Vol 52 Nr 4 (1975)

Gepubliceerd: 1975-01-01

Artikel

  • De Minikursus

    P.L. Plas der van , S.A.M. Veenman

    Dit artikel vormt een inleiding op de Nederlandse deelname aan het projekt 'The International Transferof Microteaching Materials' dat uitgevoerd is onder auspiciën van het 'Center for Educational Researchand Innovation' te Parijs. In hei kader van dit projekt2ijn twee door het Far West Laboratory for Educational Research and Development ontwikkelde Minicursussen voor de Nederlandse onderwijssituatie bemerkt en geëvalueerd, namelijk de kursussen EffektiefVragen Stellen en Denkvragen Stellen.

  • Ontwikkeling en evaluatie van de Minikursus Effektief Vragen Stellen

    S.A.M. Veenman

    Dit artikel geeft een verslag van de bewerking enevaluatie van de door het Far West Laboratory forEducational Research and Development ontwikkeldeMinikursus Effektief Vragen Stellen voor de Nederlandse onderwijssituatie. De studie vormt een onderdeel van het projekt 'The International Transfer ofMicroteaching Materials' dat onder auspiciën van hetCERI te Parijs is uitgevoerd.Bewerking en evaluatie heeft plaats gevonden voorde opleiding en voortgezette scholing van leerkrachten.Aan de evaluatiestudie hebben 72 studenten vandrie Pedagogische Akademies en 33 leerkrachten vanzes basisscholen deelgenomen. Bij de aanstaande leerkrachten zijn bij 10 van de 13onderwijsvaardigheden signifikante veranderingen ineen gewenste richting vastgesteld, bij de leerkrachtenin funktie bij 8 van de 13 vaardigheden. In het algemeen blijkt het effekt van de kursus onafhankelijk tezijn van het sociaal milieu en van het leerjaar waarinis lesgegeven.

  • De kognitieve versie van de Minikursus Effektief Vragen Stellen

    S. Veenman, L. Kolle, A. Ponti de

    Dit artikel beoogt een verslag te geven van de ontwikkeling en de evaluatie van een kognitieve versievan de Minikursus Ejfektief Vragen Stellen. Dezestudie is te beschouwen als een deelonderzoek van hetprojekt 'Ontwikkeling en evaluatie van de Minikursus Effektief Vragen Stellen'.In de kognitieve versie van de Minikursus is eenbelangrijk element van het instruktiemodel van ditonderwijsleersysteem voor training van onderwijsvaardigheden gewijzigd: het daadwerkelijk oefenenmet echte leerlingen en terugkoppeling over de eigenverrichtingen door middel van beeldbandopnamen isvervangen ten gunste van diskriminatietraining.Argumenten hiervoor zijn ontleend aan het werk vanBandura en verwant onderwijskundig onderzoek.Bewerking en evaluatie is geschied ten behoevevan de opleiding en voortgezette scholing van leerkrachten.Op grond van de gevonden uitkomsten en uit hetoogpunt van kostenbesparing kan worden gestelddat de kognitieve versie van de Minikursus EffektiefVragen Stellen een positieve bijdrage kan leverenaan de opleiding en bijscholing van leerkrachten. Uit een uitgevoerde vergelijking met betrekkingtot de effektiviteit van de kognitieve versie en deoorspronkelijke versie kan als voorlopige konklusieworden geformuleerd dat de kognitieve versie metbetrekking tot de in de kursus opgenomen vaardigheden bijna even effektief is als de oorspronkelijkeversie.

  • Ontwikkeling en evaluatie van de Minikursus Denkvragen Stellen

    P.L. Plas der van , W.J.M. Roos de

    Dit artikel bestaat uit 2 delen:A. Een verslag van de bewerking en evaluatie vaneen door het Far West Laboratory for EducationalResearch and Development ontwikkelde MinikursusDenkvragen Stellen (MDS) voor de Nederlandseonderwijssituatie. De studie vormt een onderdeel vanhet projekt 'The International Transfer of Microteaching Materials' dat onder auspiciën van hetCERI te Parijs is uitgevoerd.Bewerking en evaluatie hebben plaatsgevondenvoor de opleiding en voortgezette scholing vanleerkrachten. Aan deze evaluatiestudie namen leerkrachten deel van lagere school en MAVO en studenten van delerarenopleiding. De Minikursus heeft bij deze driegroepen een verschillend effekt. De studenten profiteren het meest van de kursus, gevolgd door de leerkrachten van de basisschool resp. de MAVOleerkrachten. Alle groepen hebben veel waardering voorde inhoud en opzet van de kursus.

  • Temporal order indisturbed reading

    J. Hammes

    In dit proefschrift heeft Bakker het resultaat van onderzoek beschreven naar de waarneming van temporeleordening in relatie tot het leerproces. Een fundamenteelordeningsproces van de taal is de rangschikking vanfonemen in een temporele sekwentie. Aan de ordeningvan de fonemen in de tijd, wordt de ordening van degrafemen naar plaats gekoppeld. Om te kunnen lerenlezen is het nodig om een woord auditief te analyseren,waarvoor de klanken van het woord in juiste volgordegeplaatst moeten worden. Het waarnemingsproces dathierbij een rol speelt is de waarneming van de opeenvolgende ordening van de klanken — temporele ordening. Uit het onderzoek van Bakker blijkt, dat waarnemen en retentie van een temporele volgorde (T.O.P.)alleen differentieert tussen goede en slechte lezers alsverbale stimuli (letters en cijfers) worden aangeboden,maar niet bij nietverbale stimuli (b.v. figuren zonderbetekenis). De vaardigheid van het waarnemen van eentemporele volgorde neemt toe met de leeftijd, maar bijkinderen met leesmoeilijkheden gaat dit proces langzamer. Meisjes tussen 5 jaar en 8 jaar leveren betereT.O.P.prestaties dan jongens van die leeftijd. In hettweede gedeelte van zijn studie gaat Bakker de resultaten van dit onderzoek naar T.O.P. in verband brengenmet het ontwikkelingsproces van de cerebrale dominantie. Het is nl. bekend dat bij 90% van de rechtshändigen,taal in de linkerhemisfeer gerepresenteerd wordt. Ookweet men, dat bij lesies van de linkerhersenhelft dewaarneming van auditieftemporele patronen gestoordis; in de meeste gevallen is dit de taaihemisfeer. De asymmetrie van de zojuist genoemde funkties inde hersenen zou in de loop van de ontwikkeling ontstaan.Leesstoornissen zouden daarom samen kunnen hangenmet een vertraagde rijping van de taaihemisfeer, hetasymmetrisch funktioneren ervan en zijn mediërenderol bij de waarneming van temporele verbale processen.Taalfunkties komen geleidelijk onder de controle van delinkerhemisfeer. Waarschijnlijk vindt deze specialisatiein fasen plaats: eerst de gesproken taal, later de geschreven taal.

  • 'Leren denken' anno 1975

    C.F. Parkeren van

    De redactie van Pedagogische Studiën besloot tot het samenstellen van dit themanummer, omdat het onderwerp 'leren denken' weer in het middelpunt Van de belangstelling staat. Ook in Nederland is opVerschillende plaatsen onderzoek aan de gang. Hetjeek de redactie belangrijk aan dit onderzoek in onzelezerskring bekendheid te geven. Daarom is eenVerzoek gericht tot onderzoeksgroepen aan de beide^nisterdamse universiteiten en aan de universiteit te^trecht om een bijdrage tot dit nummer te leveren,hetgeen heeft geresulteerd in drie artikelen in ditnummer. Hiermee is niet gezegd, dat er in NederlandSeen ander onderzoek van belang over dit themaWordt gedaan. Wij hopen dat het onderhavige thej^anummer andere onderzoekers zal stimuleren omnun werk op dit gebied in volgende nummers vantijdschrift te publiceren. Daarmee wordt nietalleen de informatie naar het onderwijsveld gediend,'''aar ook de communicatie tussen de onderzoekersZelf bevorderd. Ondanks het verschijnen van verschillende informatieorganen ten aanzien van sociaalwetenschappelijk en pedagogisch onderzoek°hjkt het wetenschappelijk contact tussen onderzoekers nog altijd voor verbetering vatbaar.

  • Instructie in probleemoplossen en de moeilijkheden in het denken

    J. Elshout

    Een onderwijsleertheorie van het oplossen van problemen zal er rekening mee dienen te houden datproblemen een psychologisch heterogene verzamelingvan taken vormen. Hun diversiteit laat zich psychologisch beschrijven in termen van de probleemoplossingsmoeilijkheden die eigen zijn aan de vorm vanactiviteit, die wordt gevraagd, de aard van het probleemmateriaal en de vorm van organisatie daarvan.Deze moeilijkheden bepalen in interactie de karakteristieke moeilijkheid van een probleem. Twee voorbeelden worden gegeven van de wijze waarop eenmoeilijkheidsanalyse van een bepaald probleemtypede basis zou kunnen leggen van een psychologischgefundeerde onderwijsaanpak. Voor een theorie van het leren denken, het leren probleemoplossen behoort de kwestie van de variëteit van de processen waarvoor we door instructieen training gunstige condities proberen te creëreneen centraal punt te zijn. In het licht van deze variëteit is voor de instructie in probleemoplossen hetverhogen van het algemene probleemoplossingsniveau waarschijnlijk een slechts indirect realiseerbare doelstelling. We zullen in eerste instantie moeten denken in termen van instructie die is gericht ophet oplossen van soorten problemen.

  • Computer gestuurd denken

    L. Leeuw de

    Allereerst wordt een toelichting op het begrip 'lerendenken' en het onderscheid tussen algoritmische enheuristische oplossingsmethoden gegeven. Er wordenrelaties gelegd met de theorie van de Russische psychologen Landa en Kuljutkin, met het werk van Selz en zijnniedewerkers en met de Amerikaanse 'discovery' vs''egelleren methode. Vervolgens wordt ingegaan opde methodologische aspecten van onderzoek naar'leren denken" zoals die door Wittrock en Cronbachnaar voren zijn gebracht. De eigen onderzoekopzetWordt aan de hand van de opgesomde punten van kritiek toegelicht, waarbij ook wordt uiteengezet hoe aanhet door Cronbach gepropageerde zoeken naar eenvijfvoudige interactie t.w. tussen leerstof, type instructie, leertijd, type leerling en leerresultaat in hetonderzoek is vorm gegeven. Voorts wordt duidelijkgemaakt dat een individuele onderwijsmethode waarbijde leerling actief bezig is, in eigen tempo kan werken,een bepaalde mate van eigen keuze heeft op de gangdoor het leerprogramma en waarbij de feedback afhankelijk is van de leergeschiedenis alleen mogelijk isfnet behulp van computergestuurd onderwijs.

  • Algoritmen en heuristieken in het onderwijs

    C.F. Parkeren van

    Om de functie die algoritmen en heuristieken in hetprobleemoplossen kunnen hebben te kenschetsen,moeten wij kort ingaan op het verloop van probleemoplossingsprocessen. Hierbij maken wij gebruik vaneen op Duncker (1935) gebaseerd model, waarvande waarde door empirisch onderzoek werd bevestigden dat werd uitgewerkt door Kuljutkin (1970).In korte bewoordingen gesteld, komt het oplossingsproces volgens dit model erop neer, dat de oplosser begint met een fase van probleemanalyse,waardoor hij komt tot probleemtransformatie, hetdaardoor ontstane nieuwe probleem wordt dan zonodig opnieuw geanalyseerd om vervolgens te worden getransformeerd enzovoorts, totdat ten slotteeen transformatie van het probleem leidt tot deoplossing. Onder probleemtransformatie wordt verstaan het vervangen van het probleem (A) door eenander (B) of eventueel het splitsen van het probleemin meerdere problemen (Bi, B2, enz.) en wel zo datdoor oplossing van het probleem (de problemen) Bhet probleem A tevens is opgelost. Het gaat dus omde ieder bekende redenering in de geest van: ik zoude oplossing (van A) hebben, als ik eenmaal de oplossing wist voor . . . (= B). Dergelijke transformaties vinden plaats na een min of meer uitgebreideinspectie en analyse van de probleemsituatie, van hetdoel, de gegevens, de essentiële moeilijkheid in hetprobleem enz. Dit proces van probleemanalyse kan een maximaalcreatief proces zijn. Het is echter ook mogelijk, datprobleemanalyse leidt tot de ontdekking van bepaalde kenmerken van het probleem, waardoor het probleem wordt herkend als behorend tot een bepaaldtype, waarvoor men de weg naar de oplossing althans in principe kent. Het probleem is dan getransformeerd tot een probleem waarvoor men over eenoplossingsmethode beschikt. In sommige gevallenworden wij geconfronteerd met problemen die zonder dat verdere transformatie nodig is als een bekendtype kunnen worden thuisgebracht. Men kan stellen,dat ook in die gevallen het probleemoplossen begint met een, zij het summiere, fase van probleemanalyse; deze kan men dan als probleemidentificatieaanduiden.

  • De kwalitatieve benadering in de diagnostiek van de cognitieve ontwikkeling

    L.A. Venger

    De laatste jaren zijn de Russische psychologen steedsmeer tot het inzicht gekomen, dat het noodzakelijkis om zowel voor praktische als voor onderzoeksdoeleinden gebruik te maken van psychodiagnostische methoden waarmee het niveau van de cognitieve ontwikkeling van kinderen vastgesteld kanworden. Zonder dergelijke diagnostische methodenis het onmogelijk om tot een voldoende gefundeerdevergelijking te komen van de effectiviteit van de verschillende onderwijssystemen en procedures, terwijl men evenmin kinderen met een achterstand inhun ontwikkeling kan opsporen of de oorzaken vaneen dergelijke achterstand kan vaststellen.De testmethoden die in de westerse psychologiegebruikt worden, maken wel een bepaalde rangschikking van kinderen met een verschillende cognitieve ontwikkeling mogelijk, maar zijn niet geschiktom de problemen op te lossen waarvoor de psychologische diagnostiek in de Sovjetunie zich gesteldziet. Het voornaamste gebrek van deze tests bestaathierin, dat zij de kenmerken van de cognitieve ontwikkeling zuiver statistisch benaderen. Zij willen decognitieve ontwikkeling meten zonder dat men voldoende inzicht heeft in wat er nu precies gemetenwordt. Men veronderstelt, dat bij het doorwerkenvan een serie testitems een algemene 'verstandelijkepotentie' van het kind aan het licht komt, die gemeten kan worden door hem te relateren aan het gemiddelde succes waarmee kinderen van dezelfde leeftijd dezelfde opgaven uitvoeren. Hieruit vloeit ookhet empirisme bij het construeren en het verzamelenvan testitems voort: de algemene intellectuele potentie moet zich immers bij het oplossen van elkewillekeurige opgave (die geen speciale kennis ofvaardigheden vereist) op dezelfde wijze manifesteren. bepaalde aspecten van de cognitieve activiteit vanhet kind. Bij het ontwerpen van tests is het reeds langgebruikelijk om een onderscheid te maken tussen'verbale' en 'nietverbale' opgaven, waarbij in beidecategorieën weer intellectuele operaties van verschillende typen getoetst worden (zoals het ruimtelijke denken, het generaliseren etc.). Het opnemenvan verschillende typen opgaven in de test is echteralleen maar bedoeld om de invloed van de voorafafgaande ervaring zoveel mogelijk te elimineren. Hetonderscheiden van de verschillende aspecten van hetdenken in de tests steunt niet op een voorafgaandeanalyse van de cognitieve ontwikkeling van het kind,d.w.z. op een onderzoek naar de voornaamste componenten van de cognitieve ontwikkeling en hunonderlinge samenhang.

  • Literatuurstudie over het thema 'Leren denken'

    C.F. Parkeren van

    Wij hopen dat dit themanummer een redelijke introductie tot het onderwerp geeft, en dat hiertoe ook de literatuuropgaven bij de diverse artikelen van dienst kunnenzijn. Enkele verdere aanwijzingen voor potentiële scriptieschrijvers leken ons echter wel op hun plaats.Wij gaan hierbij niet uitvoerig in op de Amerikaanseliteratuur, omdat die over het algemeen redelijk bekendis en gemakkelijk toegankelijk. Belangrijk hiervan is inelk geval het werk van Bruner (in verband met onsthema komt met name zijn 'Towards a theory ofinstruction' in aanmerking) en van Gagné voor zoverhet diens principe van leerhiërarchieën betreft (zie hiervoor de tweede druk van 'Conditions of learning', metname hoofdstuk 9). Voorts kan men natuurlijk op zoekgaan in de stapels boeken die in de V.S. over de cognitieve ontwikkeling verschijnen. Direct voor ons doel waardevolle informatie vindt men er echter, ten gevolge vande aldaar heersende Piagetmode, niet al te veel in(behalve natuurlijk weer in de publikaties uit de schoolvan Bruner).Voor ieder die op dit gebied werkt, vormen o.i. deklassieke artikelen van Selz en Kohnstamm een 'must'.Men vindt ze elders in dit nummer aangehaald (Selzin het Zeitschrift für Psychologie 1935, en voor Kohnstamm in de 'Keur'). In de recente Russische literatuur is zeer veel waardevols te vinden, en tegenwoordig, als men de weg weet,ook wel zonder kennis van de Russische taal redelijktoegankelijk. (Voor wie wèl Russisch kent: de bibliotheek van het Psychologisch Laboratorium in Utrecht,Varkenmarkt 2, bevat praktisch alle belangrijke publikaties sedert 1967). In de Sovjetunie wordt in verschillende onderzoekscentra aan het thema gewerkt. Zeerbelangrijk zijn de onderzoekingen rond de experimentelebasisschoolprogramma's die in het begin van de jaren'60 geïnitieerd werden door El'konin, en waarvan thansDavydov de centrale figuur is. Hierover vindt men denodige informatie in 'Sovjetpsychologen aan het woord'(hoofdstuk 4 en blz. 200290). Voorts kan men hierover raadplegen: het bundeltje 'Denken' onder red.van Van Parreren en Van Loon (blz. 1031) en een aantalin gestencilde vorm op het Psychologisch Laboratoriumin Utrecht verkrijgbare vertalingen naar Minskaja,Ajdarova en Savel'eva. «