Vol 54 Nr 3 (1977)

Gepubliceerd: 1977-01-01

Artikel

  • De struktuur van de school-en-studie-vragenlijst onderzocht in het perspectief van de mogelijkheden tot het opzetten van begeleidingsprogramma's

    B.W.G.M. Smits, Th.C.M. Bergen

    De School en Studie Vragenlijst (S.S.V.) werdvoor onderzoeksdoeleinden afgenomen hij eenMAVOlHAVOjVWOgroep en bij een groep leerlingen van het LHNO.Het doel van het onderzoek was onder meer nate gaan of de S.S.V. voldoende gedifferentieerdeinformatie geeft om mede daarop hegeleiding vanleerlingen te haseren. De analyses wezen uit, datde suhtests en ook de komhinaties van sid^tests totblokken niet voldoende onafhankelijk van elkaarwaren. Bij klusteranalyse bleek, dat er in feite slechtséén kinster naar voren kwam. De belangrijkstebijdrage tot dit kinster leverden de blokken Motivatie en Zeljkoncept. Opvallend was, dat de omvangrijke subtest Studiegewoonten nauwelijks gerepresenteerd werd. Tussen de klusterscore enrapportcijfers bleek enige samenhang te bestaan.Gekonkludeerd werd, dat gezien de samenhangfussen de suhtests en het gemis aan theoretischkader een eenduidige interpretatie van de testresultaten in hoge mate wordt bemoeilijkt. Als theoretisch model voor de blokken Motivatie en Zeljkoncept wordt gewezen op het bestaan van kognilieve motivatietheorieën. De mogelijkheid van gedijferentieerde begeleiding van leerlingen opgrond van de S.S.V. lijkt gezien deze resultatentwijfelachtig.

  • Maatschappijleer op orde?

    W. Langeveld

    Schrijver geeft een uitvoerig commentaar op het innovember 1976 verschenen Raamleerplan maatschappijleer. Het blijft, naar zijn mening, benedende minimale eisen die aan een curriculum mogen^Vörden gesteld, zom'l wat betreft de procedure, dedoelstellingenkeuze, de ontwikkeling van keuzecriteria voor de inhoud en de praktische uitwerking.Schrijver meent dat zowel vanuit wetenschappelijkals leerplantheoretisch oogpunt dit plan fundamentele verbetering en aamulling behoeft. Daarnaastdienen er andere curricula, geconcipieerd vanuit eenandere optiek, te verschijnen. Dit plan kan niet alsbasis dienen voorde opbouw van lerarenopleidingenen bijscholingsprogramma's. Aanbevolen wordt een"pen en voor alle betrokkenen controleerbare pro('edure die tot een verscheidenheid van curricula kanyocren.

  • Mediatie-therapie op de kleuterschool

    Th.A.A. Magito, R.S. Jongeneel

    Volgens het model van de mediatietherapie werd opeen kleuterschool een leidster begeleid n.a.v. hetgedrag van een probleemkind. Na enige observatiein de klas door de auteurs, werd de probleemstellingenigszins gewijzigd. Vanaf dat moment heeft deleidster alle observaties verricht en het gehele programma uitgevoerd. Ze werd 1 uur per week begeleid. Na 50 dagen behandeling waren alle aangemelde problemen (die reeds gedurende /V2 jaarbestonden) verdwenen. Van symptoomsubstitutie isniets gebleken. Wel traden er een aantal positieve generalisatieeffecten op. Reeds gedurende een aantal jaren poogt het projectOnderwijs en Sociaal Milieu (O.S.M.) in een tweetalwijken in Rotterdam de school en leersituatie vankansarme kinderen te verbeteren om zo hun milieuspecifieke achterstand te verminderen. Hiertoewordt en werd een aantal 'stimulerings'programma's ontwikkeld en uitgevoerd, bestemdvoor zowel de kleuter als basisscholen. Een aantalprogramma's zijn inhoudelijk volledig op het onderwijs gericht, maar het project biedt de scholen ookeen aantal 'onderwijssteunende' activiteiten aan.Eén van die activiteiten is een vorm van huisbezoekbij gezinnen waarvan vermoed wordt, dat de thuissituatie een nadelige invloed uitoefent op het schoolpresteren van het kind.

  • Onderwij sresearchdagen 1977

    W. Nijhof

    Voor de onderwijsresearchers was het weer zover: enkeledagen voor Pasen waren er twee onderwijsresearchdagenen wel op 6 en 7 april. Vrije Universiteit Amsterdam.Het begint een gewoonte te worden om jaarlijks op tetrekken naar een happening waarvoor soms de verwachtingen hoog gespannen zijn en soms ook niet. Het gaat hierom een trefpunt van onderzoekers van het onderwijs altreft men niet uitsluitend onderzoekers die elkaar willeninformeren over hun laatste bevindingen, inzichten envisies op onderwijsonderzoek. Het aantal deelnemers bedroeg ongeveer 500; in verhouding tot 1976 lijkt een lichte daling van de belangstellingte konstateren toen 600 deelnemers aanwezig waren c.q.zich hadden ingeschreven. Dit in weerwil van de veranderde aanpak van de organisatie van de onderwijsresearchdagen. Nïi immers kregen intekenaren van tevoreneen kongresboek toegestuurd, waardoor een gerichtekeuze van programmaonderdelen mogelijk was en debeschikbaarheid van informatie voonif een gerichte diskussie over gepresenteerde papers mogelijk zou maken.Misschien was het wel de beschikbaarheid van informatievan de onderwijsresearchdagen, 1976 in een kolossaalkongresboek en de vroegtijdige beschikbaarheid van hetkongresboek 1977 nou ja, vroegtijdig'? men kreeg deinformatie een dag of vier van tevoren wtuirdoor eenvergelijk tussen 1976 en 1977 en de vraag niuu" de relevantebesteding van twee dagen op een redelijke manier beantwoord zou kunnen worden. Opvallend bij vergelijk was inieder geval dat men veel minder papersamenvattingeniiantrof dan in 1976 het geval was. Het spektmm vanonderzoek was daardoor beperkter van omvang.

  • Het verschijnsel wetenschap. Een inleiding tot de wetenschapsfilosofie

    J.D. Imelman

    Een van oorsprong Nederlandse tekst temidden van (nietsteeds even goede) vertalingen van hete wetenschapstheoretische hangijzers in de bij Boom uitgegeven reeks Teksten wetenschapsfilosofie. Koningsveld schetst de voorgeschiedenis van het logischpositivisme en de inhoud vande beide Camapse standpunten (hk. II), de kritiek daaropwelke leidde tot het huidige beeld van een wetenschapwaarin o.a. de legitimatieproblematiek van de zonder meer'vuile handen' krijgende wetenschapper een centralekwestie is (III) en de bestrijding van logischpositivistischeuitgangspunten zoals die in Popper's kritischrationalismevorm kreeg (IV). In de hoofdstukjes VI en VII wordt eenoverzicht gegeven van Kuhn's paradigmatheorie en Lakatos' reactie tegen het in die theorie vervatte irrationalismeen tegen het naieve karakter van Popper's falsificationisme. Midden in het boek treffen we hk. V aan dat handeltover begrip en waarneming: het meest eigen geluid vanKoningsveld. Het geheel wordt voorafgegaan door eenInleiding waarin K. ons in kennis brengt met een aantalvragen inzake de aard van de wetenschapsfilosofie en hetonderscheid tussen vakwetenschappen en wetenschapsfilosofie. Er wordt verder in de Inleiding gesproken over deverzelfstandiging van de vakwetenschappen, mogelijk 'bijde gratie van het feit dat in een eerder stadium filosofischeknopen zijn doorgehakt' (zoals o.a. het probleem van deverhouding 'feitwaarde'). Wel wijst K. er op dat in demethodenstrijd binnen de sociale wetenschappen hetdoorhakken nog niet geheel is voltooid, doch hij weet hierniet meer over te zeggen dan (wat ons ook bij heriezingduister blijft): 'die strijd spitst zich toe op de vraag of weniet eerder een soort ware wetenschap, in plaats (van? lm)een zuivere ten aanzien van de samenleving moetenontwikkelen' (p. 23). O.i. gaat het vnl. om de vraiig naar deverhouding tussen 'zuiver' en 'praktisch'. Overigens kanmen het met de kritische taak van de wetenschapsfilosofiezoals deze door Koningsveld geëxpliciteerd en onderschreven wordt, wel eens zijn.

  • Kontekstevaluatie van Individuele Studie Systemen

    A. Meer der van , Tj. Plomp

    In dit artikel worden twee belangrijke mislukte pogingen tot duurzame invoering van een individueelstudiesysteem in universitaire curricula besproken.Er blijken opmerkelijke overeenkomsten te bestaantussen de problemen die aanleiding waren tot beëindiging van de kursussen analyse aan de TH Twenteen natuurkunde aan het Massachusetts Institute ofTechnology. In beide gevallen staan de satisfaktievan docenten en de perceptie van het systeem doorbuitenstaanders een traal.

  • De betekenis van mentale oefening bij het leren van motorische vaardigheden

    H.F. Pijningen, M. Brinkerink-Carlier

    Sinds ongeveer 1930 is de invloed van mentaleoefening op het leren van motorische vaardigheden experimenteel onderzocht. De belangstellingVoor deze oefenvorm berust op het feit dat hetaltijd de integrale mens is die leert, dat er m.a.w.t'ij het leren van een motorische vaardigheid tekens van een kognitief fimktioneren sprake is.. Fysiologisch is de 'primäre Einheit von Kognition und Aktion' (Volpert, 1969), reeds lang voordat de betekenis ervan voor het motorische leerproces begrepen werd, door Allers en Scheminsky(•926) aangetoond. In konkreto stelden zij vast datO'j het w;uirnemen of voorstellen van bewegingendezelfde aktiestromen in de spieren optreden, alsbij een willekeurige kontraktie van de betreffendespieren het geval is (het zgn. Carpentereffect).

  • Klankonderscheiding in zinvolle en zinloze woorden in het voorbereidend leesonderwijs

    E.J. Kappers, H. Scholten

    We gaan in een onderzoek na of kleuters die oefenenin het onderscheiden van klanken in woorden ditgemakkelijker leren als het oefenmateriaal uit zg.'zinloze' i.p.v. zinvolle woorden bestaat. McNeil enStone (1965) kwamen tot die conclusie na een doorhen verricht onderzoek.Ons onderzoek is opgezet met drie instructievarianten die naar leerinhoud hetzelfde zijn, maarverschillen in onderwijsmethode. De eerste variantis een gemodificeerde replicatie van het genoemdeonderzoek van McNeil Stone.Het onderzoek is ook uitgevoerd met een in hetonderwijs meer gebruikelijke methode (zingen) eneen op de theorie van Gal'perin gebaseerde handelingsmethode.De conclusies uit alle drie varianten zijn gelijk. Alle(experimentele) groepen die oefeningen ontvangenboeken signifikante vooruitgang in tegenstelling totde controlegroepen. Bij geen van de gevolgde onderwijsmethoden is ersignifikant verschil tussen de groepen die oefendenmet zinvolle dan wel zinloze woorden.Kleuters die geoefend hebben in Het herkennen vanklanken in z.g. 'zinloze' woorden identificeren diedus niet gemakkelijker in zinloze of zinvolle woordendan de kleuters die oefenden met zinvolle woorden.Deze conclusie t.a.v. de Nederlandse taal is in strijdmet het onderzoeksresultaat van McNeil en Stone(1%5) t.a.v. de Engelse taal.

  • Vaders van nu. Visies op de crisis van het vaderschap.

    M.J. Langeveld

    Met de vaders zitten wij sedert Freud wel in de clinch enhet zou interessant zijn de vaderbeelden van jongeren teleren kennen, die opgroeiden in een matriarchale maatschappij, in een ethnologische wereld waar de wereld vande vrouw en die van de man gescheiden blijven, behalvevoor geslachtsverkeer en enige specifieke ritualiteiten. Ikdenk aan mijn ervaringen op Jamaica met zijn vrouwkinderenwereld naast de manjongensboven12jaarwereld. De sterk venninderde belangrijkheid van enigvaderbeeld is aan de orde, waar die vader niet als eenconstante optreedt. Ten goede noch ten kwade is er somseen bekendheid met het bestaan van vaders bij anderen.De vaderrol wordt moeilijk speelbaar als er geen beeldgeweest of aanwezig is. Om van de clochards e.a. maximaal verwaarloosden te zwijgen. En wat komt er vanmoederschap terecht bij de meisjes wier moederschap uiteigen inventie gedistelleerd moet worden?

  • Curriculumontwikkeling in de opleiding aan de Pedagogische Academie

    H. Franssen, K. Meyer

    In dit artikel wordt een accentverschuiving hinnende op de P.A. gegeven 'praktische vorming' bepleit.De stelling wordt geponeerd, dat tot nu toe denadruk binnen de praktische vorming te veel ligt ophet didaktisch handelen. Aan nieuwe ontwikkelingenbinnen het funktiebeeld van de onderwijzer, zoalshet meewerken aan schoolwerkplan en leergangkonstruktie, wordt te weinig aandacht besteed. Ookdeze taken dienen o.i. op de P.A. ingeoefend teworden.De gevolgen van deze andere aanpak van depraktische vorming voor de opleiding als geheelworden uitgewerkt; o.a. wat betreft de rol, welke debasisinformatievakken (onderwijskunde, ontwikkelingspsychologie) daarbij spelen. Sinds over de ondciwijzersopleiding als specifiekeberoepsopleiding wordt gesproken (Bevenlander.1970, 240), wordt er veel belang gehecht aan hetinoefenen van de vaardigheden, die direkt samenhangen met het didaktisch handelen in de klas. Metbetrekking tot deze z.g. praktische vomiing kan eri.v.m. verandering en verbetering gewezen wordenop de diverse microteaching programma's (Allen enRyan l%9. Kievit 1972) en op vernieuwde begeleidingsmodellen (Haan en Huigen, 1977). De vraaghoe de kwaliteit van het resultaat van deze vaardigheidstraining te bewaken, is op verschillende wijzenopgelost. Een betrekkelijk korte tijd (19521968)heeft het praktijkeksamen bestaan. Gezocht is naarbeoordelingskategorieën (Deckers, 1970, VanGelder e.a., 1971) en niuir een manier om tot eenadekwate verdeling van de inbreng van pedagogieken vakdidaktiekdocenten bij de beoordeling te komen (Besluit onderwijzersopleiding, 1%8).

  • De theorie van het cognitieve leren en de praktijk van het kennisverwerven

    M. Elshout-Mohr

    In de onderwijspraktijk zijn vele ontwikkelingen gaande; in de met deze ontwikkelingen samengaande discussies valt mij steeds weer op dat er.soms tussen de regels door en soms heel direkt, velevragen worden opgewoipen met betrekking tot hetnut en de noodzaak van zuiver verbale overdrachtvan formele kennis.

  • Creativiteit en intelligentie: een zinvol onderscheid?

    B.J. Wolters

    De operationele definiëring van convergente endivergente produktie in termen van probleemkenmerken, stuit op moeilijkheden. Het blijkt noodzakelijk om convergente en divergente produktie te splitsen in resp. convergente en divergente denkverrichtingen enerzijds, en de resultaten van deze verrichtingen anderzijds. Het probleem rijst of men vanuitbepaalde kenmerken van de problematische situatiemag besluiten tot minstens een zekere invariantiemet betrekking tot denkverrichtingen waarovermen al dan niet speculatieve ideeën kan lanceren.Het onderzoek van Wallach en Kogan met betrekking tot de relatie tussen intelligentie en divergentieen de replicaties van dit onderzoek, tonen aan dat erproblematische situatiesbestaandiezichopzodanigewijze van elkaar onderscheiden dat de responsenweinig of geen samenhangen met elkaar vertonen.In hoeverre de mechanistische benaderingswijzevan het denkproces tot een model voert dat 'werkt',zal voortgezet onderzoek moeten leren. Het ligt allerminst voor de hand het denkproces intwee strikt gescheiden fasen onder te verdelen; bijv.in een fase vóór de formulering van het probleem enin een fase erna. Het is niet noodzakelijk een vastesuksessie van fasen aan te nemen. Mogelijk is erveeleer sprake van een variabiliteit in hun opeenvolging en herhalen beide fasen zich verschillendemalen op verschillende tijdstippen gedurende hetdenkproces. Vervolgens is het de vraag of beidefasen duidelijk herkenbaar zijn, en scherp van elkiiaronderscheiden kunnen worden in een feitelijk verlopend denkproces (verg. Van de Loo, 1963, 108109).Dit houdt in dat convergente produktie en divergenteproduktie niet netjes na elkaar, m;uir ook naastelkaar voorkomen. Immers, mogelijk speelt bij depogingen om een reeds geformuleerd probleem op telossen ook een rol dat men hypothesen moetformuleren, ingangen moet kiezen; eveneens is hetniet denkbeeldig dat het scherp formuleren vanproblemen eenzelfde 'soort' denken vereist als hetgeleidelijk tot een oplossing brengen van eeneenmcial geformuleerd probleem.

  • Mathematische problemen, oplossingsmethoden en de kognitieve ontwikkeling van de leerlingen van de basisschooP

    M.A.D. Wolters

    In de jaren '30 is zowel in Nederland (o.l.v. Ph.Kohnstamm) als in de Sovjetunie een hevige strijdgeweest over het nut van rekenkundige c.q. algebraïsche oplossingsmethoden voor redactieopgavenop de basisschool. Uit een onderzoek van Mascini(1976) blijkt dat leerlingen van de basisschool overhet algemeen nog steeds rekenkundige oplossingsmethoden ondenvezen worden. D.w.z. sinds de jaren '30 is er wat betreft oplossingsmethoden in hetredactierekenen in Nederland vrijwel niets veranderd.In dit artikel willen we nagaan of de redenen voorhet vasthouden aan deze traditionele aanpak terechtzijn. Daartoe hebben u'f' de argumenten die gehanteerd zijn in de discussies in de '30er jaren zowel inNederland als in de Sovjetunie geanalyseerd. Vervolgens hebben we een logische en een psychologische analyse gegeven van zowel een rekenkundigeals een algebraïsche oplossingsmethode voorredactieopgaven. Nadat we op deze wijze wat meerinzicht hebben gekregen in de oplossingsmethodenzelf en de argumenten voor het hanteren hiervan,zijn we met dit in ons achterhoofd nog eens gaankijken naar de situatie op de basisschool van nu.