Vol 47 Nr 5 (1970)

Gepubliceerd: 1970-01-01

Artikel

  • Educational and vocational decision making of Dutch adolescents

    J.P. McKinney

    With the passage of the Educational (Mammoth)Act in 1963 and its recent implementation, Dutch high schools are faced with a series of problems of a counseling nature which now seem to demand immediate attention. One of these is theProblem of transition from secondary to highereducation. With students now having a widerchoice in their selection of secondary programsand more choice of coursc content within theirchosen program, the need arises to counsel them^ith respect to these choiees and especially withfespect to further education. With this problemin mind, the Commissie voor Inpassing van"Voortgezette Opleidingen of the University ofUtrecht, began an invcstigation into the whole^rea of transition from secondary to highereducation.

  • Study of Values

    M.J. SiMME

    Een onderzoek naar waardeschattingen bij meisjes van 13 tot 16 jaar uit het L.H.N.0. in 1960, en naarde veranderingen in deze waardeschattingen bij dezelfde leeftijdsgroep in 1970. Het te bespreken onderzoek uit 1960 was eenonderdeel van een uitgebreid onderzoek, verrichtdoor het Psychologisch Instituut van de R.U.Leiden bij het Katholiek lager nijverheidsonderwijs voor meisjes, in opdracht van het K.P.C.afdeling H.N.0. Het strekte zich uit over 8 scholen, verspreid over het land, die te zamen een verantwoord sample vormden van alle scholen vandeze soort in Nederland. De ppn waren 200 leerlingen van het eerste schooljaar, die aan het beginvan hun opleiding onderzocht zijn, en 200 leerlingen van het tweede jaar, die aan het einde daarvan onderzocht zijn. Als controlegroepen dienden o.a. overeenkomstige leeftijdsklassen vannietKatholieke huishoudscholen, nl. een Openbare en een Prot. Christ. schooP. Gezien degrote veranderingen in het denken en doen vande jeugd in de laatste 10 jaar, heb ik dit onderzoek in 1970 op dezelfde scholen herhaald enuitgebreid door er ook het derde jaar van hetL.H.N.O., de z.g. assistentenkiassen, bij te betrekken.

  • Die aktualisering van intelligensie by die kind: 'n Psigologies-pedagogiese perspektief

    C.A. MERWE

    I. Inleidende probleemstelling:Ten aanvang word slegs kortliks^ verwys naenkele gangbare opvattinge aangaande intelligensie soos veral gehuldig deur die bewussynspsigologie. Deur die daarstelling van definisiesWord intelligensie beskryf as 'n sg. vermoë ofkapasiteit wat die mens in staat stel tot beteraanpassing aan sy omgewing en staan dit ook inverband met leer, denke en sg. doelgerigte aktiWiteitc. Dit is verder bekend dat intelligensie asgeïsoleerde kognitiewe substans benader word,Semeet word en dat kinders op grond daarvanSeklassifiseer word, veral ter wille van hul for"lele onderrig. 'n l.K.syfer as prestasicpeil^ord dus verkry en oor die wcse van intelligensie^ord weinig, indien enigicts gesê. Hierdie substansialistiese benadering gegrond op 'n sciëntistics georiënteerde antropologie met 'n gevolg'■ke natuurwetenskaplike ondersoekmctode is^'geheel onaanvaarbaar. Die mens as gesitueerde^csc, met ander woorde die mcnswêreldrelasie^ord ontken en die mens word benader as 'noiopsigicsc organisme wat sekere bewussyns■^^iksics besit wat afsonderlik bestudeer en gc'^ect kan word. :icwe evaluering van intelligensieprestasoos bv. voorgestel deur ondersoekers soos^horus.2 Swart.3 Steenkamp^ en sommige^^"gloAmerikaanse ondersoekers,» maar weinigi '^.'crilie persone hou rekening met die feit datg^^'ligensie slegs 'n moontlikheid is wat nog^y^^^^aliseer moet word en dat dit 'n wyse isiti V ^ «lie mens as tolaliteitinkommunikasietree tot sy wereld, 'n Pedagogiese^ktü (sien verderaan) van die intelligensie'^'iscring sal noodwendig moet plaasvind om

  • Onderwijs en beroepskeuze

    H. Hidalgo, R. Jurriëns

    Het onderwijs is één van de belangrijkste socialeinstituties voor de socialisatie van het kind totvolwassene. In dit proces neemt de overdracht vancultuur een belangrijke plaats in. Onder cultuurverstaan wij hier het geheel van waarden, normen,doeleinden en verwachtingen. ^Het cultuurpatroon van ons onderwijs is medeontstaan in het proces van cultuuroverdracht.In de tweede helft van de vorige eeuw vormdehet een afspiegeling van de prestatiecultuur^ envan een volwassenenwereld van beroepen enstanden, waarbij de 'werkezel'en de 'intellectueleelite' in hoog aanzien stonden.In de beginperiode van het geformaliseerde onderwijsstelsel was het onderwijzend personeel''het meest geletterde deel van de samenleving engenoot een relatief hoog sociaal oanaien. Dit nuresulteerde in de maatschappelijke, zij het nietlogische, aanvaarding dat de onderwijskrachtenbij uitstek deskundigen waren op het gebied vanhet onderwijs. Kritiek op hen was nauwelijksmogelijk. (Weliswaar speelde de schoolstrijd zichin alle felheid af, maar deze ging in feite over deinstitutionalisering® van machtsrelaties tussen deop geloofsovertuiging gebaseerde groeperingen.De didactiek en de pedagogiek van het onderwijswerden nauwelijks aan de orde gesteld®).Dit was één van de oorzaken van het ontstaanvan het sociaal isolement van ons onderwijs:degenen die buiten het onderwijs stonden, haddenweinig of geen bemoeienis met de onderwijscultuur. Het onderwijs ging dan ook zélf doelstellingen formuleren en als zodanig ontstond er eenmin of meer gesloten systeem van opleidingenvoor onderwijzend personeel. Het onderwijspersoneel zag in de sociale omgeving van het onderwijs niet direct een referentiekader, terwijl deze sociale omgeving het onderwijs wel degelijk als referentiekader had. Denorm 'nietingrijpen' sanctioneerde het referentiegedrag zodanig dat hierdoor ruimte geschapenwerd voor het verder ontwikkelen van een sociaalisolement.

  • Wat doen we eigenlijk voor uitgesproken linkshändigen?

    J. Altera

    Ons schrift is normaliter bestemd om van linksnaar rechts met de rechterhand geschreven teworden. Dit staat a priori vast. Vanaf zijn ontstaan is het Latijnse cursief aangepast bij demeerderheid der mensen, bij wie de rechterhand een dominerende functie heeft ten opzichte van de linkerhand. Het spreekt vanzelf,dat de minderheid, bij wie het andersom gesteld is, daarmee in moeilijkheden komt.Men kan die linksheid opvatten als een afwijking der natuur, waaraan niet moet wordentoegegeven. Op dit standpunt staat men nog inde landen achter het ijzeren gordijn, waar metlinkshandigheid eenvoudig geen rekening wordtgehouden, hoewel de laatste jaren in OostDuitsland een kentering is gekomen.In de westelijke wereld wordt reeds lang aande menselijke individualiteit meer betekenis gehecht en deze tendens neemt vooral de laatstejaren nog sterk toe. Maar hier zit men dan ookmet de specifieke moeilijkheden. Want de linkshandigheid is geen eenvoudige zaak, omdat zenauw verweven is met de psychische gesteldheid van de mens. Dit blijkt overduidelijk zodra men zich in de uitgebreide litteratuur enigszins gaat verdiepen. (Een goed overzicht geeft de heer J. J. M. G.Habets in het tijdschrift: Opvoeding, Onderwijs, Gezondheidszorg, Jaargang 1962.)Nu is het merkwaardig, dat alle studies zich bewegen op psychologisch terrein, d.w.z. menverdiept zich in het wezen van de linksheid enin de psychologische problemen, die gepaardgaan met de omschakeling van linksdominantie naar rechtsdominantie bij het kind.

  • Otto Selz posthuum geëerd

    A.D. Groot de

    De 'Deutsche Gesellschaft für Psychologie'heefteen aantal jaren geleden een bijzondere onderscheiding ingesteld: de WilhelmWundtPlakette.Deze onderscheiding wordt toegekend aan Duitse psychologen voor eminente prestaties op^vetenschappelijk gebied. De instelling ervan ismede voortgekomen uit de behoefte om grotegeleerden, die in de nationaalsocialistische tijdiiiet alleen miskend, maar soms ook afgezet,verjaagd of zelfs zoals in het geval van Selz door het regiem vermoord zijn, achteraf officieelde wetenschappelijke erkenning te geven, diehun toekomt. Vóór 1970 werd de WilhelmWundtPJakette onder meer toegekend aan KarJBühler en Wolfgang Köhler. Op het congres vangehouden te Kiel, werd de Plakette toegekend aan Otto Selz. Otto Selz was 'de laatste van de Würzburgers'" 20 Staat hij met een paar regels in de meeste geschiedenisboeken vermeld maar tevens eenfeestelijke reus, die qua wetenschappelijke betekenis met kop en schouders boven zijn tijdgenouitstak. Hij was zijn tijd ver vooruit. Daardoor, en door zijn persoonlijke bescheidenheid,heeft hij tijdens zijn leven ook vóór 1933 etrekJcelijk weinig erkenning gevonden. Zijn be^grijkste werken zijn moeilijk toegankelijk; zij^erden en worden nog slecht of niet gelezen.^'J«^ Denkpsychologie miste het spectaculairean de in zijn tijd opbloeiende Gcstaltpsycholoen als eenling kon hij niet op tegen de propagandistische gaven van de Gestaltpsychologen,hem als 'verleden tijd' plachten af te doen.en°H ^^ ouderen viel zijn werk in de twintiger^ dertiger jaren niet goed, omdat hij voor de^ ^ociatieleer van het denken, waarin zij warenPSegroeid, een nieuw systeem in de plaats stelde. De draagwijdte van dat nieuwe systeem werdslechts door weinigen begrepen.

  • Afscheid van Dr. J. H. N. Grandia

    Ph.J. Redactie

    Met ingang van 1 januari 1971 heeft Dr. Grandia het secretariaat van de redactie van Pedagogische Studiën neergelegd. Op 1 januari 1958is hij Dr. A. W. Haenen in deze functie opgevolgd. Hij gaat dus heen na 12 volle jaren'trouwe dienst'. De lezer denke daar niet geringover. De redactiesecretaris is de spil van hetbedrijf, dat zich voltrekt aleer de persklare coPij van ons maandblad voor afdrukken aan dei^itgevers kan worden toegezonden. De vele beslommeringen, die dit werk met zich meebrengt, vullen een aanzienlijk deel van de vrije"ren, die de functionaris naast een volledigedagtaak beschikbaar heeft, uren, waarin nogZoveel anders om aandacht vraagt. GrandiaVoltooide in deze jaren o.m. zijn universitairestudie met een omvangrijk en in brede kringßcwaardeerd proefschrift,^o is dit vertrek naar twee zijden een gebeurl^nis van belang. Voor ons tijdschrift betekenthet iict verlies van een geroutineerd mcdewerdie het Iccuwedcel van de redactioneleborgen heeft getorst. Hij bevestigde mij om te beginnen dat de belangrijkste reden van zijn heengaan in de cumulatie van werk is gelegen. Er bleken, zoals in gevallen als deze meer voorkomt, tevens bijkomende gronden te zijn. Ik wil niet verzwijgendat hij klaagde over de moeizame samenwerking met de uitgever. Grandia is overtuigd vande belangstelling, die men in Groningen voorons werk heeft. Hij meent echter dat de organisatie van het uitgeversbedrijf aan zijn toegenomen omvang onvoldoende is aangepast endat de medewerkers, die aldaar de zorg voorPedagogische Studiën hebben, overbelast zijn.Laat ons hopen dat de euvelen, waaronder deafgetreden secretaris heeft gezucht, van voorbijgaande aard zijn. Er bleek nog een andere bijkomende ontslaggrond te zijn. De instelling vande kernredactie heeft tot dusver niet aan deverwachtingen beantwoord, die Grandia ervanheeft gekoesterd. Hij had uit haar kring eengrotere medewerking verwacht wat het schrijven van artikelen, bijdragen voor de 'pedagogische kroniek' en recensies betreft. De bedoelingom het wetenschappelijk peil van PedagogischeStudiën op te voeren, heeft zijn volledige instemming. Er is, naar zijn mening, ook nietstegen dat de redactie zich in verband daarmedekritisch opstelt jegens ingezonden bijdragen.

  • Het Engelse Lager Onderwijs en de Wet van 1870

    J.H.G.I. Giesbers

    Dit artikel beschrijft het ontstaan van de Engelse Volksschool als gevolg van de Lager Onderwijs Wet van 1870. Nadat de chaotischediversiteit van scholen in de eerste dertig jaarvan de negentiende eeuw is nagegaan, behandelt een tweede paragraaf de toenemende invloed van de staat op het onderwijs in de periode 18331870. Het laatste deel geeft de belangrijkste punten uit de Wet van Minister'orsier cn laat zien hoe het Engelse LagerOnderwijs zich ontwikkelde tussen 1870 enhet jaar dat het parlement de nieuweonderwijswet van premier Balfour goedkeurde.

  • Geprogrammeerd onderwijs en individuele verschillen

    J. Hoogstraten

    Door Fry (1964) wordt een uitvoerig overzichtgegeven van variabelen die relevant zijn in eengeprogrammeerde leersituatie. Elk van de genoemde variabelen valt uiteen in een aantalsubvariabelen. De door Fry gehanteerde onderverdeling van de variabele 'individuele verschillen' ziet er als volgt uit:a. leervermogen (o.a. algemene intelligentie);b. biologische faktoren (o.a. sexe, leeftijd);c. persoonlijkheidsfaktoren;d. de sociale geschiedenis van het individu(o.a. sociale waarden en doelen).De vraag in hoeverre de relevantie van de hiergenoemde subvariabelen in een geprogrammeerde leersituatie op empirische wijze is aangetoond zal in hoofdstuk 2 worden bezien.In eerste instantie wordt daarbij ingegaan opde vraag welke invloed er uit gaat van intelligentieverschillen (algemeen en/of specifiek) opde prestaties na geprogrammeerd en conventioneel onderwijs (paragraaf 2.1). Daarna zaleen aantal onderzoeken worden besproken,waarbij de invloed van persoonlijkhcidsvcrschillen op de postprogrammaprestaties wordtbestudeerd (paragraaf 2.2). In de slotparagraafvan hoofdstuk 2 wordt een aantal onderzoekenaan de orde gesteld waarbij de invloed van onder meer attidude en sexeverschillen wordtonderzocht (paragraaf 2.3). Vervolgens zal eenaantal oplossingsstrategiecn worden besproken die ten doel hebben bij het samenstellen

  • De relatie tussen kindertaal, milieu en schoolprestaties

    A. COOLS

    Iedereen weet langzamerhand wel, dat kinderen uit de sociaalekonomisch laagste milieusop de basisschool minder presteren dan kinderen uit de hogere milieus. Zo mag het ook alsbekend verondersteld worden, dat weinig vandeze kinderen hun studie na de lagere schoolvoortzetten.Van verschillende zijden is getracht dit verschijnsel te verklaren (zie: BLOOM). Vooral isgezocht naar de invloed hierop van de opvoeding, die kinderen in deze milieus krijgen. Telkens wordt bij deze onderzoekingen gewezenop de taalontwikkeling. Het is immers heel aannemelijk te veronderstellen dat het taalgebruikvan de volwassene dat van het kind sterk beinvioedt. Bovendien wijzen de didactici op hetverband tussen taalbeheersing en schoolsukses,hetgeen begrijpelijk is als men weet hoe taal endenken elkaar beïnvloeden. Als het milieu detaalontwikkeling niet stimuleert, zou dat tot geringe schoolprestaties kunnen leiden (zie:KOHNSTAMM). In verband hiermede wordt vaak BERNSTEIN geciteerd. Deze heeft het taalgebruikvan de onderscheiden milieus geanalyseerd envond er kwalitatieve en kwantitatieve verschillen tussen. Deze verschillen trof hij ook aanbij de kinderen. De taal van het laagste milieuduidt hij aan als de 'restricted code', die van dehogere milieus als 'elaborated code'. De basisschool nu, aldus Bernstein, hanteert een elaborated code, terwijl de kinderen uit de laagstemilieus, die ook op deze basisschool zijn aangewezen, zich van de restricted code bedienen.Deze diskrepantie leidt tot kommunikatiepro

  • Montessori in perspectief

    J. Boer-Schelling de

    Maria Montessori, die oorspronkelijk medicijnen had gestudeerd, ging in haar pedagogisch Werk uit van een medisch gegeven. Zij sloot aan bij de gedachtengang, reeds geformuleerddoor J. M. G. Itard cn Ed. Seguin*, dat de hersenzenuwen geprikkeld worden door het functioneren van de spieren en op deze wijze geoefend worden.