Vol 54 Nr 4 (1977)
Artikel
-
Zelfontplooiing: Ideologie of realiteit?
Graag zou ik enkele opmerkingen willen maken diewerden ingegeven door een artikel van de hand vanprof. Duijker, dat in Pedagogische Studiën (1976,(10), pp 358373) verscheen onder de titel 'Deideologie der zelfontplooiing'.1 Ik ben niet deskundig met betrekking tot demogelijkheid van de school, speciale aanleg, talenten of bekwaamheden van de leerlingen te optimaliseren, en ik wil dan ook niet ingaan op het hoofdthema van Duijker's kritiek, dat dit een onmogelijken verwerpelijk onderwijsdoel zou zijn. Mijn opmerkingen beperken zich tot het in de discussiecentraal staande begrip 'zelfontplooiing', omdat dewijze waarop dit begrip gehanteerd wordt een bevestigend effect zou kunnen hebben op een vrij algemeen voorkomend misverstand omtrent de wetenschappelijke betekenis ervan.
-
De verliezer wint; zelfontplooiing en onderwijs. Een antwoord aan dr. G. Huizinga
In zijn artikel brengt Huizinga enkele bezwaren naarvoren tegen mijn eerder in dit tijdschrift verschenenbeschouwingen over het gebruik dat in menig officieel stuk wordt gemaakt van termen als 'zelfontplooiing' e.d. Huizinga stelt, dat ik aan diverseaspecten van de theorieën van Maslow c.s. geenaandacht heb besteed. Daar heeft hij gelijk in; mijnopstel was niet bedoeld als een bijdrage tot depsychologische theorievorming, waarin de méritesvan Maslow's denkbeelden zouden worden geëvalueerd. Mijn doelstelling was veel beperkter. Hetging mij om het onderwijs, en met name om de vraag.Welke doelstellingen door de (centrale) overheid tuinhet onderwijs mogen worden opgelegd. Vandaarook dat ik de nadruk heb gelegd op de ontwikkelingvan vatirdigheden, talenten enz.; als er via hetonderwijs iets te 'ontplooien' valt, moet men het m.i.in deze sfeer zoeken. En ik heb getracht aannemelijkte maken, dat zelfs wanneer men tuin 'ontplooiing'deze enigermate concrete betekenis hecht, het onderwijs daarmee nog niets kan aanvangen. Mocht er al een verschil in betekenis bestaan tussende woorden 'zelfverwerkelijking' en 'zelfontplooiing' beider vaagheid maakt een beslissinghieromtrent moeilijk dan acht ik dat niet relevantvoor de kern van mijn betoog. In beide woordenkomt 'zelf voor: en dat is een der minst duidelijkewoorden in de psychologie. Onder 'ontplooien' kanmen zoiets versttuin als 'ontvouwen', als 'tot aanzijn brengen van wat in de kiem reeds tuinwezigwas'; 'verwerkelijken' zou kunnen betekenen: '(latente) mogelijkheden verwezenlijken'. Welnu, tussen wat in de kiem aanwezig is, en wat latentmogelijk is zie ik niet zoveel verschil.
-
Research on science education in Europe; Improvement of research activities and results
The purpose of this contact workshop was to makeProvision for improvising research in science education in member states and for disseminating andappiying its results more effectively.Forthefirst time such research was systematicallydocumented on a European basis. The nationalreports were then analysed to show the current stateof this research, to highlight research tasks andneeds and to indicate what action should be taken. 'Teaching in science' usually starts from an analysisof what pupils need from scientific subjects: whatever is put into the curriculum should be justitled byiissessing such needs. It is generally accepted thatchildren should have an understanding of the physical world around them, to leam to deal with naturalresources in a responsible manner and to act independently in a world that is based on scientifictechnology. It is further agreed that they need aknowledge not only of their bodies and their effective functioning, but also of the rclationship betweenbiology and social problems commonly calledsocial biology. Pupils should have information onwhich to base their choice of future studies, and theiremployment on which eventually the economicwellbeing of their countries might be based.
-
Identiteitskonflikten in de adolescentie.
De opbouw van deze Groningse dissertatie is duidelijk enals werkstuk, dat klaar moet komen, leesbtiar en toetsbaarmoet zijn, beantwoordt het volkomen aan de eisen, diemen aan een dgl. proefschrift stellen kan. Uitgangspuntzou anders voor het begrip 'identiteit' alleen al de helefilosofie van de laatste vijfenzeventig jaar hebben kunnenzijn. De ontwikkelingspsycholoog en antropologischfilosofisch zeer geïnteresseerde William Stern spreekt vande 'successieve eenheid van het vele' als: 'die Tatsache derpersönlichen Identität' in het begin al van zijn uil 1906stammende 'Ableitung und Grundlehre des kritischenPersonalismus'. Bij Max Scheler (p. 444 in zijn beroemde'Formalismus' van 1913) wordt het identiteitsbewustzijnverbonden met een continuïteitsbesef. Maar ook in tal van'existentiefilosofieën' is dit begrip van fundamenteel belang. Niet minder is de 'identiteit' als probleem aan de ordein alle 'zelfkennis, zelfontdekking, enz. zoals b.v. inGusdorfs: La découverte de soi (1948). De 'terugverwijzing' en de onmiddellijke plaatsbepaling der adolescentieproblematiek zou hier een zeer veel rijker uitgangspuntgevonden hebben dan bij Erikson. Maar men zou ditWellicht voor 'te filosofisch' of 'niet empirisch' of ietsdergelijks willen uitmaken. 'In de zomer van 1974 werd aan 48 personen in de leeftijdvan 17 lol en mei 25 jaar. die zich om advies haddengewend lot hel .longeren Advies Cenlrum le Groningen,gevraagd mee le werken aan hel onderzoek' (p. 101). Dilonderzoek beiust in wezenlijke opzichten op Marcia'sonderzoek (1966), sluit aan op het trajekt Bronfenbrenner,Siegelman, enz. Wal hel ouderiijk 'gedrag' betreft, legdede schrijver ook Luleijn's Nederlandse PersoonlijkheidsVragenlijst (1974) voor. Interviews volgden.
-
Leentje, Lotje en de Lange Lindelaan, bespiegelingen over verkeerseducatie en verkeersveiligheid
öc bedoeling van dit artikel is de lezer een indruk teSeven hoe wij als (verkeers)psychologen de verkeersediicatieprohleniatiek met betrekking tol Jongekinderen benaderen en welke vormen van onderzoekonzes inziens een nnttige bijdrage kannen leveren opdit gebied. Er worden vier bronnen van misverstand ge"oemd, die nog veel voorkomen bij de huidige^Kinpak van het verkeersonderwijs: een onjuisteSchatting van de mentale ontwikkeling, verontacht^(iming van het verschil tussen kennis en gedrag, eendiscrepantie tussen het aangeleerde en de aange'''offen werkelijkheid en de irrelevantie van wat^^'ordt aangeleerd. De auteurs pleiten eiroor dat de^'i'rkeerseducatie meer dan tot nu toe wordt gebaseerd op een grondige taakanalyse aan de hand vanobseiratie, e.xpositie en ongevallenstudies,die wordt getoetst op principes van wat een kindP'iychologisch wel en niet kan. Zo'n taakanalyse zal"lede de leerdoelstellingen nweten bepalen en kan''cliting geven aan een .systenuitische ordening hierin een opklinunende graad van p.sychologische^'(»nple.xiteit.
-
Onderzoek naar het beoordelings- en attributiegedrag van leerkrachten
In een gesimuleerde beoordelingssituatie werd aanleerkrachten van het derde en het vierde leerjaar vanhet basisonderwijs gevraagd, de prestaties vanleerlingen te beoordelen. Naast informatie over hetprestatieverloop werden tevens gegevens verstrektover de begaafdheid en motivatie van de leerlingen.De helft van de leerkrachten beoordeelde deprestaties in de rol van verantwoordelijke leerkracht,de andere helft in de rol van neutrale waarnemer.Gevraagd werd verder aan te geven hoe zij zich zelfzouden beoordelen, waarbij zij zich dienden teverplaatsen in de situatie van de leerlingen. Tot slotwerd verzocht aan wie of waaraan zij dachten dat deresultaten voornamelijk dienden te worden toegeschreven. Ook bij het toeschrijven aan de oorzaken van deprestaties bleek, dat er bij de leerkrachten van enige'egobeschermende' en 'egoverheffende' tendenties sprake was. Het achteruitgaan en het laagblijven van de prestaties werd meer aan de leerling danaan de leerkracht toegeschreven. Stijging en het opniveau blijven van de prestaties werd in vergelijkingmet het achteruitgaan en het laagblijven van deprestaties vaker aan de leerkracht toegeschreven.
-
Zelfevaluatie als doel van stagebegeleiding
Op grond van de overweging dat op de huidige stageen stagebegeleiding van de student van de P.A. opde basisschool nogal wat kritiek mogelijk is, wordteen alternatief stagemodel ontwikkeld dat overigensniet het traditionele model volledig vervangt. Tot één van de facetten van de opleiding tot leerkracht in het lager onderwijs behoort het stagelopenoftewel hospiteren op de praktijkschool. Wij gevende voorkeur iuin de term stagelopen omdat hospiteren een verouderd begrip is en de term stage in veelandere beroepsopleidingen gehanteerd wordt. Binnen deze stage kunnen talrijke aktiviteiten ontplooidWorden. In dit artikel zd op slechts één aktiviteit deaandacht worden gericht n.1. het geven van een lesdoor de stagiaire.
-
Enkele nieuwe onderzoekscentra in de Bondsrepubliek
Door middel van enige (voor een deel impliciet in hetcommenta£ir vervatte) informatie over de drie reedsgenoemde, meer gespecialiseerde Duitse instellingen,proberen we enigermate duidelijk te maken, dat meeraandacht voor onderwijsbestuurskunde, planning enekonomie in ons land hoogstwenselijk is en tevens, datmeer profijt dient te worden getrokken van de know howvan reeds in het buitenland bestimnde instellingen'.
-
Psychological deprivation in childhood
Nu ligt er een boek voor ons, dat zijn bronnen put uit Czechoslowakije, Rusland, Polen, Bulgarije, Engeland,Amerika, Canada, Australië, Duitsland, Oostenrijk, Zwitserland, Nederiand, Israël, Frankrijk, Italië, Japan, PortoRico, enz. Overal houden mensen vaiik meer van zichzelfen de sex dan van hun kinderen. En niet alleen over de helewereld is dat zo, maar ook in de hele geschiedenis, Marrou,de schrijver van de meest bekende 'Geschiedenis derOpvoeding in de Oudheid' (Histoire de l'Education dansl'Antiquité. Edit. du Seuil, Parijs 1948) heeft daarop algewezen (blz. 299 van dat boek). Het zal héél lang durenvoor dit anders wordt afgezien van uitzonderingen, vande intuïtieve uitzonderingen, van instinctieve ouderliefde,van een gedwongen aanpassing van b.v. onderwijs aan hetfeit dat het kind niet volwassen geboren wordt, enz. Heellangzaam wordt het kind ontdekt en in zijn eigen leef enontwikkelingsvormen meer dan geaccepteerd waar hetniet lastig is. De medemenselijke liefde die zich m.n. in degezinsrelatie ook tot het kind uitstrekt, blijft niettemineen pas laat ontdekte m;uitschappelijke opgave. En alweerkunnen we zeggen: 'er waren toch wel til weeshuizen' of'er waren toch vondelingentehuizen', enz. Miuir het bleefeen hulpeloze zimk. Een enkel voorbeeld hiervan: in 1435wordt in Amsterdiim de 'Weeskamer' gesticht voor Toezicht op voogden en op de rechtspraak in weeszaken. Dezeblijft tot 1812 in funktie! Als Thomas Gram in Londen in1741 (eindelijk) een 'hospital' opent voor vondelingen,krijgt hij er de eerste 4 jaar: 15.(XK). Daarvan bereiken erslechts 4400 de puberteitsleeftijd, o.a. door gebrek aanvoedende locomoeders. De traagheid betrof niet alleende wezen of verlaten ofte vondeling gelegde kinderen. Zowerd b.v. in 1827 bij Koninklijk Besluit aan alle hogeschcvlen in Nederiand het onderwijs in de pedagogiek en dedidaktiek voorgeschreven. Toen het in 1953 weer bij K.B.werd voorgeschreven, duurde het weer vele j;iren voor eriets van begon terecht te komen. En in de TweedeWereldooriog kwamen er de massamoorden op kinderen enz. Onze auteurs kunnen voort. Geen wonder dat er 496bladzijden nodig zijn. Dit te meer omdat er op sommigegebieden, moeilijk voldoende definitief oorzaken bewijzend materiaal te vinden is. Daarvan een voorbeeld:
-
Pedologie: de aanzet tot de experimentele pedagogiek in België, ca. 1895-1914
De aanzet tot de experimentele benadering vanpedagogische en didactische verschijnselen, waar tenemen tegen het eind van de 19de eeuw, heette inBelgië, zoals elders in het Franse en Engelsetaalgebied, de pedologie. De traditionele pedagogiek werd als nietwetenschappelijk afgewezen. Hetkind moest wetenschappelijk worden bestudeerd,d.w.z. met onderzoeksmethoden zoals in de natuurwetenschappen. Op die wijze zou een nieuwe enbetrouwbare pedagogiek ontstaan en daaruit ookeenverantwoordepedagogischepra.xis.De ontwikkeling van de pedologie en haar toepassing in de praxis(pedotechniek) stelden een reeks problemen, dievooralsnog niet werden opgelost: terminologie,ojbakening van het onderzoeksterrein, ontwikkelingvan onderzoekstechnieken, toepasbaarheid vanonderzoeksresultaten, voorlichting van de beroepsopvoeders. De e.xperimentele aanpak opendeechter nieuwe perspectieven, zowel wat gehandicapte als wat normale kinderen betreft.
-
Rekenstoomissen
Op grond van skores op 22 variabelen van 120rekengestoorde kinderen in de leeftijd van 9,10 en 11jaar is d.m.v. korrelatieonderzoek,faktoranalyse endiskriminantanalyse het belang aangetoond vaneen aantal intelligentiefaktoren voor het rekenen.Tevens is ingegaan op de vraag of er gesprokenkan worden van verschillende soorten rekenen endaaraan gekoppelde rekenstoomissen.Het lijkt voorshands juister te spreken van tweeonderscheiden aspekten van het rekenen, met namehet technisch en het begrijpend.Voor beide aspekten zijn de onderscheidenintelligentiefaktoren van belang. Echter, voor hettechnisch aspekt is het geheugen van extra belang.
-
Bijdragen tot de begripsvaliditeit van enkele leestoetsen m.b.t. de begrippen technisch en begrijpend lezen
Van enkele leestoetsen die gebruikt worden in deeerste klas van het basisonderwijs is nagegaan of deprestaties verklaard kunnen worden vanuit dekonstrukts technisch lezen en hegrijpend lezen.Daartoe zijn deze toetsen vergeleken met enkeletoetsen die vrij intensief onderzocht zijn.Van de begripsvalide toetsen is door middel vanstruktuuronderzoek nagegaan op welke wijzekonstrukts en toetsskores samenhangen.Wij komen hierbij tot de vraag of de begrippenbegrijpend en technisch lezen in de eerste klas in hetleesgedrag zijn te onderscheiden. In de eerste klas van het basisonderwijs zijn eenaantal toetsen in gebruiic voor technisch of begrijpend lezen (zie van Lijf, 1971). In het kader van hetD.A.L.onderzoek (S.V.O.projekt 0204, Appelhof1976, 1977) is onderzoek verricht naar de begripsvaliditeit van enkele van deze toetsen. Het betreft deEénminuuttest voor technische leesvaardigheid(Caesar, 1970), Begrijpend lezen / (van Calcar,Teilegen en van Soest, 1970). óe Klassikale toets nahet tweede deeltje van de methode 'Caesar' (S. A.C.,1972) en de KriteriunUoets na het vierde deeltje vande methode 'Caesar' (S.A.C., 1974). De Eénminuuttest voor technische leesvaardigheid zal inhet vervolg worden aangeduid als de Eénminuuttest (Caesar).
-
Vemieuwingsonderzoek in Europa; onderwerpen, omstandigheden
Deze kroniek werd geschreven naar aanleiding van deworkshop: Research into assessing the effectiveness ofdifferent experimental forms of education for pupils aged1014 and the curricula adopted, december 1976 inNeusiedl, Oostenrijk.Van een verslag is geen sprake want individuelebijdragen komen niet uitvoerig aan de orde. Een aantalhoofdlijnen: onderwerpen voor onderzoek, gevolgtrekkingen die ter plaatse werden samengevat, problemen diewerden aangesneden, zijn interessant genoeg om eenuitvoerig conferentieverslag niet af te wachten. De tekstgaiit in op het doel en de organisatie van de workshop, dedeelnemers en de presentatie van de bijdragen. Vervolgenstreft de lezer schrijvers hoofdindmkken iuin met enig persoonlijk commentaar. Deze zijn gegroepeerd om eenaantal vragen voor onderzoek dat denkbaar is naaraanleiding van: onderzoek, ontwikkelingen en verloop vanvernieuwing in enkele landen. Wellicht kan deze opsomming denkbeelden aandragen voor de samenstelling vanonderzoekprogramma's van (sector)onderzoeksgroepen,researchgroepen en programmacommissies, een onderwerp w;iaraan in de kuitste paragraaf aandacht is besteed.Als literatuur volgt een lijst van ingediende bijdragen en dewijze waarop zij beschikbiuir zijn