Vol 48 Nr 4 (1971)

Gepubliceerd: 1971-01-01

Artikel

  • Misverstanden rondom de middenschool

    L. Gelder van , Vos. Vos.

    Het lijkt ogenschijnlijk weinig zin te hebben om'^og Weer eens een apologie voor de middenschoolte schrijven. Immers, de informatie oVer doelstellingen, structuren en inhouden is in de vakPers in grote hoeveelheid verstrekt en kan alsVoldoende bekend worden verondersteld. RecenteSamenvattingen hiervan is te vinden in de studieVan Risi en in het laatste nummer van Info, een^tgave van het Instituut voor Onderwijskundetf Groningen^. Gezien de grote hoeveelheidliteratuur aan de middenschool gewijd, lijkt hetniet erg zinvol om hier deze informatie nog eenste gaan herhalen.

  • Ontwerp van een model voor didactische evaluatie

    E. Corte de

    Tijdens de laatste tien tot vijftien jaar hebben deopvattingen over didactische evaluatie een aanzienlijke ontwikkeling doorgemaakt. Zeer belangrijke aspecten in deze evolutie zijn de verbreding van de evaluatie naar inhoud en de differentiatie naar functie.Sinds Tyler werd het onderwijs nagenoeg uitsluitend geëvalueerd via de resultaten ervan bijde leerlingen^. Tegenwoordig duidt men dit aanals produktevaluatie; ze beoogt na te gaan, inhoever de doelstellingen van het onderwijsbereikt zijn bij de leerlingen die dit onderwijshebben gevolgd. De verbreding van het begripis tot stand gekomen als gevolg van de belangrijke rol die in de U.S.A. aan de evaluatie werdtoebedeeld in het kader van de leerplanvernieuwing en ontwikkeling. Dit heeft immers tothet inzicht geleid, dat rechtstreeks en systematische onderzoek van het onderwijsproces zelf,dat de bekomen resultaten heeft opgeleverd, eveneens een belangrijk aspect van de didactischeevaluatie uitmaakt. Men spreekt in dit verbandvan procesevaluatie. Als gevolg van de begripsverruiming heeft detheoretische studie nopens de evaluatie 2dchtijdens het voorbije decennium vooral gericht op het ontwerpen van z.g. modellen, diesteunen op de nieuwe opvattingen over de inhoud van de evaluatie. Deze modellen trachtenhet proces van didactische evaluatie in kaartte brengen door het aanduiden van de verschillende didactische variabelen met hun relaties eninteracties, die object moeten zijn van evaluatie.Een dergelijk model biedt aldus een referentiekader en een basis voor het ontwikkelen van eenmethodologie en een strategie voor didactischeevaluatie. Op grond van de verdere studie kanhet model vervolledigd en aangepast worden.Door de progressieve aangroei van de kennisover de inhoud van en over de methoden encriteria voor evaluatie kan het uitgebouwd worden tot een evaluatietheorie.

  • Enkele kriteria voor een onderzoekbeleid in de onderwijsresearch

    K. Koster, B. Creemers

    Sinds enige tijd wordt in Nederland een diskussiegevoerd over het wetenschapsbeleid. Met DeMoor willen wij benadrukken dat het in zo'nbeleid niet alleen gaat om de bevordering van dewetenschapsbeoefening, maar vooral om hetmaatschappelijk nut van de wetenschapsbeoefening te vergroten (De Moor, 1970, 177). Het isnaar onze mening onverstandig jaarlijks grotebedragen voor wetenschapsbeoefening uit tegeven zonder dat men zich afvraagt welke maatschappelijke relevantie deze wetenschapsbeoefening in zich draagt. Krauch (1971) wijst in ditverband op het bestaan van de theorie der omkering van de relatie tussen doel en middel.Voorstanders van deze theorie poneren dat nietgezocht moet worden naar mogelijkheden voorvan te voren vastgestelde doeleinden, maar omgekeerd dat voor reeds geschapen mogelijkhedenachteraf doelen dienen te worden gevonden.Krauch beschouwt deze omkeringstheorie alseen uitbreiding van de theorie, dat de wetenschapzich volgens interne, autonome wetmatighedenontwikkelt. Hoewel De Moor aan de ene kant pleit voorhet hanteren van rationele argumenten bij hetnemen van beslissingen in het wetenschapsbeleid,is hij aan de andere kant een voorstander van hetlaissezfaire principe. Dit laatste uitgangspuntmaakt het hanteren van rationele argumentenwel een stuk ingewikkelder. Immers hoe kunnenbelangrijke prioriteitsbeslissingen over onderzoeksgebieden en Projekten genomen wordenals een laissezfaire principe blijft domineren?

  • Het XXIVste partijkongres en de onderwijspolitiek in de Sovjet-Unie

    J. Reus de

    Afgelopen april vond het XXIVste kongres plaatsvan de kommunistische partij van de SovjetUnie.Hier werden de richtlijnen gegeven voor het nieuwevijfjarenplan (19711975) en gelet op de grote betrokkenheid van het sovjetonderwijs op de maatschappelijke ontwikkelingen werd dit kongresuitvoerig behandeld door de vakbladen van deleraren.Vele weken lang beheerste het partijkongres dekolommen van kranten en tijdschriften: vóórbesprekingen, toespraken van ministers en hoge ambtenaren, nabesprekingen, statistische gegevens over teverwachten produktieontwikkelingen enzovoorts.Een belangrijke voorlichtingstaak wordt vervulddoor het driemaal per week verschijnende lerarenblad 'Uchitel'skaja Gazeta'. Dit blad zou men verplichte leesstof kunnen noemen voor de leraren vanlager en middelbaar onderwijs en eveneens voorwetenschappelijke medewerkers die zich met ditonderwijsniveau bezighouden. Dit blad komt totstand in samenwerking tussen het ministerie vanonderwijs en de vakbond van leraren, waarvan alleleraren lid zijn. Het is dus een blad waarvan eengroot gezag uitgaat. In het nummer van 11 april vinden we een verslag van het kongres: vier bladen vanelk vier dichtbedrukte kolommen tekst (geschatteleestijd ca. 3 uur). Toch zullen de leraren in de SovjetUnie er moeilijk onderuit kunnen om dit lijvige dokument althans in zijn hoofdzaken te bestuderen.Immers in het nummer van 17 april vinden zij uitvoerige aanwijzingen hoe zij het partijkongres samenmet hun leerlingen moeten behandelen. Deze aanwijzingen zijn gegoten in de vorm van een Dekreetvan het ministerie van onderwijs en derhalve bindendvoor elke leraar! Als doelstelling van deze informatienoemt het ministerie 'de verhoging van het ideologisch niveau van het didaktischpedagogisch werk,de vastberaden doorvoering van de principes van dekommunistische partijpolitiek (partijnost') en deopvoeding van de leerlingen in de geest van internationalisme en sovjetpatriotisme'. (U.G. 17.4.71).

  • 'Situatie' en 'relatie'. Inleiding tot een filosofisch-analytische studie der pedagogische grondbegrippen

    M.J. Langeveld

    'In dit boek aldus de auteur op blz. 159 aan heteinde van haar Samenvatting en Conclusie is eenpoging ondernomen een voor elk gezichtspunt aanvaardbaar, gemeenschappelijk uitgangspunt te vinden voor 'situatie' en 'relatie' als inleiding tot eenverdere studie der pedagogische grondbegrippen'.'Elk gezichtspunt' mogen wij m.i. opvatten als elkpedagogisch gezichtspunt. De titel licht dit onderzoek bovendien toe als 'filosofischanalytisch', demethode is fenomenologisch, taalanalytisch enlogischanalytisch. Het werk voltrekt zich geheel oppedagogisch gebied. De documentatie is overwegenddie der contemporaine pedagogiek; uiteraard met eenselectieve voorkeur voor de auteurs bij wie de geanalyseerde termen een min of meer centrale betekenis hebben. Een terminologische monografie overtwee termen streeft prof. Stellwag terecht nietna, wel een veelzijdig gedocumenteerde en vooralvoor de term 'relatie' de pedagogiek ook overschrijdende analyse. Daarbij blijkt een grote filosofischeeruditie, die zakelijk de lezer voor wie deze studiebestemd is zeer ten goede komt door hem aldus ineen ruimer kader te introduceren, dat hem in staatstelt op zijn beurt de schrijfster kritische vragen voorte leggen. Bijzondere aandacht verdienen ook de'Aantekeningen', die op tal van punten de lezerverder leiden. Peter Petersen gebruikt ongetwijfeldde term 'situatie' in pedagogisch verband en zekeromstreeks 19301931. Toch valt het op, dat hij de termin allerlei betekenissen gebruikt en met name, dathij in zijn op verzoek der KantGesellschaft in 1932gepubliceerde Pädagogik (Mittler, Berlin) de termin het geheel niet bespreekt, plaatst, noemt of zelfsmaar gebruikt. Reeds in de meer uitvoerige behandeling van hetbegrip 'relatie' (bijna 100 blz.) wordt duidelijker danin de analyse van het begrip 'situatie', (waaraan54 blz. gewijd zijn), dat de pedagogiek zeer openstaat voor het contemporaine denken als geheel.Terecht merkt prof. Stellwag op, dat deze openheidde eigen ontwikkeling der pedagogiek ook belemmert. Niet alleen door de opneming van allerleiimport uit omringende gebieden, maar vooral doorde pedagogisch wezensvreemde instelling dier informatieterreinen. Eindeloze positiebepalingen wordennodig en telkens andere b.v. relatiebegrippen,in andere context vaagtoevallig of helderbewustontstaan (b.v. Löwith, Buber, Barth), moeten onderogen gezien worden. Daarbij rijst dan m.i. nog éénbelangrijke vraag, n.1. in hoeverre niet alleen deuitgangspunten maar ook de macrostructurele ofgeneraliserend gehanteerde begrippen (b.v. 'leren','gedrag', 'therapie', 'school', 'gezin', enz.) pedagogisch toelaatbaar gehanteerd zijn in die informatie en hulpgeb'eden. Dit geldt ook voor zo algemeen gehoudui semantische analyses als die vanPhenix (p. 72). Terecht staat dit alles bij prof.Stellwag ter discussie op verschillend abstractieniveau, waardoor de onderlinge relaties der besproken begrippen niet altijd duidelijk worden. Hunpedagogische relevantie wordt evenwel zeker duidelijk en het is bijzonder verheugend in de Nederlandsetaal over dit analytisch zowel als synthetisch instructieve werk te kunnen beschikken.

  • Opvoedkundigwetenschappelijke perspectieven

    H.W.F. Stellwag

    Men kan zich op het ogenblik niet beklagenover een te geringe activiteit op het gebied vande 'theoretische pedagogiek', zoals dit bij onsheet, waarmede men zowel werk op het gebiedder pedagogische systeemvorming als meer wetenschapstheoretische onderzoekingen aanduidt.Nu geldt deze verheugende constatering alleenVoor de buitenlandse literatuur, want in Nederland heeft men in het algemeen minder belangstelling voor zuiver theoretische studies. Het werk op het gebied van de systeemvorming komt traditioneel uit Duitsland, de analytische benadering vinden we momenteel voornamelijk in Engeland en in de Verenigde Staten. In twee artikelen zal ik de aandacht vragenVoor twee onder de stroom der publicaties belangrijke recente uitgaven: een van de systeemfilosoof J. Derbolav (Bonn), en een van een,althans de laatste jaren, meer critischrationalistisch georiënteerd auteur, W. Brezinka (Konstanz). Hoewel de laatste in het duitse taalgebied werkt, is zijn kennis van de angelsaksischeliteratuur, met name van de analytische, zeeruitgebreid. Zijn laatste werk ligt op het gebied^er wetenschapstheorie en opent inderdaadVoor de beoefening van onze wetenschap enhaar fundering veelbelovende vergezichten,^erbolav en Brezinka hebben gemeen dat zeVan oorsprong Oostenrijker zijn.

  • Televisie in de opleiding van leerkrachten

    F.K. Kieviet

    Geleidelijk groeit het inzicht, dat televisie eengeheel eigen bijdrage kan leveren aan de oplossing van een aantal problemen, waarvoor menzich in de opleiding van leerkrachten gesteldziet. Het is onze bedoeling, om in dit artikel beknopt enige mogelijkheden die televisie aan deopleiding van leerkrachten te bieden heeft, aante geven, om vervolgens één van deze toepassingen uitvoering te illustreren door een kort verslagte presenteren van een onderzoek, waarbij gebruik gemaakt werd van videobandmateriaal inde didactieklessen van een pedagogische academie. Tenslotte willen we in een nabeschouwingenige desiderata noemen met betrekking tot devoorzieningen die o.i. gerealiseerd zouden moeten worden in verband met de toepassing vant.v. in de opleidingen van leerkrachten. Wij begonnen dit artikel met te zeggen, dat televisie een geheel eigen bijdrage kan leveren in deopleiding van leerkrachten. Wij bedoelen dittweeërlei. Enerzijds maakt televisie mogelijkwat tot op heden met andere middelen niet realiseerbaar was, anderzijds zijn de toepassingen vant.v. in de opleiding van leerkrachten ten deleafwijkend van die in andere typen van onderwijs.

  • Evaluatie van een leergang voor het Vreemde-talenonderwijs door middel van de vrije-woordassociatietechniek

    E. Bol, J.A.M. Carpay

    Een doelstelling die reeds ± 1900 door de zog.Reformbeweging op overigens zuiver intuïtieve gronden werd geformuleerd, is de vreemdetaal te leren beheersen als een tweede moedertaal.Eerst in de vijftiger jaren is door middel vanWetenschappelijk onderzoek aangetoond dathet althans in theorie mogelijk is een dergelijke doelstelling te realiseren. Zo vonden bijv.Lambert, Havelka en Crosby (1958) in empirisch onderzoek bilingualen die inderdaad bleken te beschikken over twee relatief onafhankelijke taalsystemen. Volgens het theoretisch mo'lel van Ervin en Osgood (1954) konden dezeproefpersonen worden aangeduid als gecoördi^eerde tweetaligen. De onderzochte bilingualenl'eschikten met andere woorden over wat in detheorie van Van Parreren genoemd wordt gescheiden systemen voor de beide talen (VanParreren, 1964). Jakobovits en Lambert (1961)vonden evenwel ook, dat er tweetaligen waren^ie in de terminologie van Ervin en Osgood°ver gecombineerde taalsystemen beschikten.Bij deze proefpersonen vormt de tweede taal^en subsysteem binnen het systeem van de"moedertaal (Van Parreren, ibidem). Gezien het feit dat er in de praktijk mensen lijken te bestaan die voldoen aan het doel dat de Reformbeweging zich stelde, is het gewettigd te zoeken naar een vorm van didaktischebeïnvloeding waarmee het ook in het onderwijs"mogelijk wordt te bereiken dat de tweede taalrelatief onafhankelijk funktioneert van de moedertaal. Het spreekt vanzelf dat daarbij niet degesteld behoeft te worden dat beide taleneven goed worden beheerst. Zoals bekend, zijner conform het doel van de Reformbewegingallerlei methodes ontwikkeld die bekend staanonder de verzamelterm direkte methode. Tegenwoordig beoogt elke (audiovisuele) methode die aanspraak wil maken op het predikaat 'modem', de vreemde taal zó te leren beheersen dat de moedertaal nergens meer alstussenschakel fungeert. Hoewel er een grotevariëteit van dergelijke methoden hedentendageaan de markt is, geloven wij niet dat de goudensleutel al gevonden is.

  • De theorie van Ausubel: een leertheorie voor onderwijskundigen

    H. Kooreman

    In 1969 werden in 'Contemporary psychology'twee nieuwe boeken op het gebied van de 'educational psychology' besproken (Dixon 1969):'Educational psychology: a cognitive view'(Ausubel 1968) en 'The psychology of leamingand Instruction: educational psychology' (DeCecco 1968). De recensent schrijft: 'Seldomhas a reviewer had the opportunity to considersimultaneously two such strong additions to analready crowded field. Ausubel and De Ceccohave produced two books, each of which iscertain to have a powerful effect. Although thetexts have 'Educational Psychology' in theirtitles, the styles and content are so markedlydifferent that one might doubt that they reallyare texts for the same subjectmatter area.'De reden dat de boeken zo uiteenlopen moetgezocht worden in de verschillende leertheorieën m.b.t. het kognitieve domein (Bloom1956), die beiden Ausubel expliciet, De Cecco meer impliciet als uitgangspunt nemenvoor hun ondervinjswetenschap (zoals we 'educational psychology' het best in het nederlandskunnen noemen). De Cecco gaat uit van eengereviseerde SR theorie en bouwt hiermeevoort op de traditie van de meeste universiteiten in de V.S. Op de 'teacher training colleges'echter was de SR theorie niet zo populair.Evenals in Nederland behandelen vele docenten bij gebrek aan een betere leertheorie deGestaltpsychologie. Een onderstroom van veelal exDuitsers o.a. Scheerer, Heider en Asch(M. Scheerer, 1954 en C. Scheerer, 1962) werkte op enkele universiteiten aan de opbouw van een kognitieve theorie, daarbij voortbouwendop Koffka, Wertheimer en Katona. Het wasde laatste die in 'Organizing and memorizing'(Katona 1940) één van de later te besprekendimensies (rotemeaningful leaming) aangaf dieuitgangspunt werd voor de eerste koherentekognitieve leertheorie die beschreven werd in'The psvchology of meaningful verbal leaming'(Ausubel 1963). Er werd helaas niet veel aandacht aan Ausubels theorie besteed, hetgeenAusubel overigens met zijn eigen theorie hadkunnen voorspellen, omdat zijn ideeën nietaansloten bij de kognitieve struktuur van deondenviiswetenschappers op de universiteiten.Eén van degenen die wel openstond voor Ausubels theorie (hoewel zeer kritisch) was Anderson die in 1967 aan het eind van zijn overzicht over het onderzoek in de onderv^jswetenschap van de voorafgaande jaren opmerkte:'Ausubels research is seldom cited by othersactively engaged in instractional research, verylikely because his views are at odds with theprevailing climate of opinion. The lack of attention to this research is a shame ...' (Anderson 1967, blz. 158).

  • Leerplan en leidraad voor het basisonderwijs op de Benedenwindse Eilanden der Nederlandse Antillen.

    H. Nieuwenhuis

    Het is onmogelijk in kort bestek volledig recht tedoen aan de belangrijke en rijk gevarieerde inhoudvan dit 'studierapport', bestaande uit twee kloekedelen, en tot stand gekomen door de samenwerking van zeer vele deskundigen uit de AntilliaanseOnderwijswereld en een enkele uit Nederland.De bijdragen van hen allen, geleverd in ongetwijfeld vele commissievergaderingen, zijn gebundeld door een 'Leerplancommissie', onder voorzitterschap van Prof. dr. F. W. Prins, in de vormvan door wisselende combinatie van leden van deLeerplancommissie geschreven hoofdstukken,waarbij Drs. J. van Bergeyk (thans gepromoveerd)de eindredactie verzorgde.Het centrale onderwerp, waar de hele studie omcirkelt, is het probleem van het taalonderwijs opde Nederlandse Antillen, met name betreffendehet basisonderwijs, maar dan geplaatst in het raamvan een algehele onderwijsvernieuwing, die allevakken van het lesrooster omvat. Nog steeds worstelt men in de Antillen met hetvraagstuk van de voertaal: moet men kinderen, diethuis en op straat alleen maar het 'Papiamentu' horen en leren spreken, op school confronteren letterlijk: confronteren met een onderwijs datvan meet af aan in alle vakken het Nederlands alsvoertaal gebruikt, gehanteerd door leerkrachten,die in zeer vele gevallen geen woord 'Papiamentu'verstaan, of moet men de kinderen opvangen inhun eigen taal, en dan langzamerhand het onderwijs in de Nederlandse taal daaraan toevoegen,waarna tenslotte het Nederlands voertaal kan worden? En als dit laatste het meest gewenst is, hoemoet dat dan gebeuren?