Vol 52 Nr 1 (1975)

Gepubliceerd: 1975-01-01

Artikel

  • Science, Education, and Equality, in the United States

    L.S. Barritt,

    What are the effects of school experiences on children? Is it possible for schools as instruments of asociety to correct past injustices, done for example,the poor or to members of a minority race?These are the questions that have guided a great•i^al of research during the last ten years in theUnited States. It is the purpose of this paper to^ßview a portion of the evidence and some reactionsfo it before making general comments about these'ssues as researchablè questions.

  • Opvoeding tot daemonie; een poging tot reconstructievan de Duitse nazi-pedagogiek

    J.W. HULST

    'De heer der werelden heeft de laatste jarenzoveel groots aan ons gewrocht, dat wij onsdankbaar buigen voor de Voorzienigheid, dieons bedacht heeft met de eer tot een zo grootvolk te mogen behoren'.Adolf Hitier, 11 december 1941Volken waar een dichter niet kan levenStaten waar een dichter niet wil stervenZijn vervallen tot het puin van de aarde.Albert Verwey inDe dichter en het Derde Rijk (1936)... en het tuig uit de onderwereldde vulkanische tronen bezit.H. Marsman in Tempel en kruis (1940)Is het werkelijk niet 'des Bösen zu viel' bij de doodvan de 'pedagoog' van het nationaalsocialisme,Baldur von Schirach, aandacht te geven aan theorieen praktijk van de opvoeding tijdens 'das DritteReich'?Mijn antwoord, dat het helaas inderdaad zin heeftbijna drie decenniën na de ondergang van een tv/aalfjaar durend duizendjarig rijk hier in een artikel bijstil te staan, wordt ingegeven door een bepaaldezorg en bezorgdheid voor de Nederlandse jeugd waaronder stellig ook een deel der jeugd studerendvoor onderwijzer, voor leraar of voor wetenschappelijk opvoedkundige omdat men te snel vergeeten met te weinig cognitiefkritische voltage de nieuwe 'ismen' die de wetenschap der opvoedkundebedreigen, poogt te analyseren.

  • Evaluatie van een leesvoorbereidingsprogramma;het leren van links in het bijzonder

    H.J. Kooreman

    Op een begrippentoets die in alle eerste klassenvan de basisscholen in Enschede wordt afgenomen,blijken de begrippen 'vooraan', 'achteraan','eerste'en 'laatste' te voldoen aan de norm dat 90% van deleerlingen de betreffende items goed maakt. Ditgeldt echter niet voor de items 'rechtsboven' (60%)en 'linksaf' (64%). In het leesvoorbereidingsprogramma werddan ook speciale aandacht besteed aan de linksrechts problematiek.

  • De ontwikkeling van het onderwijsbeleid in twee Rijksbegrotingen

    N. Deen

    Bij het schrijven van deze kroniek heeft de huidigeMinister van Onderwijs en Wetenschappen, Dr. J. A.van Kemenade, zojuist zijn tweede begroting zonderkleerscheuren door de Tweede Kamer gebracht. Ditfeit mag aanleiding zijn om eens wat nader stil te staanbij het onderwijsbeleid zoals dat door deze ministerwordt ontwikkeld.Moet de eerste begroting die door deze minister aande Tweede Kamer werd aangeboden betrekkelijk snelworden geconcipieerd na de langdurige kabinetsformatie, voor deze tweede begroting had de minister een voljaar de tijd en men mag daarom ook verwachten dat eenaantal zaken die in de eerste begroting nog slechts inaanzet aanwezig waren, in deze tweede verder zullen zijnuitgewerkt. Dat is ook inderdaad het geval. Een aantalzaken die in de eerste begroting nog slechts in globale lijnen aanwezig waren, zijn in deze begroting verder geconcretiseerd. De prioriteiten die in de eerste begrotingwerden genoemd zijn nog steeds prioriteiten, ook in detweede, maar ten aanzien van de uitwerking en uitvoeringervan hebben zich in die tussentijd een aantal ontwikkelingen voorgedaan die in deze tweede begroting duidelijk te merken zijn. De innovatiecommissie middenschool is inmiddels gestart met een 38tal contactscholen waaruit over enigetijd (volgens het tijdschema medio 1975), een 10taIexperimenteerscholen zou moeten worden aangewezen.Ook de innovatiecommissie voor het kleuter en lageronderwijs heeft een aantal kleuter en lagere scholenaangewezen die langs experimentele weg vormen vansamenwerking zullen ontwikkelen. Afgezien van deopmerkingen die verderop in deze kroniek hierover noggemaakt kunnen worden, mag nu reeds worden vastgesteld dat het zojuist besprokene vragen oproept naarde coördinatie van de aktiviteiten. In de discussienotadie de minister het vorig jaar uitgaf over een structuurvoor de ontwikkeling en vernieuwing van het onderwijs

  • Existentiële psychologie

    H.R. Wijngaarden

    Dit werk is een posthume uitgave van Kouwers kollegesexistentiële psychologie, voor het laatst gegeven in'67'68. Uit zijn aantekeningen en uit collegedictatenvan studenten is dit boek samengesteld door een viertalbewerkers, waaronder Prof. Hofstee als eindredacteur.De verantwoordelijkheid voor de vormgeving wordtdoor deze bewerkers uitdrukkelijk voor eigen rekeninggenomen, al hebben ze geprobeerd zich zo nauw mogelijk te houden aan Kouwers eigen idioom (p. 1).Voor Kouwer is het gesprek het uitgangspunt vooren de grondkategorie van zijn psychologische beschouwingen (p. 9). Ook in een wetenschappelijke bestuderingvan de mens staat centraal dat mensen (bv. psychologen)met mensen over mensen praten (p. 11). Maar de mensals onderwerp van gesprek en de mens als gesprekspartner kunnen nooit samenvallen (p. 20); zodra we eengesprekspartner tot object maken is hij geen gesprekspartner meer. Niet het individu, dat in gesprek kan komen (in de zin van: 'persoon A + persoon B + onderwerp = gepraat') is primair, maar het gesprek (p. 23/24),het 'medeme,ns zijn'. Een slaaf wordt niet ervaren alsmedemens: daarom mag hij toekijken als zijn meesteresin bad gaat (p. 76). Een partner die monddood of onmondig is, is geen medemens (p. 77). Dat sluit gekkenof kinderen niet uit: ook gekken zijn mensen, zolangmen ze maar niet tot object maakt, en dus kunnen zegesprekspartner zijn, zoals het kind gesprekspartner iszodra het meedoet aan de 'medemenselijkheid' (p. 102/103). Evenwel, zegt Kouwer, zo'n splitsing in mens alsgespreksonderwerp en als gesprekspartner, is gevolg vanhet feit dat we onnatuurlijk (in de zin van theoretiserend)bezig zijn. In het gewone doen vallen beide aspekten welsamen. Om dieper door te dringen moeten we wel analyseren, objectiveren, maar dit is een noodzakelijkeomweg. Zodra we bepaalde begrippen die op de mensslaan scherp stellen, zien we ze uiteenvallen in twee onverenigbare mogelijkheden (p. 20/21). Maar dat komtomdat die begrippen in verschillende kaders thuishoren.

  • Een internationaal vergelijkend onderzoek over wiskundige studieprestaties

    H. Freudenthal

    In de eerste helft van 1964 vond een internationaalvergelijkend onderzoek door middel van studietoetsen naar de wiskundige prestaties van schoolkinderen (13jarigen en eindexamencandidaten) in 12landen plaats. Dit onderzoek was georganiseerddoor de Council of the International Project for theEvaluation of Educational Achievement (lEA)1. Deresultaten ervan zijn door T. Husén en zes medewerkers uitgegeven2. Over het Nederlandse deel bestaat een aparte publicatie3.

  • Beïnvloeding van de structureringstendentie

    A. Pennings

    De structureringstendentie als aspect van de cognitieve stijl kan worden opgevat als de geneigdheid vanhet kind meer of minder een analyserendestructurerende wijze van functioneren te vertonen, o.a. in hetleren en het waarnemen. De structureringstendentieis niet rechtstreeks observeerbaar, maar manifesteertzich in aanpakgedragingen van het kind ten aanzienvan aangeboden test en leermateriaal. Uitgaande vanzes items uit de Embedded Figur es Test van H. A.Witkin werd een analyse gemaakt bij een aantaljongens van 11 jaar van het waarnemings en zoekproces. Mede op basis van de resultaten van dezeanalyse werd een interventieprogramma ontwikkeldteneinde kinderen met een globaliserende aanpak demogelijkheid te bieden te komen tot een successiefstructurerende aanpak. Van de oorspronkelijk gekozenjongens kregen 10 gedurende zes weken, drie maalper week een half uur het programma. Vergelijkingvan de resultaten van de kinderen in de experimenteleen controlegroep toonde aan dat de mate van perceptieve structurering, zoals gemeten met een aantalE.F.T.items, significant sterker was toegenomen inde experimentele dan in de controlegroep. Een tweedebelangrijk resultaat was dat de volgens voortoetszwakste leerlingen in hoge mate profiteerden van detraining maar, dat de beste leerlingen er eveneensdermate van profiteerden, dat nivellering van de prestaties in de natoets uitbleef. Een controle onderzoek,onder meer zorgvuldige condities uitgevoerd, bevestigde beide resultaten. De verschillen in aanpakgedrag kunnen wordengezien als functie van d® cognitieve stijl. In aansluiting op Span (1973) kan de cognitieve stijl wordengedefinieerd als een in de persoonlijkheid verankerdemin of meer persistente tendentie op een bepaaldewijze informatie op te nemen en te verwerken. Hetgaat om de specifiek individuele en in uiteenlopendesituaties consistente wijzen, waarop het kind waarneemt, denkt, problemen oplost en informatie inhet geheugen opslaat.

  • Afscheid van de pedagogische antropologie?

    J.D. Imelman

    Als een zekere vorm van disciplinair beschrijven enverklaren als afgedaan wordt beschouwd, heeft hetzin de gewraakte disciplinaire benadering uit teluiden onder verantwoording van het 'waarom'. Zois dat vaker gebeurd. Klafki en Dahmer c.s. (1968)meenden het bijvoorbeeld met de geesteswetenschappelijke pedagogiek te hebben gedaan; in Pedagogische Studiën 1974 (51) 7/8 tracht Spiecker(1974b) beargumenteerd afscheid te nemen van depedagogische antropologie. Vandaar de titel bovendit betoog. Het loont de moeite Spiecker's verantwoording wat nader te bekijken. Immers: het is nietweinig wanneer een gehele discipline als idool wordtafgedaan. Wat Klafki c.s. presteerden, is heel watminder ingrijpend; zij stelden een in hun ogen inmiddels minder relevant geworden methode van eendiscipline aan de kaak, niet een discipline zelf.

  • Kanttekeningen bij de reactie van Imelman

    B. Spiecker

    Na het beëindigen van het artikel 'Idolen en Idealen'(P.S., 1974, p. 350356) kreeg ik de dissertatie vanImelman onder ogen (Plaats en inhoud van een pertonale pedagogiek; 1974). In deze studie wordt onseen benadering van het wezenlijke der opvoedinggepresenteerd in 'een ontologie der opvoedingvan fenomenologische aard' (p. 4). Het behoeft danook geen verwondering te wekken dat men in ditWerk geconfronteerd wordt met uitspraken als:Persoon, zo blijkt ook uit de beschouwing betreffende de ontologie der opvoeding, is de in zijnauthenticiteit kennende, oordelende, en normatiefhandelende mens, Hij staat in de subjektobjektsfeerder 'Wirklichkeitsgerichtetheit' met een, in zijn ontdekkend en duidendontmoetendindewereldstaan, ontisch gegeven betekenis en dus waarheidontsluierende taak' (p. 95). Met dit woordengeweldopenbaart Imelman ons een wezenstrek van de opvoedingswerkelijkheid. Het is duidelijk, dat vanuiteen standpunt, zoals dat in 'Idolen en Idealen' ontwikkeld is, het oordeel over een dergelijke benade•"ingswijze zou zijn: zo moeten we het niet meer doen.Of in de woorden van Dickopp: 'Wer nun grundsätzlich ablehnt, dass solche Wesens und Seins'^ussagen vom Menschen möglich sind, wird einerPersonalen Pädagogik von vornherein abweisendgegenüberstehen müssen. Dass das Sein des Menschen zugängliche und erkennbare überzeitlichkonstante Seinsstrukturen hat, ist die transzendentale Grundlage für eine Personale Pädagogik überhaupt'. (K. H. Dickopp Die Krise der anthropologischen Begründung von Erziehung: 1973, p. 38). Op p. 71 stelt Imelman dat aan een (mijn?) wetenschapsopvatting een'weze/jjdiskussie vooraf dientte gaan. Wie ook maar enigermate thuis is op hetgebied van de grondslagen der sociale wetenschappen, weet dat een dergelijke opvatting reeds langachterhaald is. Als Imelman op p. 71 dan ook schrijftdat men de 'moderne Amerikaanse wetenschapstheoretici niet gelezen behoeft te hebben om teweten dat feiten theoriebepaald zijn', dan weet deingevoerde lezer dat Imelman deze Amerikaanse(maar ook Engelse en Duitse) literatuur niet (goed)gelezen heeft. Alsof de /?ojrPopperiaanse diskussieover de theoriegeladenheid van feiten zinvol te vergelijken valt met Strassers beschouwingen over decorrelativiteit van feit en methode (n.b.; methodischeidee) (S. Strasser Fenomenologie en empirischemenskunde, 1962, p. 117121). Imelman laat Strasser hier dan ook buikspreken. De verontrusting vanImelman over het feit dat Spiecker suggereert (n.b.,p. 71) dat de genoemde problematiek voor het eerstdoor 'moderne Amerikanen' aan de orde zou zijngesteld, hoeft men dus niet te serieus te nemen. Hetis in dit verband tekenend dat Imelman op p. 70vermeldt niet dieper in te willen gaan op allerieiwetenschapstheoretische problemen. In plaats vante spreken over 'wetenschap' geeft hij de voorkeuraan de term 'discipline'. Dat het spreken over 'discipline' toch geen voldoende garantie biedt niet tevervallen in wetenschapstheoretische naïeviteiten,demonstreert Imelman op p. 70: '... uitsprakenbinnen een disciplinaire discours (moeten) verwijzen(n.b.; S), en de verwijzing te beoordelen zijn;...'