Vol 64 Nr 1 (1987)
Artikel
-
Is er iets mis met de aandacht van het schoolkind?
Incidenteel klagen leerkrachten bij het lageronderwijs en voortgezet onderwijs overslechte concentratie van kinderen. Dit artikelbevat een verslag van een systematische inventarisatie van deze klacht.Het artikel begint met een theoretische beschouwing van verschillende vormen vanaandacht. Vervolgens wordt ingegaan op derelevantie hiervan voor aandacht in de klas.Daarna worden de resultaten van een landelijke enquête onder ervaren leerkrachten bijhet gewoon lager onderwijs beschreven. Gevraagd naar veranderingen bij hetschoolkind ten aanzien van met aandacht samenhangend gedrag. De antwoorden wijzenop toegenomen concentratie en impulsiviteitsproblemen. Mogelijke oorzaken wordengenoemd. Ten slotte worden suggesties gedaan voor een meer objectieve bepaling vanaandacht en concentratievermogen van hetschoolkind, en voor onderzoek naar preventie en behandeling van de problemen.
-
Leren lezen en schrijven in een minderheidstaal: naar eenstructuurmethode voor het Turks
In dit artikel staat de ontwikkeling van eenstructuurmethode voor het leren lezen enschrijven in het Turks voor Turkse kinderenin Nederland centraal. Na een inleiding overmogelijke onderwijskundige varianten voorhet lees en schrijfonderwijs aan allochtoneleerlingen in twee talen (1), wordt ingegaanop de organisatie van het lees en schrijfonderwijs aan Turkse kinderen in Nederland(2). Vervolgens komen specifieke aspectendie betrekking hebben op het leren lezen enschrijven in het Turks aan bod: de structuurvan de Turkse taal en een evaluatie vanbestaande Turkse methoden (3). Daarnawordt de ontwikkelingsprocedure van denieuwe Turkse structuurmethode beschreven. Achtereenvolgens worden de doelstelling, uitgangspunten en opbouw van de nieuwe methode belicht (4). Tenslotte wordt eenperspectief gegeven voor de invoering en hetgebruik van de methode op de basisschool(5).
-
De invloed van de persoonlijke betekenis van de leer- en testsituatie op het sociaal interactief leren van conservatie
Paren van kinderen, allemaal samengestelduit een niet conserverend (NC) en een welconserverend (C) kind volgens de scores opeen voormeting, kregen de opdracht om limonade gelijk te verdelen onder beide kinderen, maar in de ene conditie de zogenaamde voordeelinteractie kreeg het NC kindeen hoog smal glas en het C kind een laagbreed glas en, in de andere conditie de zogenaamde nadeelinteractie was de toewijzing van de glazen precies omgekeerd. Invroeger onderzoek werd vastgesteld dat deNC kinderen meer vooruitgang maakten ineen posttest na de voordeel dan na de nadeelinteractie en ook meer dan kinderen ineen controleconditie (d.w.z. voormetingnameting zonder tussenliggende interactie).In het huidig onderzoek evenwel leidden debeide interactiecondities tot meer vooruitgang dan de controleconditie ofwel ingevalook de nameting persoonlijk werd gemaaktdoor toewijzing van de glazen aan het kinden de proefleider leidde de nadeelconditietot meer vooruitgang dan de voordeel ofcontroleconditie. Er werd een poging ondernomen om deze klaarblijkelijke invloed vande aard van de nameting op de invloed vande interactieconditie beter te begrijpen.
-
Onderwijsstimulering en gezinsactivering.
Het boek begint met een hoofdstuk waarin doel, werkplan en werksituatie van het project Onderwijs en Sociaal Milieu worden samengevat. De aanzet tot het project is ineerste instantie gegeven door Grandia. In dejaren 19681973 bleken de doorstroomcijfersnaar het A.V.O. van kinderen uit de volkswijken van Rotterdam (35%) duidelijk achter te blijven bij het landelijk gemiddeldeover alle leerlingen (60%). OSM is opgezetom dit verschil weg te werken. Daartoe zijnvanaf 1974 op een planmatige, systematischeen zoveel mogelijk wetenschappelijk verantwoorde wijze programma's ontwikkeld: onderwijsstimuleringsprogramma's voor dekleuterschool en alle klassen van de lagereschool, gezinsactiveringsprogramma's, alsmede onderwijsbegeleidingsmodellen bij deze beide soorten programma's. Tevens zijnin 1974 de uitgangspunten en criteria voor deevaluatie van de verschillende programma'svastgelegd. Centraal staat een zgn. verklaringsmodel, waarin, gebaseerd op literatuuronderzoek, de belangrijkste vermoedelijkeoorzaken van de milieuspecifieke doorstroom naar het voortgezet onderwijs zijnaangegeven, waaronder gezinsstructurele engezinsopvoedingskenmerken, cognitieve ensociaalemotionele kenmerken, onderwijskenmerken en schoolprestaties. De OSMprogramma's dienden in te werken op de onderwijskenmerken en de gezinsopvoedingskenmerken. Het model is door mij globaalsamengevat in Figuur 1.
-
Kort weerwoord op K.M. Stokking: Evaluatie en implementatie
Stokking (1987) onderscheidt in zijn bespreking van de eerste evaluatieresultaten van hetOSMproject een viertal aspecten: het voorafaangeven van exacte evaluatiecriteria, hettrekken van conclusies met behulp van causale modellen, de aandacht voor de implementatiewaarde van de programma's en denegatieve eindconclusies. Ik geef graag eenkort weerwoord op het door Stokking bij elkvan deze aspecten geformuleerde commentaar, met name op die punten waarop ik methem van mening verschil.
-
Docenten en hun probleemsituaties
Waar het betreft de strategiekeuze om situatieste beschrijven en in classificatieschema's te ordenen, is de diversiteit in opvattingen nog groter danbij de verklaringsmodellen voor gedrag het gevalis. Zo zijn er pogingen gedaan situaties te classificeren op grond van objectieve overwegingen, opgrond van reactievariabelen, op basis van motivationele variabelen en met als uitgangspunt situatiepercepties. Vanuit een interactionistisch verklaringsmodel voor gedrag worden zowel personologistische alsook situationistische typeringen ofclassificaties als zodanig minder adequaat geacht,omdat de specificiteit die juist in de wisselwerkingontstaat, onvoldoende wordt erkend. In feite geldtdit ook voor de in de onderscheiden paradigma'sgebruikte meetinstrumenten, hetgeen aanleidingwas om in de rapportage een apart hoofdstuk tewijden aan een tweetal recente analysetechnieken,nl. de multidimensionale schaling en de hiërarchische clusteranalyse.
-
De effectiviteit van onderwijs bij 17 Rotterdamse stimuleringsscholen
De laatste tijd is er veel aandacht in de wereld van het onderwijsonderzoek voor de relatie tussen bepaalde schoolkenmerken (met namehet schoolklimaat) en de effectiviteit van hetgegeven onderwijs. Voor de invloed van eenvijftal schoolkenmerken is zo regelmatig ondersteuning gevonden dat men al spreekt van het5kenmerken model van effectieve scholen. Hetmerendeel van het onderzoek waaruit dit modelnaar voren is gekomen is van Amerikaanse origine. Aangezien er nogal wat verschillen bestaan tussen het Amerikaanse en het Nederlandse onderwijssysteem, leek het zinvol ombinnen de Nederlandse situatie (i.e. een aantalRotterdamse stimuleringsscholen) na te gaanof daar ook een dergelijke relatie kon wordenaangetoond. Uit het onderzoek blijkt dat descholen inderdaad onderling verschillen op de 5schoolkenmerken, maar een relatie met de leerprestaties kon maar voor één kenmerk (veiligeen ordelijke schoolomgeving) worden aangetoond. Gezien deze resultaten worden er in ditonderzoek vraagtekens gezet bij de validiteit, inieder geval in de Nederlandse situatie, van hetgebruikte, Amerikaanse, meetinstrument.
-
Formatieve curriculumevaluatie, een heroverweging van de CURVO-strategie
Gebaseerd op ervaringen in een aantal curriculumontwikkelingsprojecten en de evaluatie vande onderwijsvernieuwing in Nederland, wordteen herwaardering van de CURVOstrategiegepresenteerd. De voornaamste conclusies^ijn:~ Er bestaat slechts een relatief verschil tussenformatieve en summatieve evaluatie. Beidevormen van evaluatie zijn gebaseerd op oordelen over de effectiviteit van het curriculumen zijn erop gericht de relatie tussen doelen enmiddelen, oorzaken en effecten na te gaan.Voor een goede evaluatie is het noodzakelijkvooraf criteria en kenmerken van het curriculum nauwkeurig te formuleren. Daarbijkan een onderscheid gemaakt worden tussenstandaard en specifieke kenmerken van eencurriculum. Op de standaard kenmerken zijnde verschillende curricula vergelijkbaar, .specifieke kenmerken verwijzen naar de extra'svan een bepaald curriculum.Jn een project kunnen omwikkeling en evaluatie plaatsvinden. Met het oog op de onajhankelijkheid en de kwaliteit van het curriculum wordt de voorkeur gegeven aan e.\tenie eval
-
Curriculumevaluatie als wetenschappelijke activiteit
Het kan boeiend zijn ais onderzoekers aangevenhoe hun denken is verlopen over een reeks vanjaren. Dat geldt zeker voor Creemers (1978,1987). Hij heeft de bakens verzet. Creemersheeji in de zeventiger jaren zijn stempel gedruktop de aanwijzingen voor de evaluatie in deCurvostrategie. Nu blikt hij terug en neemtafstand van destijds ingenomen standpunten.
-
Meer Pedagogiek. Een meervoudige uitdaging
Enkele mogelijkheden voor een verdere ontwikkeling van de pedagogiek als wetenschappelijke discipline worden besproken in de context vande inleiding in de pedagogiek: 'Pedagogiek inmeervoud. Wegen in het denken over opvoedingen onderwijs'. In dit inleidende tekstboekworden de volgende wetenschapstheoretischestromingen behandeld: de geesteswetenschappelijke pedagogiek, de empirischanalytische,de kritische, de cultuurhistorische en de taaianalytische pedagogiek.
-
Leerplanontwikkeling volgens generalisten en specialisten
Is de menselijke geest 'horizontaal', dat wilzeggen, zijn de mentale operaties invariant tenaanzien van de vakinhouden, of functioneert degeest 'verticaal' in de zin van domeinspecifiek?In nauwe samenhang met deze vraag kan menzich afvragen hoe algemene en specifieke onderwijsleertheorieën zich verhouden.
-
Over leren en onderwijzen
In zijn reactie op mijn artikel 'Curriculumontwikkeling en leertheorie' in Pedagogische Studiën, 1986, 63, 195204 neemt Treffers eenellenlange aanloop om de sprong te maken totweerlegging van het mij in de mond gelegdestandpunt. Ik kan mij bij het lezen daarvannauwelijks aan de indruk onttrekken dat hijtegen windmolens vecht, omdat wij in wezenveel dichter bij elkaar staan dan hij suggereert.
-
Deelname aan het lager onderwijs in Nederland gedurende de negentiende eeuw
In de 19e eeuw steeg de deelname onder de invloed van een aantal factoren gestadig tot 1870. De stijging in de eerste helft van de 19e eeuw moetvooral gezien worden als het gevolg van de invoering van de wet van 1806 en de daarop gebaseerdeprovinciale reglementen. De achtergronden van ditstelsel waren meer van politieke en zedelijke danvan economische aard. Na de wet van 1857 kregeneconomische factoren een grotere betekenis. Economische groei maakte een duurder onderwijsstelsel mogelijk; tegelijkertijd brak het inzicht door,dat onderwijs de arbeidskwalificatie zou kunnenverbeteren. Toch bleven ook politieke factoren eenbelangrijke rol spelen. Zo is de schoolstrijd duidelijk van invloed geweest op de omvang en de aardvan het onderwijsaanbod. Deze strijd maakte grote delen van de bevolking meer 'schoolminded'.Demografische factoren zijn voor verloop van onderwijsdeelname van beperkte invloed geweest engeografische factoren hebben hoogstens indirectbijgedragen tot de groei van de onderwijsdeelname.