Vol 52 Nr 5 (1975)

Gepubliceerd: 1975-01-01

Artikel

  • Gedragsbeoordeling door onderwijzers

    R.W. Meijer

    Het oordeel van onderwijzers over hoe hun leerlingen zich in hun ogen gedragen....

  • Achtergronden van de Bielefeldse schoolexperimenten

    M.J.W. Stuart

    Bijgaand artikel geeft een oriëntatie in de Bielefeldseschoolpedagogiek aan de hand van enkele geschriftenvan Von Hentig.Nu in Nederland middenschoolonderwijs ontwikkeld wordt, wordt met name aandacht geschonken aande stelling van Von Hentig dat tot nu toe de 'Gesammtschule" ontwikkeling in Duitslarul een passendefilosofie mist. Vervolgens wordt aangegeven hoeVon Hentig daarin voorziet door een alternatievetheorie te formuleren voor de neohumanistischevormingstheorie, op basis waarvan de 'Gesamtschule'een instituut van nieuw onderwijs kan zijn. Tot slotwordt weergegeven hoe ontwikkelingsplannen zijnopgesteld om dit nieuwe onderwijs in de praktijk terealiseren.Enkele kanttekeningen en een bijlage, bevattendeen overzicht van geschriften uit de Bielefeldse kring,besluiten dit artikel. Nu in Nederland middenschoolonderwijs ontwikkeld wordt, wordt met name aandacht geschonken aande stelling van Von Hentig dat tot nu toe de 'Gesammtschule" ontwikkeling in Duitslarul een passendefilosofie mist. Vervolgens wordt aangegeven hoeVon Hentig daarin voorziet door een alternatievetheorie te formuleren voor de neohumanistischevormingstheorie, op basis waarvan de 'Gesamtschule'een instituut van nieuw onderwijs kan zijn. Tot slotwordt weergegeven hoe ontwikkelingsplannen zijnopgesteld om dit nieuwe onderwijs in de praktijk terealiseren.

  • Het Vernieuwd Secundair Onderwijs in België

    G. Horebeek, van

    Het V.S.O. is een nieuwe onderwijsvorm, bestemdvoor 12 tot 18jarigen, gekenmerkt door een ongedifferentieerd aanvangsjaar, door een indeling in3 graden, door een specifieke combinatie van basis enkeuzevakken, door eigen lessenroosters, eigen vormingsinhoud, eigen observatie en evaluatietechnieken, en door eigen pedagogisch comfort.Het artikel gaat in op de wijze van invoering en oprealiseringsaspecten van het V.S.O. gedurende deperiode vanaf 1970/1971. Meer bepaald wordt deV.S.O.structuur voorgesteld in zijn wettelijke enorganisatorische grondslag. Vervolgens komt de uitbouw van de hervorming in de 2 grote onderwijsnettenter sprake. Het artikel besluit met een enigszinsoptimistische beoordeling, maar er wordt ook gewezenop enkele te vervullen voorwaarden wil het aangangzijnde project alle kans van slagen krijgen.

  • De Amerikaanse middenschool in opkomst

    N. Lagerweij

    In de reeks 'Algemene en vergelijkende onderwijskunde'onder redactie van A. de Block en E. Velema, verscheende vertaling van het uit 1968 daterende werk: The emergent middle school. Het werd destijds geschreven voorAmerikaanse studenten die zich voorbereidden voor(leraars)taak in de 'middle school' en voor de leerkrachten die reeds in een dergelijke school werkzaamzijn.In de zestiger jaren is er in de V.S. een beweging opgang gekomen, waarbij men door een reorganisatievan het onderwijssysteem wil proberen de vele problemen rond de 'junior high school' op te lossen. Zeercentraal staan daarbij de ontwikkeling en de behoeftenVan wat wordt genoemd de 'inbetweenager', leerlingenvan ongeveer tien tot veertien jaar. De auteurs zijn van•nening, dat voor deze leeftijdsgroep de bestaande schoolstructuur niet voldoet. Het meest voorkomende modelin de V.S. is het 633 model, d.w.z. zes jaar basisschool,"^rie jaar junior high school en drie jaar senior highschool. Op vele plaatsen in Amerika blijken nieuwemodellen te worden ingevoerd, die alle de bezwaren vanhet 633 model proberen te ondervangen. Het meest intrek daarbij zijn het 534 en het 444 model. De argumenten voor een herindeling van het schoolwezen zijn velerlei: naast afstemming van het onderwijsOp de speciale behoeften van de genoemde leeftijdsgroep,Wordt gepleit voor optimale individualisering van het'®erplan, voor een ononderbroken schoolloopbaan enoptimaal gebruik van mensen en materiaal, alsmede voorVernieuwingen van de leerinhoud en de aanbiedingdaarvan.

  • Gedragsbeoordeling door onderwijzers

    R.W. Meijer

    De vraag wordt gesteld in hoeverre...

  • Pedagogiek en socialisatie-onderzoek: een analyse van vooronderstellingen aangaande de begrippen 'opvoeding' en 'socialisatie'

    L.F. Groenendijk, B. Spiecker

    De begrippen 'opvoeding' en 'socialisatie' wordenveelvuldig zonder onderling onderscheid gehanteerd: men ziet opvoeding als onderdeel van eenomvattender socialisatieproces, terwijl ook devisie verdedigd wordt, dat socialisatie een wezenlijkbestanddeel uitmaakt van opvoeding. Elk genoemdstandpunt kan men verdedigd vinden op grond vanomschrijvingen van wat opvoeding, resp. socialisatienu eigenlijk is. Echter: wat opvoeding of socialisatie'is', laat zich niet aflezen uit de sociale werkelijkheid; het is veeleer zo, dat we kunnen komen totomschrijvingen van genoemde begrippen (waarbijbeider betekenissen elkaar kunnen dekken) als wede werkelijkheid onder een bepaald oogmerk benaderen. Was het Waterink niet die schreef, dathoè men opvoeding ziet, welke laag men voor heteigenlijke in de opvoeding houdt, zonder twijfelsamenhangt met het principiële uitgangspunt datmen heeft? Kunnen opvoeders opvoeding niet anders ziendan vanuit hun principiële standpunt, de opvoedingswetenschap kan alleen op verantwoorde wijzebedreven worden indien men zich bewust is van de'uitgangspunten'. Deze uitgangspunten zijn niet vandirektprincipiële aard, ze hebben veeleer het karakter van stipulaties (afspraken), van assumpties(aannamen). In dit verband zou men met MitrofFzelfs van 'implicit commands' kunnen spreken:'In effect, what each inquirer does (and this is alsotrue of every scientific model) is to issue an implicit command e.g., 'So regard the world that theway my model represents it is true!' Thus, none ofthe models of science are to be taken as true or real

  • Spreekvaardigheid analytisch en globaal beoordeeld

    W. Knibbeler

    Er is een onderzoek ingesteld om na te gaan of en inhoeverre bij de beoordeling van spreekvaardigheidvan het Frans als vreemde taal de resultaten van eenanalytische beoordeling overeenstemmen met descores van een globale beoordeling. Onder analytischebeoordeling wordt verstaan een kwantitatieve analysevan de transcripten van op geluidsband opgenomenspraakproducten. De globale beoordeling is uitgevoerd eerst door vijf Nederlanders en daarna doordrie Fransen. De Franse beoordelaars zijn gekozenop grond van de resultaten van een uitgebreide selectieprocedure. Er werden belangrijke correlaties gevonden zowel tussen de scores van de analytischemethode en die van de globale methode door deNederlanders als tussen de globale scores van deNederlanders en de globale scores van de Fransen. In Pedagogische Studiën 51 ('1974), 554557, beschrijft ondergetekende een methode om spreekvaardigheid in het Frans te testen door middel vaneen zogenaamde Vrije Spreektoets die afgenomenis in het kader van het Evaluatieonderzoek van eenMultimediale Cursus Frans (SVO project 0225).iHierin schetst hij enerzijds de opzet en afname vande toets anderzijds de beoordeling van de resultaten.Met betrekking tot de beoordeling van de resultatenvan vrije spreektoetsen wordt algemeen aangenomen dat het bijzonder moeilijk is een methode teontwikkelen die aan de eisen van validiteit, objectiviteit en betrouwbaarheid voldoet.2 De in de praktijk toegepaste methoden kan men onderscheidenin de globaalimpressionistische methoden en deanalytische methoden. Bij beide methoden wordt debeoordeling in kwantitatieve gegevens uitgedrukt.Bij de analytische methode echter wordt ernaargestreefd het spreekgedrag in een zo groot mogelijkaantal componenten op te splitsen, waarvoor debeoordelaar aparte scores geeft. Voorbeelden hiervan vindt men o.m. bij Upshur (1971: 5354),Savignon (1972), Beatens Beardsmore (1974: 323),en van Weeren (1975: 142144).3 Als een ver doorgevoerde vorm van zo'n analytische beoordelingkunnen de formule van Dodson (1963) en de methode van Doyé (1974) genoemd worden. In geenvan deze gevallen echter is men er toe overgegaan deresultaten van spreektoetsen te transcriberen alvorens ze te beoordelen. 4 Het is in dit opzicht datde analytische methode die door ons in het kadervan het project Evaluatieonderzoek van een Multimediale Cursus Frans toegepast is, zich onderscheidtvan andere analytische methoden. Onze methodebestaat in het transcriberen van de op geluidsbandopgenomen producten van de vrije spreektoets, hetcoderen van alle fouten en het langs machinale wegkwantificeren van woorden en foutcategorieën.Voor meer bijzonderheden mogen we verwijzen naarde in de aanhef van dit artikel genoemde publicatiein Pedagogische Studiën. De kwantificering is hierzo ver doorgevoerd dat de methode als atomistischanalytisch gekwalificeerd zou kunnen worden. Hetlijdt geen twijfel dat deze methode een schat vanconcrete gegevens oplevert die voor diagnostischedoeleinden benut kunnen worden. In het bovengeciteerde artikel van Pedagogische Studiën hebbenwij echter ook beschreven hoe wij op grond van dezeanalytische methode gekomen zijn tot het meten vanspreekvaardigheid. Hierbij hebben we twee aspectenonderscheiden n.1. spreekcorrectheid en spreekgemak. Voor spreekcorrectheid werd als index hetpercentage goede woorden op het totaal aantalwoorden genomen. Voor spreekgemak werd hetaantal verschillende goede woorden genomen.Verder vindt men in Knibbeler (1974a: 12) eencorrelatieberekening van alle testvariabelen van detoetsen die in het kader van dit project afgenomenzijn. Hieruit blijkt dat de scores voor spreekgemak

  • Opmerkingen bij onderzoek naar het kindbeeld in de bellettrie

    U.J. Rijpma-Boersma,

    Terwijl ik deze regels schrijf, verkeer ik in een merkwaardige tweestrijd: enerzijds heb ik de neiging Dr.Dasberg en haar studenten te complimenteren met dedoorbraak op het gebied van historisch pedagogischonderzoek maar die neiging zou ook via een brief inde privésfeer bevredigd kunnen worden. De reden waarom ik de meer publieke weg kies is tegelijk de negatievekant van de medaille en de andere pool van genoemdetweestrijd: het artikel is tegelijk een getuigenis voor eenZeer belangrijke vernieuwing én een bewijs van hoe hetniet moet. Dat gezegd hebbende laad ik de last op mij,zowel het een als het ander te moeten toelichten.1.1. Al een aantal jaren heb ik in kleinere en groterekring ervoor gepleit om bronnenmateriaal voor de ago'ogische geschiedenis te exploreren, dat tevoren te veell'eschouwd werd als het exclusieve terrein van literatuur en kunsthistorici. Sinds mijn komst in Amsterdambleek mij uit voordrachten van en in gesprekken metcollega Dasberg tot mijn vreugde, dat ik in haar eenniedestandster voor deze ideeën trof die ook al reedsZelf in deze richting werkzaam was. Dat zij daarbijstudenten weet te animeren, zoals ook uit het betreffendeartikel blijkt en daarmee de mythe van de ahistorischejongeren ontzenuwt, is, nogmaals, een compliment\vaard. Op een parallelle weg, de literatuurgeschiedenisbetreffend, ben ik zelf bezig het utopische genre vanuitde agologie te bevragen. 12. En terwijl ik dus alle reden zou hebben, om te staan juichen bij 'Op zoek naar het kindbeeld in de bellettrie',heb ik de neiging om wat verslagen te constateren:Zoals een gerealiseerde utopie zijn eigen gezicht verpest, zo heeft hier een goed idee een uitwerking gekregendie koren op de molen zal zijn van degenen, die altijd al^oor dit soort experimenten hebben gewaarschuwd. Enoin niet alleen hen aan 't woord te laten, niet bij voorbaat de pas veroverde stellingen op te geven, voel ik mijgedrongen om een dusdanige kritiek te leveren, dat hetPrincipe overeind blijft.

  • Bijdragen tot de geschiedenis van het pedagogisch onderwijs in België in de 19de en 20ste eeuw.

    N.F. Moordam

    Men kan constateren dat het onderwijs binnen hetNederlandse taalgebied noch in de cultuurgeschiedenis,noch in de sociale geschiedenis de plaats heeft gekregendie het toekomt. Dat geldt zeker voor de uitgave vanbronnen, die zijn op de vingers van een hand te tellen.Het is dan ook niet genoeg te waarderen, dat de universiteiten van Gent en Leuven het initiatief genomenhebben tot het opstellen van een bibliografie van Fransen Nederlandstalige pedagogische periodieken, waarvande eerste twee delen onder de leiding van Prof. De Vroedezijn verschenen. Het begin, 1817, is ontleend aan deaanvangsdatum van de eerste publikaties van de universiteiten van Gent, Luik en Leuven. Het eind van heteerste deel, 1878, luidt de nieuwe tijd in: dan komt er een•Hinister voor Openbaar Onderwijs en kort daarop eenL.0. wet, een leerplan en... de schoolstrijd. Het tweededeel loopt tot 1895 met de nieuwe wet op het L.O.