Vol 62 Nr 5 (1985)

Gepubliceerd: 1985-01-01

Artikel

  • Over de eenheid in het wetenschappelijk werk van M.J. Langeveld

    B. LEVERING

    Wanneer we op zoek gaan naar gedegen studies over het werk van M.J. Langeveld komen we merkwaardigerwijs onvermijdelijkbij buitenlandse publikaties uit. Zijn het danniet slechts de profeten aan wie in eigen landverering onthouden wordt? Of is het misschien typisch Nederlands om het ook watbetreft vereringen zuinig aan te doen? Er zijnveel hedendaagse pedagogen, ook niet doorhem opgeleide, die zijn werk als eerste inspiratiebron noemen. Anderen achten zich volmondig schatplichtig en zeggen in hun werkzijn traditie voort te zetten. Over die invloeddie Langeveld op de Nederlandse pedagogiekheeft gehad zal deze bijdrage niet gaan. Welhebben we getracht in de verscheidenheidvan zijn werk nieuwe bindende elementen teontdekken.

  • Het leren van begrippen, in het bijzonder in het eerste stadium van het hoger onderwijs

    M. ELSHOUT-MOHR, M.M. DAALEN-KAPTEIJNS

    We beschrijven op grond van literatuur twee wegen om kennis op te doen over een nieuwe term die in een tekst wordt geïntroduceerd:een 'semantische' weg waarin de student uitgaat van de formele betekenisomschrijvingvan de term, en een 'conceptuele' waaringestart wordt vanuit de categorie verschijnselen waarnaar de nieuwe term verwijst. Beidebenaderingen kunnen een leerprodukt opleveren dat we hier 'kennismetkwaliteit' noemen. Daarna bekijken we de situatie van eenstudent die kennismaakt met een nieuw vakgebied en die een groot aantal vaktermenmoet leren uit een inleidend leerboek. Nublijkt juist het inleidende karakter van zo'nboek het moeilijk te maken om een van beidebeschreven wegen te volgen. De analyse vandit probleem mondt uit in een aantal aanbevelingen voor begeleiders van inleidendestudieonderdelen. In de conclusie wordt toegelicht dat gerichte aandacht voor het lerenvan begrippen ook belangrijk is voor het ontwikkelen van een goede studiestrategie.

  • Huiswerk maken en concentratie bij huiswerk

    N.M.E. NEUWAHL, P. BOGAART

    Bij het onderzoek naar het leerrendementvan huiswerk is de vraag of leerlingen het opgegeven huiswerk wel (geconcentreerd) maken grotendeels buiten beschouwing gebleven. Waarschijnlijk mede daardoor levertdat onderzoek geen eenduidig te interpreteren resultaten op. In dit artikel wordt een onderzoek besproken naar de relatie tussen demanier waarop de leerling het huiswerk beleeft, de huiswerksituatie, het belang dat deleerling aan huiswerk maken hecht en hethebben van goede studiegewoonten enerzijdsen de mate waarin de leerling het huiswerk(af) maakt en dit geconcentreerd doet anderzijds.

  • Verslag van het AERA-Congres 1985 te Chicago

    P. Span

    Het is zoals gebruikelijk niet geheel duidelijk wat de oorzaken zijn van de Amerikaanse toenaderingsgezindheid. Ik acht het niet uitgesloten dathet mede een gevolg is van de invloed van het bekende rapport A Nation at Risk uit 1983. (Gegevens hierover zijn te vinden in de vorige AERAKroniek, Pedagogische Studiën, 1984, (61) 515527 en in een bijdrage van J. de Reus, Pedagogische Studiën, 1984 (61) 458466.) Herbert Walberguit Chicago, bekend om zijn omvangrijke metaanalyses, gaf in enkele bijdragen nog eens een samenvatting van de verschillen tussen Amerikaanseen Japanse leerlingen. Alhoewel gemiddeld hetintelligentieniveau overeenkomt, zijn de prestaties op bijv. de Scholastic Aptitude Test van middelbare scholieren zéér uiteenlopend en wel in hetvoordeel van de Japanse leerlingen. Het verschilheeft vooral betrekking op de wiskundignatuurwetenschappelijke kant. Er wordt in Japanveel aan 'problem solving' gedaan en véél hardergewerkt: 'No home work but hard work!'. De tijdbesteding per dag is een andere. Hier komt bij datfalen niet wordt geweten aan 'mogelijkheden'maar aan 'niet hard genoeg werken'. De didactische methodieken zijn in geheel Japan gelijk en eris vrijwel geen heterogene groepering. Het onderwijs is in principe frontaal, klassikaal. Opvallendis, dat ook Aziatische leerlingen in de V.S. het gemiddeld aanzienlijk beter doen op school dan deautochtone Amerikanen. Er zijn kennelijk culturele verschillen wat betreft 'inzet'. (Uit onderzoekblijkt dat, ondanks het niveauverschil bij het afstuderen, de Aziaten in de V.S. niet méér 'aan debak komen' dan de Amerikanen. Er is kennelijksprake van een 'poststudie discriminatie'.)

  • Integratie als ambtelijk idool. Systematiek en dynamiek van de sociale wetenschappen.

    M.H. IJzendoorn van

    Het probleem nu is dat eigenlijk geen zindelijke,intellectueel integere discussie over integratie kan worden gevoerd in een tijd van bezuinigingen, omdat noodzakelijkerwijze de niveaus van discussiezullen worden verward. Voor het opbouwen vaneen betoog vóór of tegen integratie zal men geziende financiële belangen die op het spel staan, naarbelieven van niveau wisselen als het einddoel daarmee gediend is. In een dergelijk klimaat kunnen dedrogredenen welig tieren. Een cursusargumentatietheorie kan geheel opgebouwd worden uit voorbeelden van retorische voetangels enklemmen in de integratiediscussie.

  • Onderwijsbegeleiding

    P.N. Appelhof

    In de jaren zestig werd in het schoolverzorgingswerk gestreefd naar bevordering van deschoolontwikkeling van kinderen doorpreventiefdiagnostisch onderzoek vanuiteen multidisciplinaire benadering. Tegelijkertijd werd vanuit het onderwijsveld aangedrongen op een schoolnabije ondersteuningvanuit plaatstelijke centra ter vervanging vande vernieuwingsactiviteiten in scholen dieverricht werden door de landelijke pedagische centra. Deze landelijk werkende instellingen waren onvoldoende in staat om hunactiviteiten af te stemmen op de concreteproblemen en behoeften van de afzonderlijke scholen.

  • Diffusie en disseminatie van innovaties

    K.M. STOKKING

    Met dank voor hun commentaar op een eerdereversie van dit artikel aan T. van der Meer, J.Voogt, R. de Jong, N. Lagerweij, E. Harskamp enP. Appelhof, en aan de leden van area 3 (ExternalSupport Systems) van het ISIP (InternationalSchool Improvement Project), met name D. vanden Berg, A. van Kampen, N. de Ponti en R. Miedema.

  • Het effect van begeleiding op onderwijsvernieuwingen in de basisschool

    E. HARSKAMP

    We zullen ons in deze bijdrage bezighouden met begeleidingsactiviteiten gericht opcurriculuminnovatie. Dit taakgebied van debegeleiding is, na de team en schoolorganisatie gerichte begeleiding van de afgelopenjaren, weer actueel. Het landelijk beleidhoudt zich niet langer bezig met de adoptievan de basisschool, maar richt zich op de implementatie van inhoudelijke vernieuwingenin het basisonderwijs (zie o.a. Advies Raadvoor het Basisonderwijs, 1985). Van begeleiding wordt verwacht dat ze inhoudelijke vernieuwingen doelmatig zal helpen realiseren.

  • De relatie leerlingen en systeembegeleiding in hetbasisonderwijs

    P.N. APPELHOF

    De opvang van leerlingen met leer en opvoedingsmoeilijkheden is verre van ideaal. Er worden veel meer leerlingen dan wenselijkverwezen naar het speciaal onderwijs. Eenbelangrijke oorzaak daarvan is dat lange tijdin het vernieuwingsbeleid de zorg voor deleerlingen niet centraal is gesteld. Het huidige zorgverbredingsbeleid heeft die intentiewèl. Het is gericht op de realisering van diagnostiserend en differentiërend onderwijs.

  • Scholing van onder wijsbegeleiders

    J.B.H. TIMMER

    De kwaliteit van de beroepsuitoefeningdoor onderwijsbegeleiders wordt gediendmet de professionalisering van de onderwijsbegeleiding. Het professionaliseringsprocesbestaat in belangrijke mate uit de overdrachtvan kennis en kunde die geëindigd zijn voorde uitvoering van het begeleidingswerk. Deoverdracht dient te verlopen via een hooggekwalificeerde scholing van onderwijsbegeleiders. Die scholing voltrekt zich heden ten dage geheel in de vorm van nascholing en inservice scholing. Ze is overwegend in handenvan de beroepssector zelf.

  • Uittocht uit de illusie. Over het stimuleren van morele en religieuze ontwikkeling bij twaalf- tot zeventien]arigen in het godsdienstonderwijs

    W.A.J. Meijer

    Wanneer we, op grond van de inhoudsopgave,de verwachting hebben opgebouwd dat we in deel1 vooral met taalfilosofische en in deel 2 met(onderwij s)psychologische problematiek zullenworden geconfronteerd, worden we in de uiteenzetting van de onderzoeksmethode zeer verrast:het blijkt de empirische cyclus te zijn die hierwordt gepresenteerd. Dit geschiedt, bevreemdendvoor een dissertatie, op propedeutisch niveau maar toch op een wijze die vreemd is aan het empirisch wetenschappelijk denken waarvan deze methode een manifestatie is: de auteur geeft aan eentiteratuursludiis te zullen doen; hij zal hypothesenontlenen aan de filosofie', hij maakt onderscheidtussen hypothesen en toetsbare hypothesen; hij introduceert een waarheidsbegrip dat de bekeringservaring centraal stelt in plaats van empirischetoetsing.