Vol 56 Nr 4 (1979)

Gepubliceerd: 1979-01-01

Artikel

  • Televisie en Taalontwikkeling

    P.B.M. LEVELT

    Er zijn aanwijzingen dat tvkijken de taalontwikke'"ïg van kinderen kan bevorderen en kan remmen.Stimulansen zijn vooral te vinden bij programma's'iie speciaal bedoeld zijn om kinderen iets te leren.Een aantal onderzoeksgegevens komen aan de orde.Er worden voorbeelden gegeven van hoe program'^amakers kunnen trachten taalontwikkeling te sti'^iileren. Bij dit alles blijkt een goede begeleiding^'an de kinderen een eerste vereiste. als kinderen voor de tv zitten, zullen ze vaak stomJi^etje spelen: een op het eerste gezicht niet e^ stimulerende omstandigheid voor taalontwikkeling. Bovendien zal tv kijken het zelf lezen en voorgelezenborden vaak verdringen. Als praten, lezen en voorgelezen worden een belangrijke voorwaarde zijnVoor de taalontwikkeling en deze weer voor suksesplezier op school dan staat tv er op het eerstegezicht niet best voor. Anderzijds is het denkbaarJlat tv een stimulans kan zijn voor taalontwikkeling:biedt kinderen gesprekstof, tv k;m begrippen tot'even brengen, tv kan voorbeelden bieden van hoe"Mensen met taal omgaan. De vraag is of er onderzoeksgegevens zijn om pessimisme of optimisme teOndersteunen. De vraag is ook hoe tv zijn remmendestimulerende invloed uit kan oefenen.Er zijn, met name in de V.S., een aantal programJJ^^'s die bedoeld zijn de taalontwikkeling te bevoreren. Als tv al positieve mogelijkheden in zich bergt^ zouden deze bij dit soort gerichte programma's^ uiting moeten komen. De vraag is of deze prof^rna's inderdaad werken. Hoe trachten pro^nimamakers dit te bereiken en welke rol speeltgeleiding, naast het programma zelf?

  • De schooltoets na twaalf jaar

    H. WESDORP

    De CITOEindtoets Basisonderwijs bestaat 12 jaar.In 1966 werd de toets (in Amsterdam) geïntroduceerd; de constructeurs kenden 6 functies aan detoets toe. Deze waren a) Selectie voor het voortgezet onderwijs; b) Advies voor schoolkeuze aan deouders; c) Het opsporen van reserve aan intellect;d) Analyse van de stand van het onderwijs; e) Concretisering van doelstellingen van het onderwijs enf) Beïnvloeding van het lager onderwijs. In heteerste deel van dit artikel, dat in het vorige nummervan Pedagogische Studiën verscheen, werden defuncties a, b en c nader beschouwd. Aan de handvan empirische gegevens werd nagegaan hoe deselectie en adviesfunctie in de huidige praktijk tothun recht komen, en of er enige aanleiding is deontdekking van 'reserve aan intellect' te verwachten. In het hiervolgende tweede deel van dit artikelworden de functies d, e en f nader bekeken. Aan dehand van enquêteresultaten wordt nagegaan of het'bevoegd gezag' van de toetsresultaten gebruikmaakt bij de beleidsvoering (functie d);op grond vano.a. een nauwkeurige analyse van het taaigedeeltevan de schooltoets wordt nagegaan in hoeverre defuncties e (concretisering van doelstellingen) en f(beïnvloeding van het lager onderwijs) worden vervuld. Uit het in paragraaf 1. aangehaalde artikel van DeGroot (1966) blijkt dat men zekere verwachtingenkoesterde betreffende eventuele beleidsbeïnvloeding door toetsresultaten. Die verwachting waswel gerechtvaardigd. Als men de literatuur op ditpunt naleest, blijken grootschalige evaluatieprogramma's wel vaker van belang voor het onderwijsbeleid (Wesdorp, 1979, par. 3.1.). In 1977 is door hetRITP nagegaan in hoeverre van beleidsbeïnvloedingdoor schooltoetsresultaten in Nederland sprake kanzijn.

  • Leerstoornissen en WISC- of WISC-R profielen

    K.P. Bos den van

    In dit artikel wordt bekeken hoe WISC jWISCRscores gegroepeerd kunnen worden om inzicht te^^Ügen in de sterke en zwakkere kanten van hetfunctioneren van leergestoorde kinderen die op eenL.O.M.school zitten. Bovendien worden deze profielen vergeleken met die van kinderen die het ge^vone basisschoolonderwijs volgen. De centraleconclusie is dat de leergestoorde kinderen minstenseven goed presteren als de normale kinderen op deZgn. Spatiele WISC IWISCR subtests, maar duidelijk achterblijven op de zgn. Sequentiële subtests. Inde slotdiscussie wordt onder meer naar voren gebracht, dat door het volgen van de instructionelebenadering niet alleen onze kennis omtrent de aard^an het falen van leergestoorde kinderen op bijv.Sequentiële WISC subtests toe zou kunnen nemen,fnaar ook de kans op remediële successen. Dumont (1976, 1) onderscheidt primaire leerstoornissen van secundaire leerstoornissen. De tweedeterm wordt gebruikt wanneer een kind aanzienlijkachter is in rekenen, schrijven, of technisch en begrijpend lezen en wanneer deze achterstand verklaard kan worden door een stoornis in het zien, hetBehoor of in de motorische coördinatie, door eenérnstige emotionele stoornis, omgevingsstoomissen

  • Het AERA-Congres 1979

    C. Boonman, E. Corte , N. Deen, P. Span

    ï^t jaar was er op de AERAmeeting een opvallend'gebreide Nederlandstalige vertegenwoordiging. Een^^ onder hen nam het initiatief om in onderhavige■"oniek een beknopt overzicht te geven van hetgeen erj^Pf^senteerd werd op diverse deelgebieden van het on^ ^wijskundig onderzoek. Omdat elke individuele deelaan deze grootse wetenschappelijke opvoering^chts een zeer beperkt gedeelte van het aangebodene kan^Smaken, is deze vorm van groepswerk een interessantejj^l^r om inhoudelijk wat meer zicht te krijgen op dit■^'"jks topgebeuren van de 'educational research'.^P het einde van elke congresdag is er gewoonlijk eenssie van meer algemene aard geprogrammeerd. Voorj^^^r in te gaan op de deelgebieden willen we hiertwee van^ sessies onder de aandacht brengen.'Jnder de titel 'Conceptual and empirical overviews ofj^cational research' kwamen de eerste dag enkele voorbestaande figuren aan bod, m.n. Suppes, Glass en Scri^Heii sessie werden o.m. volgende thema's aange

  • De ontwikkeling van het praten

    E. Wagenaar

    Gezien in dit licht is het verwonderiijk dat er in Nederland maar zo weinig over kindertaal gepubliceerd is. Alzestig jaar geleden verscheen een merkwaardig boek vanVan Ginneken, De roman van een kleuter (1917), nogsteeds een lx)eiend en zeer leesbaar verslag over de eerstedrie taaijaren van één kind. Keesje. Maar hoewel door deenorme opbloei van de taalwetenschap sinds ongeveer1%0 steeds meer bekend is geworden over kindcrtaiil,bestond er nog geen sainenvattend overzicht van de taalontwikkeling van Nederiandse kinderen. Een uitzonderingvormt de studie van Schaerlaekens (1977), die echter voorde geïnteresseerde leek wat minder toegankelijk is.

  • Procesanalyse van het onderwijsgedrag

    J. Lowyck

    Vanuit de behoefte om de vaardigheidstraining van^^onstaande) leerkrachten door middel van onderkoek verder te systematiseren, is geleidelijk het on^''Zoeksohject verschoven van de trainingsmethonaar het onderwijzen en de ondenvijsvaardigl^den zelf. Om deze in de complexiteit en intentionaI ^'t te kunnen vatten, leek de beschrijving van het^uter obserx'eerbaar onderwijsgedrag onvoldoenƒ • Daarom werd in het onderzoek uitvoerig aanoclit besteed aan de weergave van de interne, cog'fieve processen die zich in de leerkracht afspelenJdens het voorbereiden en uitvoeren van onder""Jzen.

  • De waardering van waarden

    H.J.M. Hermans

    fn dit artikel wordt de relatie uitgediept tussen tweeVerwante begrippen, nl. waarde en waardegebied,^adat kort een aantal uiteenlopende benaderingen^'an waarden worden aangeduid, wordt nader ingegaan op drie kenmerken van waarden zoals die zo^^el in de literatuur als in discussies veelal aan waarden onderscheiden worden: ze zijn abstract van^ard, ideaal gesteld en statisch geformuleerd.!n het vervolg van het artikel wordt het begrip waardegebied uitgewerkt dat breder van conceptie is danhet begrip waarde. Het waardegebied omvat zowelabstracte als concrete, zowel ideale als reële enZowel statische als dynamische aspecten. Het waardegebied bevat dus niet alleen de waarde maar ookhaar polariteit. Hierdoor wordt de basis gelegd vooronderlinge dynamische invloeden tussen beide polen^an het waardegebied.

  • Probeerhandelingen in het sensomotorische leren

    N.N. PODD

    Het onderstaande is een fragment uit het in 1977 bijde Moskouse uitgeverij 'Pedagogika' verschenenboek 'Myslenie doskol'nika' van Nikolaj Poddjakov. In dit boek geeft de auteur een overzicht van hetdoor hem uitgevoerde en gesuperviseerde onderzoek over het denken van de kleuter. Naar zijn mening is het kleuterdenken in de eerste plaats aanschouwelijk denken, d.w.z. het opereren in en metaanschouwelijke (visuele, haptische) voorstellingen.Van dit aanschouwelijke denken onderscheidtPoddjakov twee vormen: het manipulerende denken, waarbij het voorgestelde telkens door manipulaties aan het object wordt geverifieerd, en omgekeerd door deze manipulaties een adequate voorstelling wordt opgebouwd ('proberen hoe het werkt',c.q. 'in elkaar zit'), en het ikonische denken, waarinhet opereren met voorstellingen al een zekere zelfstandigheid bereikt. In het dagelijkse leven maken kinderen vaak situaties mee waarin ze, afgaande op de feitelijke gegevenheden, allerlei praktische handelingen uitvoerenzonder dat ze de essentiële relaties van zo'n situatievan te voren onderscheiden. In dergelijke omstandigheden verrichten de kinderen 'trial and error*handelingen.