Vol 51 Nr 3 (1974)

Gepubliceerd: 1974-01-01

Artikel

  • Profielanalyse van testscores van leerlingen uit verschillende sociale milieugroepen

    J.F.M. Claessen, B.W.G.M. Smits

    In het onderzoek worden schoolprestaties vergeleken van leerlingen uit verschillend sociaalniilieu, die deel uitmaken van een representatievesteekproef van de Nederlandse basisschoolpopulatie.Met behulp van lineaire discriminantanalysekon worden aangetoond dat de testprestaties vande diverse sociale milieugroepen significant vanelkaar afweken. De verschillen kwamen zowelvoor bij verbale als bij numerieke tests. Tussende milieugroepen bleken voornamelijk niveauverschillen te bestaan.De binnengroepsvariantie was echter van dienaard, dat het voorspellen van sociaal milieu, opgrond van overeenkomst tussen individueel profielen de gemiddelde testprofielen van de milieugroepen, niet afweek van hetgeen bij een randomindeling verwacht mocht worden. De samenhang tussen sociaal milieu en onderwijssucces is op velerlei manieren onderzocht.Daarbij is duidelijk komen vast te staan, datleerlingen van lagere sociale milieugroepen binnen ons huidige onderwijsstelsel nog steeds eenaanzienlijke achterstand bezitten. In dit artikelzullen de verschillen tussen milieugroepen worden geanalyseerd op grond van schoolvorderingen. Aan de hand van de resultaten op eenaantal schoolvorderingentests en gegevens overdoubleren, afkomstig van leerlingen van eenlandelijke steekproef, zal worden nagegaan opWelke wijze en in welke mate leerlingen van dezegroepen zich in het basisonderwijs van elkaaronderscheiden.

  • Mastery learning" voor de hogere cognitieve doelstellingen

    A.E.N. Rommes

    Bij de realisering van op mastery gericht onderwijszijn de volgende vragen essentieel: wat moet menverstaan onder beheersing van de stof en hoe moetdie getoetst worden.De aard van de onderwijsdoelstellingen bepaalthet kriterium wanneer een student wèl en wanneerhij niét mastery heeft bereikt. Het onderscheid tussen doelstellingen op hetnivo van kennisreproduktie en de hogere cognitievedoelstellingen heeft vergaande konsekwenties. Ditgeldt onder meer voor vraagstukken t.a.v. deideale moeilijkheidsgraad van mastery toetsen,de relatie met intelligentie, de betrouwbaarheiden de methodes voor het bepalen van de cesuurtussen voldoende en onvoldoende.

  • Enige impressies van ontwikkelingen binnen de hedendaagse Amerikaanse filosofie van opvoeding en onderwijs

    B. Spiecker

    'l come from the trenches of teaching to thePentagon of Philosophy, and am dismayed tofind the generals playing chess'. (geciteerd doorA. Edel, 1973, p. 233)1. Logici en lotusetersDe 'philosophy of education' in de V.S. mag zichde laatste jaren verheugen over een groeiendebelangstelling. Dit neemt niet weg dat, aldusKneller, de studie van 'educational philosophy... on the whole still lag behind their Europeancounterparts in emphasizing the profound contribution that philosophy can make toward anunderstanding of education' (1971, p. VI). Deze konstatering van Kneller gaat voorbijaan de verschillen tussen de AngloAmerikaanseen Continentale denktradities; het verschil indenkklimaat maakt een zinvolle vergelijking in'bijdrage' nagenoeg onmogelijk. Op het Europese vasteland is een 'analytische' opvoedingsfilosofie nauwelijks nog ontwikkeld, terwijl menin de V.S. tevergeefs zal zoeken naar een marxistische opvoedingsfilosofie, omdat het filosofischstrijdtoneel hier nog grotendeels bepaald wordtdoor de 'logicians' en de 'lotuseaters' (Time,1966).

  • Counseling en school counseling: enige achtergronden

    D. Vries de

    In dit artikel wordt gepoogd enig licht te werpenop de theoretische achtergronden van het werkvan de school counselor in de Verenigde Staten.Daartoe wordt eerst de term 'counseling' nadertoegelicht, waarna de functie van theorievormingin counseling wordt aangeduid en de relatie vancounseling tot psychotherapie wordt besproken.Vervolgens komt ter informatie en oriëntatiein kort bestek een aantal theorieën met betrekkingtot counseling aan de orde alsmede de kritiek opdie theorieën.Tevens wordt een aantal definities van counselingaan de lezer voorgelegd ter illustratie van de verscheidenheid in benadering van het begrip 'counseling'. In een slotbeschouwing worden de speciale bijdragen besproken, die verschillende theorieën aanschool counseling hebben geleverd en nog leveren.Het artikel wordt afgesloten met een opmerkingover de doelstellingen van school counseling. Indeze beschouwing wordt uitgegaan van Amerikaanse visies op Amerikaanse situaties. We zijnvan mening dat deze visies ook voor de Nederlandse onderwijssituaties van belang zijn..

  • Von Münchhausen in Lochern

    N. Deen

    1. Als men in Nederland iets vernieuwen wil in hetonderwijs, benoemt men een commissie. Als allesmeezit, is in deze commissie een redelijke mate vandeskundigheid ten aanzien van het te bestuderenonderwerp aanwezig. Er bestaat daarvoor echtergeen enkele garantie. Want door de minister vanonderwijs ingestelde commissies en daarover gaathet hier worden vastgesteld op basis van vertegenwoordiging. Zijn alle zuilen er wel? Zijn alle belanghebbende vakbonden aanwezig? Zijn de pedagogische centra afgevaardigd? En sinds kort: Hebben destudenten hun representanten? Per commissie kanhet aantal en de aard van de instanties verschillen,maar het beginsel blijft gelijk: bij de samenstellingstaat deskundigheid niet voorop, maar belangenbehartiging. Deskundigheid is bij deze samenstellingspolitiek niet uitgesloten, maar blijft een gelukkigtoeval. Dit is de eerste rem op de effectiviteit van hetcommissisme, maar er is ook nog een tweede. 2. Na deze inleiding wordt het mogelijk een aantalopmerkingen te maken over een rapport, dat tot nutoe opmerkelijk weinig publiciteit heeft verkregen:'Samenvatting van de overwegingen en conclusiesvan de werkgroep onderwijzersopleiding 1972'. Wiehet lijstje bekijkt, waarop de leden van de werkgroepzijn vermeld, ziet, dat de samenstelling van de werkgroep volledig beantwoordt aan het hierboven besproken patroon (bijlage I). Bij sommige commissieskomen nog wel eens leden voor, die op persoonlijketitel zijn benoemd, vanwege hun veronderstelde deskundigheid; hier niet. Klaarblijkelijk bestond daaraan geen behoefte. Sommige commissies geven inhun rapport nog wel eens blijk externe deskundigente hebben geraadpleegd. Als deze commissie dat gedaan heeft, blijkt zulks in ieder geval niet uit de tekst.Was daaraan geen behoefte?

  • Profiel van de Avondlyceïst

    J. Giesbers

    In hoofdstuk I schetst de auteur de historische achtergrond van het avondlyceum en wordt de ontwikkeling beschreven tussen 1929, het jaar waarinDr. Knorringa het eerste avondgymnasium in onsland oprichtte, en 1972, toen de avondlycea het zolang gewenste jus promovendi kregen. Een volgendhoofdstuk beschouwt de deelname van de verschillende sociale milieus in West Europa aan wat wijVHMO plachten te noemen en gaat na welke rol deintelligentie daarbij speelt. Het beeld dat naar vorenkomt mag langzamerhand bekend verondersteldworden: het sociaaleconomisch lager milieu is sterkondervertegenwoordigd, kinderen uit de lagere milieus verlaten het VHMO beduidend eerder dan leeftijdsgenoten uit hogere sociale klassen. Dit verschijnsel wordt onvoldoende verklaard door de geblekengeringere parate intelligentie van de lagere milieus;andere factoren die een rol spelen zijn het relatieflage aspiratieniveau van de betroffen bevolkingslaag,de meer praktisch gerichte onderwijsbehoefte, hetmogelijk sociaal bevooroordeelde advies van deonderwijzer, ongunstige milieuomstandigheden, hetberoepsniveau van de vader, en slechte verhoudingenin het gezin. In hoofdstuk III richt Hoksbergen zichop het profiel van de avondlyceïst, de specifieke probleemstelling van zijn studie, die hij in de volgendecomponenten uiteen legt en in aparte hoofdstukkenbespreekt: milieuachtergronden (V), motieven omaan een avondlyceum te gaan studeren en problemendie zich bij de studie voordoen (VI), het rendementvan het avondlyceum gemeten aan de sociale mobiliteit van oudleerlingen (VII). Omdat de eerste tweepunten betrekking hebben op de actuele onderwijsfunctie van avondlycea, het derde punt echter opwat studie aan dit schooltype uiteindelijk voor deafgestudeerden ging betekenen, was een aangepasteonderzoeksopzet noodzakelijk (IV).

  • Betekenis van conceptueel tempo (M.F.F.-test) in een vergelijkend cognitief L.O.-onderzoek

    J. Jans

    In een vergelijkend LOonderzoek GLO LOAlen DEBkinderen werd gebruik gemaakt van deM.F.F.test (Kagan) als maat voor conceptueeltempo. De prestaties in een aantal andere cognitieve testen blijken in belangrijke mate te variërenniet de uit deze test resulterende verschillen vanfeflexiviteit en impulsiviteit. Zodanig dat oorspronkelijke verschillen tussen de onderwijsgroepenin belangrijke mate veranderen, c.q. verdwijnenWanneer subgroepen worden samengesteld op basisVan deze tweedeling.De gegevens van het onderzoek geven een aantalpunten ter verdere uitbouw van de validiteit derbegrippen reflexiviteitimpulsiviteit. Bij verdereuitbreiding van de categorieën bij de M.F.F.testvan 2 naar 4 (reflexiefimpulsief, zieners en hardleers) blijken de gegevens echter niet te harmoniëren met deducties uit Kagan's theorie. J. KAGAN heeft de stoot gegeven tot een geleidelijk grote reeks van onderzoeken over het zogenaamde 'conceptuele tempo' bij kinderen.Expliciet formuleert KAGAN (1965) dat kinderen een variatie vertonen in strategie bij het oplossen van problemen, hetgeen tot uitdrukkingkomt in de latentietijd die gebruikt wordt ineen situatie, die een element van antwoordonzekerheid inhoudt. Kinderen blijken te variëren in de mate van antwoorduitstel: in rustigoverleg stilstaan bij de alternatieve antwoordmogelijkheden of snel tot een beslissing komenzonder uitgebreide toetsing van de anderemogelijkheden. Het cruciale punt is het al danniet aanwezig zijn van een zoekende en toetsendeactiviteit in een beslissingsstrategie. Hierbij moetechter betrokken worden het al dan niet correctzijn van de gegeven oplossing.

  • Meting van de houding tegenover onderwijsvernieuwing

    G. Janssen, A. Kuyper de

    De onderwijzer heeft in het huidige onderwijsbesteleen betrekkelijk autonome positie. Daardoorwordt vernieuwing van het onderwijs in sterkemate mede afhankelijk geacht van de houdingtegenover innovatie bij de onderwijskrachten. In dit artikel wordt de constructie beschrevenvan vier attitudeschalen, die op verschillende aspecten van onderwijsvernieuwing betrekking hebben. Bovendien wordt verslag gedaan van deresultaten van een voornamelijk exploratief onderzoek waarin deze attitudeschalen in verband gebracht zijn met enkele kenmerken van de leerkracht en van de school waarin deze werkzaam is.

  • De natuurwetenschappen in het Sovjet-onderwijs

    A.J. Treffers

    Over de vernieuwingen in de didactiek die in ditartikel zijn besproken, kunnen, in relatie tot hetgeen in de artikelen I en H is gezegd, de volgendeopmerkingen worden gemaakt: Het experiment van Fedorova op het gebied vande integratie van de natuurwetenschappen en hetinvoeren van het leerboek 'Kennis der natuur'van Skatkin kunnen als een begin van een ontwikkeling worden beschouwd die tot doel heeft,door het accentueren van de interdisciplinairebetrekkingen binnen het gebied van de natuurwetenschappen, het natuurwetenschappelijk denken en handelen een plaats te geven in het middelbaar onderwijs. Uit de vakdidactische literatuur, althans diewelke betrekking heeft op het onderwijs in de biologie, valt niet af te leiden dat die aspectenvan het probleemgericht onderwijs die als demeest kenmerkende ervan beschouwd kunnenworden, zich hebben ontwikkeld op basis vanleerpsychologisch onderzoek. Wel krijgt men deindruk dat, hoewel verscheidenen auteurs zichberoepen op psychologische gegevens uit dejaren veertig, het probleemgericht onderwijs opeen aantal punten aansluit bij de resultaten vanrecente leerpsychologische onderzoekingen. Inde vakdidactische literatuur wordt dit echterniet expliciet vermeld.

  • Algoritmen en aanschouwelijke schema's in het grammatica-onderwijs

    M.A.D. Wolters

    In dit onderzoek hebben we de funktie van eenwerkalgoritme vergeleken met de funktie van eenstruktuuralgoritme en een aanschouwelijk schema.Het werkalgoritme is een algoritme waarinbehalve aan de logische ook aan de psychologischeaspekten aandacht is besteed. Dit in tegenstellingtot een struktuuralgoritme dat alleen op de logische aspekten de nadruk legt. Het onderzoek isgedaan in aansluiting op een onderzoek vanKuljutkin en Suchobskaja, waarin gekonkludeerdwerd, dat een aanschouwelijk schema als methodeom automatiseringsvaardigheden aan te leren beterfunktioneerde dan een algoritme. Een algoritmezou vanwege het stapsgewijze karakter belemmerend werken. Op grond van de gegevens uit hetonderzoek van K. en S. hebben we een werkalgoritme kunnen samenstellen.Het algoritme dat K. en S. gebruikt hebben inhun onderzoek, hebben we struktuuralgoritmegenoemd. Het gaat zowel in het onderzoek vanK. en S. als in ons onderzoek om het aanleren vandezelfde grammatikaregel. Op grond van deresultaten uit ons onderzoek moeten we konkluderen:a. dat het werkalgoritme een goede methode isom automatiseringsvaardigheden aan te leren,dit in tegenstelling tot het struktuuralgoritme,b. dat het aanschouwelijk schema in principe dezelfde funktie heeft als een werkalgoritme.

  • Systematic Observation of Teaching, an interaction amlysis in structional strategy approach,

    S. Witt de

    De afgelopen tien jaar zijn talrijke systemen ontwikkeld voor de observatie van onderwijsleersituaties. De meeste daarvan zijn sterk geïnspireerd op hetdoor Flanders ontwikkelde model voor interactieanalyse en concentreren zich op de affectieve aspecten vandeonderwijsleersituatie. Anderen hebbenzich in navolging van B. O. Smith en D. Medleyvooral gericht op de cognitieve kanten van de zaak.Het hieronder te bespreken boek van Ober en zijnmedewerkers bevat een tweetal systemen, die metgebruikmaking van dezelfde, door Flanders ontwikkelde scoringstechniek, een indruk geven vanzowel de affectieve als de cognitieve component vande onderwijsleersituatie. Deze systemen wordenrespectievelijk Reciprocal Category System (RCS)en Equivalent Talk Categories (ETC) genoemd. Het ETC (Equivalent Talk Categories) dat vervolgens wordt beschreven, richt zich op de functies, diedirect het niveau van cognitieve interactie in de klasbeïnvloeden. Daartoe worden 5 typen van verbaalgedrag onderscheiden, waarbinnen door het makenvan verdere onderscheidingen 10 gedragscategorieënontstaan t.w.