Vol 58 Nr 2 (1981)
Artikel
-
Instructional Psychology: Past, Present, and Future
The history of instructional psychology is traced through Thorndike, Dewey, Skinner, and recent developments. At the present time, instructional psychology, with the methods and concepts of cognitive psychology, is focusing on the acquisition of competence.Researchers are examining cognitive processes required in advanced levels ofreading and text comprehension; the computation and advancedproblemsolvingskills needed in mathematics; the skills of learningassessed by aptitude tests; and the effects of the interaction between initial ability and classroom processes onschool achievement. The emerging field of instructional psychology can be describedin terms offour majorcomponents: the initial state of the learner, the nattereof the competence to be attained, the transition processes between these two stages, and ways ofassessing andmonitoring performance changes in the acquisition ofcompetence. Principles that should guide the futuredevelopment ofa psychology of Instruction are discussed.
-
Leeralgoritmen, heuristieken en instructie-algoritmen
De literatuur op het gebied van het leren hanteren vanalgoritmen en heuristieken wordt kritisch beschouwd.Daarbij krijgt met name het werk van Landa aandacht. De door Landa niet aangeroerde of de doorhem niet opgeloste belangrijke vragen op dit terreinWorden behandeld.Er wordt onderscheid gemaakt tussen leeralgoritmen en instructiealgoritmen, waarbij wordt betoogddat aan het ontwikkelen van instructiealgoritmen inhet algemeen te weinig aandacht wordt geschonken.Het standpunt wordt ingenomen dat ook als heuristische processen worden geleerd, werken volgens eeninstructiealgoritme wenselijk is. De pleidooien voor algoritmisering van handelingsvoorschriften en probleemoplossingsprocessen dieLanda met veel verve in de westerse landen weet tehouden, krijgen veel aandacht. En terecht! Een grootdeel van de informatie die in het dagelijks leven totons komt is te vaag, te ingekleed, te weinig analytischgesteld. Niet altijd is de voor de hand liggende, primaire reactie om deze informatie terzijde te schuiveneen juiste en toegestane reactie. Vaak moet, ondanksde frustratie en ergernis over de slecht gestelde infor•^atie, deze toch worden doorgeploegd, omdat aanverplichtingen moet worden voldaan (bijv. invullenvan formulieren) of doelen anders niet bereikt worden (bijv. de weg zoeken in een stad, op de hoogte'^'ijven op belangrijke gebieden). Het pleiten voor"leer helderheid en duidelijkheid op dit terrein is dan"ok een zinvolle zaak en Landa geldt hier als eengoed advocaat die met duidelijk gekozen voorbeelden weet te overtuigen. Dat ook binnen de onder}vijsleersituatie de leerlingen op een aantal gebieden'n het vage kunnen worden gelaten en dat alertheidop het punt van eenduidigheid van te nemen oplos^'ngsstappen de prestatie kan verbeteren, daarvan
-
Een beschouwing naar aanleiding van het 23ste Internationale Congres van Psychologie te Leipzig, 1980
Het leek mij interessant om te zien of het hier en daar tijdens het congres zou komen tot rechtstreekse confrontaties van beide stromingen, zodat wellicht een wat scherperbeeld zou kunnen ontstaan van de fundamentele verschil'pn. Helaas was er van dergelijke rechtstreekse confrontaties weinig te bespeuren. Men vermeed kennelijk commentiren op de andere stroming. Daarom heb ik getracht omf^ede aan de hand van het gebodene, althans op een paarpunten, deze fundamentele verschillen wat nader aan hetlicht te brengen. Het spreekt dat het niet mogelijk is om ineen kort bestek beide stromingen volledig tot hun recht tedoen komen.
-
Vakdidactiek alsonmisbare interdiscipline
Onze voorbeelden en argumenten zullen we voornamelijk putten uit onze eigen ervaringswereld: de didactiek van de natuurkunde. Dat gaat ongetwijfeld ten koste van de generaliseerbaarheid van onze ideeën, maar hopelijk tenbate van hun overtuigingskracht. Het blijft aan de lezer omeventueel eigen ervaringen te substitueren voor de onze.
-
Verslaggeving over empirisch onderwijskundig onderzoek ten onzent
Het toeval wilde dat ik, een werk van B. S. Bloom'lezende, op beweringen stuitte die bij me twijfels opriepen. Deze beweringen en andere bleken gebaseerd te zijn opongepubliceerde dissertaties van leerlingen van de auteur.Ik slaagde erin me van een deel ervan microfilms te verschaffen. Ik heb de dissertaties geanalyseerd en hun uitkomsten met de citaten bij Bloom vergeleken. Van mijnbevindingen heb ik uitvoerig' alsmede in een verkorte versie' verslag uitgebracht. Een der onderzochte dissertatiesbleek geheel ondeugdelijk te zijn; sommige andere vertoonden minder ernstige tekortkomingen. Het voornaamste resultaat was echter dat Blooms rapportage op velepunten onjuist was en dat de door Bloom geciteerde bronnen zijn conclusies in genen dele rechtvaardigden.
-
SLO-Manifestatie 1980
Op 12 november 1980 hield de Stichting Leerplanontwikkeling in het Jaarbeursgebouw te Utrecht een manifestatievoor genodigden. Met deze manifestatie vierde de StichtingLeerplanontwikkeling haar eerste lustrum. De SLO heeftdrie taken: het op aanvTaag ontwikkelen van modellen vooronderwijsleerplannen, schoolwerkplannen en onderwijsleerpakketten ten behoeve van het nietuniversitaire onderwijs; het coördineren van de activiteiten die andereinstituten ontplooien op het gebied van leerplanontwikkeling; het inbrengen van adviezen over leerplanontwikkeling, in het bijzonder aan de minister. De manifestatie had vooral de leerplanontwikkeling totinhoud. Het programma bevatte twee hoofdonderdelen:een viertal toespraken vooral over het beleid van de SLO,en de presentatie van het leerplanontwikkelingswerk middels een vijftal projectpresentaties en een projectpleinwaarop een dertig projecten zich presenteerden.
-
Het positieve denken
In de hedendaagse pedagogiek zijn twee hoofdtrends zichtbaar. Een 'harde' die empirisch onderzoek doet ä la de methodologie van De Groot (en haar derivaten) en een'zachte'. De laatste laat zich moeilijk vastpinnen, omdat zezich laat inspireren door een zich afzetten tegen de 'harde'methodologie. De harde trend sluit ontegenzeggelijk aanbij de positivistische wetenschapsopvatting waarvan Auguste Comte één van de propagandisten is geweest. Deharde methodologen kunnen met weinig filosofie toe. (Jezou hier naar analogie van De Groots 'minimale methodologie" kunnen spreken van een 'minimale filosofie".) Comteis zo"n 'minimale filosoof wat uit dit citaat blijkt: 'Het is vangroot belang in te zien dat het waarlijk wijsgerige denken inwezen niets anders is dan een systematische uitbreiding vanhet eenvoudige gezonde verstand over alles wat daadwerkelijk voor theorievorming vatbaar is" (p. 95 en 96). Dezachten daarentegen zijn aanhangers van een maximalefilosofie. Iets wat in strijd met het gezond verstand is, heefteen pre. Ze zoeken hun heil bij het paradigmabegrip vanKuhn, waarbij ze paradigma vertalen met parochie. Iedereparochie wordt gekenmerkt door een levensstijl en eendaarbij behorend taalspel. De latere Wittgenstein kan dooriedere parochie op haar eigen idiosyncratische wijze geïnterpreteerd worden.
-
'Vrijheid' als grondbegrip van de pedagogiek (I)
'Buiten het bereik van alle opvoeding valt echter demens, wiens rede en zede natuurwetmatig beheerstworden; tevens is alle opvoeden en dus het bestaan vanopvoeders aldus uitgesloten', houdt Langeveld onsvoor (1971, p. 69). Maar Brezinka beweert in krassetaal het tegendeel: 'Ohne die Beziehung zwischen Ursache und Wirkung, "ohne ein Kausalverhältnis zwischen Erzieherund Zögling" lässtsich Erziehung garnicht denken' (1978, p. 43). En de vraag is: wie heefter gelijk? Is opvoeding onmogelijk binnen de optiekvan het 'causale denken' of maakt het causaliteitsbeginsel ('alles heefteen oorzaak') opvoeden eerst mogelijk? Dat is het grondprobleem van deze verhandeling.
-
Methoden voor aanvankelijk lezen: een vergelijking van leesresultaten na één jaar
Voordat een kind in staat is vlot te lezen, moet er heel wat geleerd en geoefend worden. De meeste kinderen leren op school lezen; er wordt les in gegeven.Leerkrachten volgen daarbij vaak een bepaalde methode. Op basis van een handleiding (brochure ofonderwijzersboek) wordt gekozen voor de stappendie men achtereenvolgens wil bereiken, voor de leerstof die daarvoor geschikt lijkt en voor de activiteitendie men gezamenlijk (kinderen en leerkracht) dientte ontplooien om tot de gestelde doelen te komen.Hoewel er ook gesproken kan worden over 'onderwijsleerpakket' of iets dergelijks, kiezen we hier voorde meer ingeburgerde term' methode'. Een gebruikelijke vraag, waarover menigeen zich reeds het hoofdheeft gebroken en die we nogmaals willen stellen,luidt: welke van de gangbare methodes is de beste?De vraag is niet van vandaag of gisteren (Mathews,
-
Economische expansie en het lager onderwijs in België (1905-1910)
In dit artikel belichten we een innovatieproces datvijfenzeventig jaar geleden in de Belgische lagere scholen werd opgezet. In 1905 werd in België een internationaal congres betreffende economische expansie georganiseerd. Het initiatief daartoe werd genomen doorde hoogste politieke en economische kringen. Zijhoopten daarmee de Belgische handelsrelaties met hetbuitenland te bevorderen en de Belgische bevolking tesensibiliseren voor de economische problemen van deBelgische staat. De organisatoren van het congres deden een beroep op de minister van Binnenlandse Zaken, verantwoordelijk voor het openbaar onderwijs,om via specifieke programmapunten de schoolgaandejeugd te informeren over de Belgische economie en hetbelang van handelsrelaties met het buitenland; te motiveren om eventueel naar het buitenland uitte wijken; tedoen leven in het perspectief van 'werelduitbreiding'.Gedurende de eerstvolgende jaren na 1905 werd eenhele strategie uitgewerkt om dit innovatieproces in hetonderwijs, vooral in het lager onderwijs, ten uitvoer tebrengen. Het werd echter niet als vanzelfsprekend gerealiseerd. De overheid stootte op weerstanden vanwege de onderwijzers, die a.h.w. ervaarden dat degevraagde vernieuwingen niet in overeenstemmingwaren met de doelstellingen en werkvormen van hetlager onderwijs. Steeds weer worden t.o.v. de school nieuwe eisen enverwachtingen geformuleerd. Zeer recent kwam hetin de Belgische onderwijswereld als een nieuwigheidvoor dat wij in de school aan 'maatschappelijke vorming' zouden gaan doen. Wij moesten de school'openstellen op de samenleving', zo heette het. Dewerkelijkheid met haar problemen (energieschaarste, milieuverontreiniging, armoede, bewapening,discriminatie, onrechtvaardige economische verhoudingen ...) moesten deel gaan uitmaken van de leersituatie. De leerlingen moesten de probleemvelden inde samenleving leren kennen en er, in de mate vanhun mogelijkheden, wat aan gaan doen.
-
Pools-Nederlandse studiedagen over de bijdrage van onderwijssystemen aan sociale gelijkheid, georganiseerd door de Nederlandse Nationale UNESCO Commissie
De bijdrage van onderwijssystemen aan sociale gelijkheid,^as het onderwerp van een discussie die door de Nederlandse Nationale Unesco Commissie van 31 maart tot 3april 1980 in Zandvoort werd georganiseerd. Aan de studiedagen werd deelgenomen door 6 Poolse en 12 Nederlandse beoefenaars van de sociale wetenschappen. De bijeenkomst werd geleid door prof. J. Berting.De bijeenkomst werd geopend door de voorzitster van deNationale UNESCO Commissie, M. Klompé. In haar toespraak schetste zij de genese van de ontmoeting en benadrukte dat de Nederlandse UNESCO Commissie geïnteresseerd is in een voortzetting van deze PoolsNederlandsesamenwerking. Het gesprek dat op deze inleiding volgde, betrof vooralde 'dropvout' en de deelname van dorpsjeugd aan vormenvan hoger onderwijs. Het gebrek aan motivatie om te leren,komt volgens prof. E. Velema niet alleen voort uit hetonderwijssysteem, maar bijv. ook uit de houding van deouders. Het motivatieprobleem is het grootste bij leerlingenvan het m.a.v.o. en l.b.o. Pas op latere leeftijd wil men weergaan leren en er is dan ook een grote belangstelling voor hettweedeweg' onderwijs. Prof. J. Kraak voegde hieraan toe,dat ook de vele vormen van informeel onderwijs van grofe betekenis zijn. Als voorbeelden noemde hij de 'train'ng on the job' cursussen in het kader van het maatschappelijk werk, de vrouwenemandpatie enz. Over de achterstelling van de dorpsjeugd, met name van kinderen vanlandbouwers, verschilden de opvattingen van de Nederlandse deelnemers sterk. Sommigen veronderstelden dat ditslechts een randprobleem is, omdat de verschillen tussenstad en platteland vrijwel verdwenen zijn en landbouwersslechtst 5% van de beroepsbevolking vormen. Volgens W.Meijnen zijn deze jongeren echter duidelijk achtergesteld.A. Darsono voegde hieraan toe, dat de ongelijkheid wordtvergroot, doordat dorpsscholen meestal klein zijn. W.Meijnen benadrukte evenwel ook de sociale functie vandeze dorpsscholen. Er bleek over dit probleem een gebrekaan statistische gegevens te bestaan. Het onderscheid tussenstad en dorp is volgens P. Schaepman bovendien slechtgedefinieerd. Prof. M. Kozakiewicz merkte op, dat hij eenboek schrijft over deze definiëring. In Polen zijn de verschillen tussen dorp en stad echter niet zo groot als de verschillentussen landbouwers en andere beroepsgroepen. Onderscheidingen naar urbanisatiegraad, sekse, etnische minderheden enz. zijn volgens A. Wesselingh minder geschikt alsreferentiepunt voor sociale ongelijkheid. De sociale gelaagdheid acht hij een beter referentiepunt.
-
Overzicht van de ontwikkelingspsychologie
Terwijl er enkele hoofdstukken worden gewijd aan deinvloeden vanuit de fysiologie, pedagogiek en psychopathologie mist men overduidelijk de invloed vanuit de filosofie.Zo blijft het een vraag of de invloeden vanuit de pedagogiekop de ontwikkelingspsychologie wel de juiste weergave vande realiteit is. Het zijn namelijk de zienswijzen op de ontwikkeling van het kind zoals geponeerd door o.a. de filosofen Hume, Hobbes en Locke (i.e. het tabula rasa idee) enDescartes en Rousseau (i.e. de innate ideas conceptie) diede wijze van opvoeding bepaalden of zoals we zien bij