Vol 53 Nr 5 (1976)

Gepubliceerd: 1976-01-01

Artikel

  • Ontwikkeling en Evaluatie van een Begeleidingsprojektvoor Differentiatie van het Aanvankelijk Leesonderwijs

    P. Appelhof

    Het D.A.L.onderzoek (S.V.O. 0204) is een onderzoek naar de effecten van de schoolbegeleiding m.b.t.Differentiatie van het Aanvankelijk 'Leesonderwijsop leerkrachten en leerlingen. Met D.A.L.onderzoekwordt het evaluatieonderzoek aangeduid en met hetD.A.L.projekt het schoolbegeleidingsprojekt.

  • Het effekt van voortgezette begeleiding van het onderwijs in het aanvankelijk lezen op de leesprestaties van leerlingen

    M. Zwarts

    Sinds 1963 begeleidt het Schooladvies Centrum teUtrecht het onderwijs in het aanvankelijk lezen. Deleerkrachten blijven één tot vier jaar bij deze begeleiding betrokken.Dit artikel geeft enige resultaten met betrekkingtot het ejfect van voortzetting van begeleiding na eenjaar op het begrijpend en technisch lezen van de leerlingen.De eenheid van analyse is gevormd door de gemiddelde klasseskore van random steekproeven van10 leerlingen per klas. De skores zijn geanalyseerdmet een multivariaat model voor herhaalde metingen.Met betrekking tot technisch lezen is geen begeleidingseffekt aantoonbaar. Ten aanzien van begrijpend lezen is er interaktie tussen begeleiding en hetmoment waarop de leerkracht voor het eerst begeleidwordt.

  • Integratie binnen de Universitaire Lerarenopleiding

    R.M.L.A. Dolné

    In het kursusjaar 19751976 heeft aan de afdelingDidaktiek van de Biologie een zogenaamde Geïntegreerde Kursus Didaktiek van de Biologie plaats gehad. Bij deze kursus stond de integratie van de onderdelen onderwijskunde, vakdidaktiek en hospiteren centraal. Voor de deelnemers betekende dit een integratievan theoretisch en praktisch bezig zijn met en in hetonderwijs en een integratie van abstrakt en konkreetdenken over onderwijs. Bij de opzet van deze kursuswerd uitgegaan van drie opleidingsmodellen, nl. hetGroup Investigation Model volgens Thelen, het Biological Science Inquiry Model volgens Schwab en hetGroepsfasen Model volgens Stemerding. Kombinatievan deze drie modellen leverde het model voor deGeïntegreerde kursus Didaktiek van de Biologie waarin zowel aandacht besteed werd aan het onderwijsleerproces van de deelnemers, ah het groepsproces tussende deelnemers. Sedert 1952 vormen de artikelen 215 t/m 219 van hetAkademisch Statuut de basis van de universitairelerarenopleiding. In deze artikelen worden m.b.t. delerarenopleiding drie komponenten onderscheiden,nl.: een algemeen didaktische, een vakdidaktischeen een praktische in de vorm van het hospitium. Inde praktijk werd aan deze komponenten gestalte gegeven in de vorm van respectievelijk: een kollegealgemene didaktiek; een kollege vakdidaktiek en eenhospitium waarvan de duur op 40 tot 80 uur konworden bepaald. Deze drie onderdelen konden enkunnen bij de meeste opleidingen nog steeds onafhankelijk van elkaar worden gevolgd. Deze situatiewordt de laatste tijd door een groeiend aantal algemeen didaktici (AD) en vakdidaktici (VD) als ergongelukkig ervaren. Er ontstond een vraag naar eneen behoefte aan een geprofessionaliseerde lerarenopleiding. Deze vraag hing samen met veranderdeinzichten m.b.t. het beroep van leerkracht (Knoers,1972). Deze veranderingen in de rol van de leerkracht hangen samen met ontwikkelingen binnenhet onderwijs welke op hun beurt weer gerelateerdzijn aan veranderingen in de samenleving. Dit impliceert dat we leraren zouden moeten opleiden voorde school van vandaag en morgen, professionele leraren. Een leraar is professioneel als hij over voldoende kennis, vaardigheden en houdingen op vakinhoudelijk en onderwijskundig gebied beschikt omonderwijsleerprocessen te plannen, te begeleiden ente evalueren. Een lerarenopleiding is professioneelwanneer zij qua inhoud en vormgeving voorbereidtop en in funktie staat van een dergelijke beroepsuitoefening (Giesbers, 1974). Aanbevelingen voor eendergelijke opleiding werden gedaan in de CULOnota, 1973. Daarnaast werd de aandacht voor eendergelijke opleiding gevraagd en gevestigd tijdens deIe en 2e kongresdag Universitaire Lerarenopleiding.Dit leidde 6 juni 1975 tot de oprichting van deVULON (Vereniging Universitaire LerarenopleidingNederland). Vertaling van bovengenoemde nota's enaanbevelingen naar de opleidingspraktijk en instistuten kreeg gestalte in de tweede en derdegraadsopleidingen en aan enkele universiteiten, nl. deRijksuniversiteiten van Utrecht en Groningen en deVrije Universiteit van Amsterdam (Keuchenius,1974).

  • Menspsychologieën - een inleiding tot de Europese en Anglo-amerikaanse humanistische psychologie.

    J. Pieters

    Grabijn, de vertaler, en Huizinga, o.a. promotor vanMaslow in Nederland, schrijven in het ten geleide dat denatuurwetenschap niet zo stevig meer is, dat de objectieve werkelijkheid een steeds subjectievere zaak wordten dat het zeker is dat er in de menswetenschappen geenobjectief te bestuderen werkelijkheid (meer) is. Nog even wachten en u weet niet zeker dat u van devorige en volgende zinnen (n)iets begrijpt.Het boek van Jensen is gemakkelijk en moeilijk;gemakkelijk doordat je even goed op pag. 53 met hetboek kunt beginnen als op pag. 167 of pag. 1 en moeilijkomdat het vermoeiend is om steeds weer te moeten lezendat de humanistische psychologie (voortaan afgekort tothum.ps.) de Haarlemmer olie van de sociale wetenschappen dreigt te worden. De psychologie moet de mens 'heel' laten, is hetadagium van de hum.ps. Dat de mens 'heel' gelaten moetworden, is wetenschappelijk nooit bewezen; het is eengeloof dat zich afzet tegen de valse profetieën van hetbehaviorisme, de psychoanalyse, het reductionisme, hetdogmatisch determinisme, het dogmatisch rationalismeen het dogmatisch etc. Jensen geeft echter niet altijd eenjuist beeld van de door hem bestreden 'valse' opvattingen; soms loopt hij zichzelf voor de voeten. Zo wordt oppagina 76 en 77 beweerd dat het behaviorisme de natuurwetenschap als ideaal heeft. Daaruit trekt Jensen de conclusie dat in het mensbeeld van het behaviorisme demens een verstandelijk wezen is: immers de natuurwetenschappers gaan verstandig te werk. Jensen'sconclusie wordt pas zinnig als men vindt dat kwijlen eenvorm van redeneren is.

  • Clusteranalyse in doelstellingenonderzoek

    C.H. Beuk

    In doelstellingenonderzoeken gaat het vaak om het inventariseren van doelen. Meestal wordt dan aan relevante respondenten gevraagd hun oordeel te geven overdoelstellingen die door anderen zijn geformuleerd.Door de gegevens met behulp van clusteranalysetechniek op verschillende wijze te groeperen, kunneninteressante vergelijkingen worden gemaakt. In een tweetal onderzoeken werden vergelijkingengemaakt tussen zowel soorten doelstellingen als soorten respondenten. Doelstellingen werden zodanig gegroepeerd, dat onderscheid kon worden gemaakt tussen doelen die men wenst, doelen die men nastreeft endoelen die in feite waren bereikt. Ook is onderscheidgemaakt tussen communale en differentiële doelstellingen. Respondenten werden bijgegeven specifieke informatie onderzocht op consistent beoordelaarsgedrag.Vastgesteld is, dat binnen een gedefinieerde groep deene respondent relevanter is dan de andere, en dat ditafhankelijk is van het materiaal dat beoordeeld wordt.Onderscheid is gemaakt tussen respondenten met inconsistent beoordelaarsgedrag en respondenten metduidelijk afwijkende oordelen. Geconcludeerd wordt,dat respondenten die op bepaalde kenmerken zijn gegroepeerd — bijvoorbeeld als docent of student aan eenbepaalde opleiding — niet alle per definitie relevantzijn voor bepaalde informatie over onderwijsdoelstellingen. In veel onderzoeken en niet alleen in doelstellingenonderzoeken, worden ondervraagden beschouwdals consistente en onafhankelijke variabelen. Dit kanwijzen op onvoorzichtigheid van de onderzoeker.

  • Het voorspellen van leermoeilijkheden

    J. Hermanns, A. Cools

    De DOSresultaten van 100 kleuters van 4 tot jaarwerden gerelateerd aan IQscores en schoolvorderingentests van dezelfde kinderen in de eerste en tweedeklas basisschool. Signifikante verschillen in IQ entechnische leesvaardigheid werden gevonden tussen dekinderen met een normaal DOSresultaat en kinderenmet een nietnormaal DOSresultaat. Het rekenniveau verschilde niet signifikant. Van de 28 kleutersmet een nietnormaal DOSresultaat bleek de helftals eerste of tweede klasser tot de laagste 15%scoorders op hetzij IQ, hetzij een lees hetzij een rekentest te behoren.

  • Studieprestaties - Hoe worden ze door school en leerkracht beïnvloed?

    H. Freudenthal

    Geregeld, na lezingen over onderwijsvernieuwing,is mij de vraag gesteld waarvoor ik mij eigenlijk inspande. Het was immers bewezen, dat de aard vanhet onderwijs geen verschil maakt. Al hetgeen teltbij de prestaties van leerlingen, is het ouderlijk huiszijn sociaal milieu. Als men nagaat waar diewetenschap vandaan komt, dan blijkt de uiteindelijke bron het zogenaamde Colemanreport [1] van1966 te zijn een indrukwekkend rapport dat ikhonderden malen ook in de Nederlandse onderwijskundige literatuur heb zien citeren. Ik ben in hetNederlands geen kritische analyse van het rapporttegengekomen. In de Verenigde Staten is het uiteraard het onderwerp van langdurige en verhitte discussies geweest. Een 'seminar' van Harvard University leidde tot een publikatie [2], een aantal kritischebijdragen, variërend van welwillend tot vernietigend.Het Colemanreport is een turf van 737 blz. (zonderhet cijfermateriaal), maar vrij goed leesbaar. HetHarvard Seminar komt aan 572 blz. toe; het isingeleid door Mosteller en Moynihan als uitgevers,die in hun overzicht het welwillende onderstreept enhet vernietigende overgeslagen hebben. Het Colemanreport zal ten onzent nauwelijks bekend zijn envan het Harvard Seminar, ben ik bang, zal de inleiding beter bekend zijn dan de moeilijk leesbare rest.Ik vraag me af hoe ver zij, die [1] of [2] citeren, vande inhouden kennis hebben genomen. Tijd om na te denken hoe je zoiets onderzoekt, of voor oriënterende proefonderzoeken was er uiteraard niet. Ermoest aan de slag worden gegaan een nooit wederkerende gelegenheid om statistisch materiaal teverzamelen en mathematisch statistische methodentoe te passen. Bij het onderzoek werden 570 000leerlingen betrokken Ie, 3e, 6e, 9e, 12e leerjaar60 000 leerkrachten, 4 000 scholen het meest omvattende statistische onderzoek van onderwijs, totdan toe verricht.

  • Repliek op A. Beekman, Professor Fokkema is verontrust

    S.D. Fokkema

    Voor de reaktie van Beekman op mijn artikel 'Opvoedkunde en opvoedkundig onderzoek' (deze jaargang,H" 4, p. 109116) ben ik zeer erkentelijk.In het bijzonder waardeer ik de openhartigheid,Waarmee hij uiting geeft aan de verontrusting die mijnschrijverij bij hem heeft opgewekt.In het mij toegedachte kort bestek kan ik slechts kortop enkele punten, waar Beekman mij bekritiseert, ingaan. Over de opmerking dat mijn betoog te suggererend, eneen enkele maal insinuerend was, was ik ontsteld. Ik hebniets willen zeggen dat niet geschreven is, en zeker nietwillen insinueren. Mijn referentie naar Brezinka (p. 113,•inker kolom, 3e alinea) was van betrekkelijk perifereaard. Ik meen namelijk dat uit de omstandigheid dat eenWetenschappelijke pedagogiek 'emanciperend', of liever'aufklärend' kan functioneren niet noodzakelijk behoeftte volgen dat emancipatie ook een opvoedingsdoelstelling is hetgeen volgens Brezinka het standpunt van de'Neue Linke' is .

  • Kanttekeningen bij een Strategie van Curriculumontwikkeling voor de Lerarenopleiding in België

    A.J. Olgers, J. Riesenkamp

    In het artikel van Lowyck wordt beschreven hoe tot eenverantwoorde inventarisatie van taken van de leraar^kan worden gekomen. Hoewel het initiatief van hetN.V.K.N.O.4 en de aktiviteiten van de werkgroep zeerte waarderen zijn, willen wij toch enkele opmerkingen^naken. Deze opmerkingen hebben in de eerste plaats deintentie een bijdrage te leveren aan de afgesloten en nogte verrichten aktiviteiten van de werkgroep.

  • Onderwijs-leerpsychologie en leergangontwikkeling in het moderne vreemde-talenonderwijs

    A.J. Olgers, J. Riesenkamp

    Het boek is de (ongewijzigde) handelsuitgave van de dissertatie waarop dr. Carpay in mei 1975 aan de Rijksuniversiteit te Utrecht is gepromoveerd (cum laude). Hetvreemdetalenonderwijs mag zich de laatste tijd in Nederland in een groeiende belangstelling van wetenschapPers verheugen. Die belangstelling was tot zeer onlangsnog opvallend gering. Zal men Carpay's publikatie omdie reden alleen al met voldoening begroeten, tot grotertevredenheid nog stemt het feit dat de auteur zich nadrukkelijk als doel heeft gesteld een bijdrage te leverentot het verkrijgen van meer én vruchtbaarder empirischonderzoek ten dienste van het vreemdetalenonderwijs. Tevoren moeten we nog aanstippen dat het voor delezer niet steeds duidelijk is of de in de Inleiding genoemde stellingname nu echt het hoofdthema van het boek is.Deze onzekerheid wordt niet alleen veroorzaakt door deafwezigheid van voldoende samenhang van het behandelde met dat hoofdthema (waarover direkt meer), maarook doordat de auteur zich nog enkele malen meer, endan in afwijkende bewoordingen, uitlaat over het themavan het boek. Zo wordt in de 'Voorgeschiedenis' (hoofdstuk I) wel weer herhaald dat ons aller streven moet zijnhet wetenschappelijk onderzoek ten dienste van de leergangontwikkeling te bekronen met 'een systematischschooleksperiment, d.w.z. een wetenschappelijk verantwoord onderzoek waaraan 'echte' leraren en 'echte' proefklassen hebben deelgenomen' (p. 5), zodat een volledigecyclus van empirisch onderzoek ter beschikking komt;verderop echter in hetzelfde hoofdstuk wordt gesuggereerd dat het doel van de studie is het belang van kontroleerbare empirie als zodanig te propageren tegenoverde in het verleden gehanteerde intuïtie (p. 6), en direktdaarop aansluitend (p. 7) dat het doel is aan te tonen datdoor de traditioneel overwegende invloed van de taalkunde op het vreemdetalenonderwijs, tot grote schadevan dat onderwijs, de inbreng van de psychologie te zeeris buitengesloten.