Vol 46 Nr 1 (1969)
Artikel
-
SCHRIJFPATRONEN BIJ HET AANVANKELIJK SCHRIJFONDERWIJS
Een persoonlijke herinnering moge hier voorafgaan:Uit eigen kleuterjaren herinner ik mij nog levendig, dat ik veel tekende. Dit moet spontaan zijn opgekomen, want in mijn omgeving wasniemand die tekende. De heugenis van dit tekenen is mij bijgeblevenals een aandachtig zich verdiepen en moeizaam op papier brengen.Maar met het eerste schrijven was het heel anders. Dat werd in mijßomgeving veel gedaan en ik had het dikwijls met bewondering gadegeslagen. Daarbij gingen de vingers van mijn vader in rustige cadansop en neer alsof het geen aandacht kostte, zo vlug, zo vlot, zo sierlijk,zo vanzelf. Dit ging ik nabootsen. Maar aanvankelijk wilde dat nietlukken. — Totdat op een dag, geheel onverwacht, door mij iets ophet papier geworpen werd, met voor mijn besef vlugge, doorgaandebewegingen. Daarbij had ik onmiddellijk de zekerheid: Dit is het! Nu moet ik iets geschreven hebben! — Opgetogen ging ik vragen, water stond en direct beduidde men mij: Dat is een M! — Hoewel ditantwoord mij teleurstelde, omdat het mij niets zeide, had ik toch hetaangename prestatiegevoel, iets te hebben geschreven, dat door anderen gelezen kon worden.Vanaf dit moment werden papier, muren en bewasemde ruiten vlotvolgeschreven met M's, waaruit blijkt, dat het schrijven van die Mook al spoedig geautomatiseerd was. Waarde collega's, aangenomen mag worden, dat menigeen onder Üeen soortgelijke herinnering bewaart.Wanneer wij volwassenen ons thans afvragen, wat dan wel datessentiële verschil is tussen tekenen en schrijven, dat zelfs door eenkleuter kan worden aangevoeld, kan het antwoord niet anders zijn»dan dat bij het schrijven het automatisme al vroeg een rol speelt eodat dit met het tekenen niet het geval is, althans niet in dezelfde mateDat automatisme is een wonderlijk verschijnsel, waarvan wij fysiologisch heel weinig weten, maar dat wij dagelijks ervaren.Elders schreven wij betreffende het automatisatieproces o.m.: ^ „Water na het leren met het bewegingscomplex in ons psychofysisch levengebeurt, hoe het verworven vermogen tot uitvoering van de bewegioSzich spontaan verder ontwikkelt, is een der wonderlijkste verschijn'
-
Pedagogische Kroniek
Feit dat een onderzoeksinstituut op het terrein van de sociale wenschappen een halve eeuw bestaat is voldoende reden om aan de geledenis van dit instituut enige aandacht te schenken,de loop van het jaar 1918 gaf de Maatschappij tot Nut van 't Aleen uitvoering aan een initiatief om een seminarium voor opvoedjj S® studie op te richten, en aan het hoofd daarvan een bijzonder^o^eraar in de pedagogiek te plaatsen. Als zodanig werd Dr. Ph.the ° benoemd, die reeds als buitengewoon hoogleraar in de^odynamica aan de Universiteit van Amsterdam was verbonden.^ Kohnstamms leiding — met een onderbreking in de jaren vannari ^^^^^ Wereldoorlog tot 1946 — heeft het werk van het Nutssemi'^^ehtm ^^ ^ belangrijke mate toe bijgedragen dat de pedagogiek eenHet • P^^^ts aan onze universiteiten verwierf. Maar dat niet alleen.Van Kohnstamm en zijn medewerkers vooral om, door middel
-
Boekbeoordelingen
Onder auspiciën van het Sociologisch Instituut te Leiden heeft een groeponderzoekers in de periode 19611967 researchwerk verricht teneinde nagaan welke maatschappelijke krachten het verschijnsel beïnvloeden datjongeren uit het milieu der vrije beroepen en hogere employé's gemideen minstens vijftien maal grotere kans maken tot het v.h.m.o. tegorden toegelaten dan leeftijdgenoten uit het milieu der handarbeiders,aarbij komt dat voor de toelating tot het universitaire onderwijs dezeansverschillen nog groter zijn. Dit researchwerk is bekend geworden als^^gn. talentenproject.
-
OBERHOLZER'S PROLEGOMENA
Het is alweer 14 jaar geleden, dat professor Oberholzer zijn Inleidingin die Prinsipiële Opvoedkunde publiceerde. Nu, in 1968, met het einvan zijn universitaire taak in het zicht, heeft hij dit werk herdacht^^ IS zijn Prolegomena van 'n Prinsipiële Pedagogiek CHaum, Kaapstad 1968, 424 blz.) ons geschonken. Naar zijn vroegere werk, dat ik in dit tijdschrift destijds besproken wil ik niet teruggrijpen. Wat nu voor ons ligt, bedoelt de' auteur® op zichzelf te beschouwen bijdrage uit de wijsgerige pedagogiek^ouit een christelijke en een fenomenologische gezichtshoek. In me'^ig opzicht staat Oberholzer dus in positie verwant aan die van Kohn^nim. Hoogveld, mijzelf, Perquin, Luypen, Buytendijk. Hessen, Strasser,uhelm Flitner, enz. Maar wij moeten er hier wel op wijzen, dat er inuidAfrika hard gewerkt is en hard gewerkt wordt,zodat zijn eigen colga s minstens evenzeer te zijner plaatsbepaling genoemd mogen worZo plaatst hij zich tegenover de gedachte aan de pedagogiek als^gepaste vanallesennogwat, zoals hij die bij Barnard vindt. ZoJ^st hij zijn plaats naast Potgieter inzake de historische pedagogiek,staat dichtbij Landman, die '61 bij Nel en Oberholzer promoveerop j^'jj Antropologiespedagogiese beskouing van beroepsoriënteg met spesiale verwijsing na die personologiesetiese" of bij Gouws.nzovoort: want — als cezegd — in ZuidAfrika is en wordt hard
-
DE OPLEIDING VAN ONDERWIJZERS IN HET LICHT VAN DE MAMMOETWET
In de mammoetwet wordt de opleiding van onderwijzers gerangschiktonder de hogere beroepsopleiding. Minimum eis van toelating is heth.a.v.o.diploma.De opleiding wordt in beginsel 3jarig. Voorlopig blijven de meeste kweekscholen 5jarig. i De 2 eersteleerjaren, de zg. h.a.v.o.top, leiden op voor het h.a.v.o.diploma. Hetvalt te verwachten dat deze tweeslachtige regeling, geboren uit de noodvan het ogenblik, van tijdelijke aard zal zijn. De h.a.v.o.top hoortuiteraard thuis bij de h.a.v.o.school.
-
PROEFWERKEN MET VIERKEUZE-VRAGEN:EEN AFRONDING.
Tot mijn spijt heb ik gekonstateerd dat om onverklaarbare redenen in mijn artikel in Paed. Stud. aflevering 1 ruim een pagina tekst is weggevallen. De beknopte handleiding voor het schrijven van schooltoetsitems waarmee het stuk eindigde is zo wat al te beknopt geworden. Inoverleg met de redactiesecretaris werd een „afronding" geschreven diehieronder volgt. De reeds beschreven eerste vier stappen zijn hier nogeens kort samengevat. Bij de samenstelling van het daarna volgende hebik tevens gebruik gemaakt van enkele opmerkingen van drs. Sj. Sandbergen die een hoofdstuk schreef in het boek „Studietoetsen" i ^
-
JEAN JACQUES SCHNEITHER (1748-1806) EN ZUN BETEKENIS VOOR HET AANVANKELIJK LEESONDERWIJS
In 1796 had de Nationale Vergadering de scheiding tussen Kerk enStaat, waardoor de school los kwam te staan van de kerk, uitgesproken. De revolutie had de kerk de voogdij over de school ontnomen enze in handen van de overheid gelegd. Wat J. H. Wester talloze malenuit de volksmond had opgevangen, bleek waar: dit goede hebben weaan de omwenteling van 1795 te danken. „Nederland is ten opzigte vanopvoeding en onderwijs gelukkiger door de worsteling gekomen, danmen bij de rustelooze afwisseling van zijn lot had durven verwachten." ^De nieuwe status van de school en de nieuwe pedagogische denkbeelden, die zich rond 1800 openbaarden, zetten vele mannen aan het werkom ons land een nieuwe algemene schoolregeling te geven. Tot 1795behoorde het onderwijs in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden tot het terrein van de plaatselijke of gewestelijke bestuurslichamen.Na de Nationale Vergadering op 1 maart 1796 dienden drie burgers,J. J. Schneither en C. Rogge te Leiden en J. Ankringa uit Leeuwardenhun „Proeven van een Ontwerp van Nationaal Onderwijs" in. Tenslotte resulteerde dit in 1798 in een uitgave van de Maatschappij totNut van 't Algemeen: „Algemene Denkbeelden over het Nationaal Onderwijs."Wie was deze Jean Jacques Schneither? 2
-
ONDERWIJSPROBLEMEN DER ONTWIKKELINGSLANDEN:PEDAGOGISCHE ASPECTEN.
In een van de vele boeken, die zich met het acculturatieprobleem inAfrika bezig houden, vindt U het verhaal van die Afrikaanse Chief,die in zijn pas onafhankelijk geworden staat snel tot grootheid is gekomen. Dat openbaart zich onder andere in zijn levenswijze. Hijheeft, in een der grote steden, een groot huis. Hij woont boven, meteen modern geklede vrouw, draagt daar zelf een colbert, stuurt zijnkinderen naar een westerse school, leeft temidden van een bankstel eneen ijskast. Maar beneden liggen wat kleden op de vloer, staan eenpaar eenvoudige bankjes, däär, in traditioneel costuum, ontvangt hijde familieleden en vrienden uit het dorp. Twee werelden — en deovergang, in kleding en in de geest, vindt als het ware halverwege detrap plaats. Aan de kinderen kan deze tweeslachtigheid niet ontgaan, vooral nietomdat ook zij toch nog op vele manieren met het oude dorp en devroegere extended family worden geconfronteerd. Toch zal voor hende keuze in het algemeen niet moeUijk zijn: in het moderne leven ligthun toekomst, hun kans op inkomen en status. Wat er zich aan innerlijke conflicten toch nog voordoet, ten gevolge van bindingen bijvoorbeeld met grootouders of van halfslachtigheden in de ouders zelfof in hun leermeesters, is een andere vraag, moeilijk te beantwoordenMaar vast staat, dat de situatie in ieder geval een geheel andere is voordie kinderen, die niet tot de nieuwe upperclass behoren, toch naarschool gaan en daar een moderniserende invloed ondergaan, maar erstraks niet in slagen een baantje in de stad te krijgen en terug moetennaar het land, terug in status en terug vooral in de traditionele verplichtingen en de strakke sociale controle — als ze tenminste niet»dat weigerende, gaan behoren tot die marginale stadsbevolkingen ifde shantytowns, die veelal tot de ergste haarden van materiële ellende, psychische ontreddering en politiek extremisme behoren.groep van meer of minder geschoolde kinderen, voor wie in het moderne productieproces in hun land (nog) geen plaats is, is thans mvele landen groeiende, zelfs in Afrika — waar op het tijdstip van onafhankelijk worden veelal een zeer groot tekort aan opgeleide krachten bestond. Men kan dat zien als een symptoom van een stagnerendeeconomische groei, men kan ook, neutraler, zeggen, dat kennelijk de
-
VIJFTIG JAAR NUTSSEMINARIUM VOOR PEDAGOGIEK:HERINNERINGEN VAN EEN OUD-CURSIST
Bedoeld als inleiding^et proefschrift van Dr. N. Deen Een halve eeuw onderwijsresearch in^^derland. Het Niitsseminarium voor Pedagogiek 1919—1969 heeft inVeel losgemaakt, een groot stuk verleden weer in herinnering gelöscht, voor Deen stellig een onbedoeld neveneffect. Ik heb mij, eigenlijk Voor het eerst, volledig gerealiseerd welke contacten er in de loopdeze vijftig jaren hebben bestaan tussen deze oudcursist enerzijdsin chronologische volgorde — het Nutsseminarium voor Pedagog'ek en de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen anderzijds. Het blijkt® Zijn een vrijwel ononderbroken verbondenheid van veertig jaren.Als cursist ben ik ingeschreven geweest van 1929 tot 1936, aanvankeyk Voor het A, daarna voor het Bdiploma. In 1929 is dus een eerste^ntact gelegd met de eerste hoogleraardirecteur, prof. dr. Ph. A.^ hnstamm, een contact, dat lange jaren na beëindiging van deze stule heeft voortgeduurd. In de redactie van Paédagogische Studiën ende series Naar een nieuwe didactiek en Moderne onderwijssystel^^n, tot Kohnstamms dood in 1951 toe. Aldus bleef, zij het indirect,n verbondenheid met het Nutsseminarium en zijn werkzaamhedenaan. Versterkt werd deze verbondenheid door het hoofdbestuurslid•^aatschap van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen en het voor^rschap, na Kohnstamms dood, van de Nutscommissie voor Onder^js. Nog nieer versterkt toen mij de functie werd toevertrouwd van. belast met de colleges in theoretische en historische pedagote^ "" ^ uitnodiging bereikt een herdenkingsartikel
-
Systemzwang und Selbstbestimmung
Dit boek is een poging om uitgaande van de omzetting van de maatschap'pij, die wij beleven en verwachten, de taak van de school nieuw te doordenken. Voorop gaat deswege een analyse van de maatschappelijke veranderingen, die gaande en te verwachten zijn, waarbij de toenemendeproductiviteit en de stijgende vraag naar diensten aan de orde komenDaarnevens wordt nadruk gelegd op de interdependentie van de arbeidsverrichtingen in de industriële samenleving en op de indirectheid en abstrakt'heid, die het bestaan in die samenleving kenmerken. Het geheel wordt onjop goede gronden getekend als een gesloten systeem, waarin de mensheidwordt opgenomen. De enkeling wordt in de macht van het industrialisme gevangen. Het sluitstuk van deze macht is dat de mens gaat geloven»dat het systeem als men het maar niet stoort zich uit eigen onverbreel^'bare kracht ontwikkelt en dat dit zo behoort te zijn. De mens meent da'hij er nauwelijks nog aan te pas komt: de veranderlijkheid van het ma^*'schappelijk gebeuren is evident; het vertrouwen in de veranderbaarheidgaat teloor. Toch heeft het systeem de vrije mens nodig. Het kan niebestaan in een hiërarchische orde, zoals de mensheid die van ouds g®'kend heeft. Niet toevallig heeft Sovjet Rusland bij het voortgaan der i"'dustrialisatie vrijheidsgraden moeten invoeren en zo voeg ik hier in "verlangt TsjechoSlowakije, van ouds een geïndustrialiseerde natie, ^^^democratischer gemeenschapsvormen. Wezenlijk voor het ontwikke''^®industrialisme is de relatieve autonomie der delen. Tegenover de macht'die als altijd tendeert naar het absolute, is tegenmacht vereist. De pedag""gische taak van het ogenblik is de mensen te leren dat zij óók macht hen*ben binnen het systeem en hun bij te brengen hoe zij deze moeten uitoef®'nen.
-
RECENTE VERANDERINGEN IN HET ZWEEDSE ONDERWIJS
Gedurende een studieverblijf in Zweden werd mijn belangstelling voorde onderwijsontwikkeling in dat land opnieuw gewekt. Uit enkele belangrijke publicaties en uit discussies met een drietal Zweedse onderwijsexperts bleek duidelijk, dat zich op korte termijn nogal ingrijpendeherzieningen en vernieuwingen zullen voltrekken.De veranderingen hebben in het bijzonder betrekking op de hoogsteafdeling van de „grundskola" i, op het gymnasium 2, op de school vooralgemeen voortgezet onderwijs met een beperkte beroepsvoorbereiding en op de school voor beroepsonderwijs. In verband met de onderwijsontwikkeling in ons land leek het me van belang deze wijzigingenin dit artikel samen te vatten.Interne herzieningen met betrekking tot de compreliensive schoolHet verloop van de Zweedse onderwijsreorganisatie de reorganisatie van het verplichte onderwijs begon in 1946 en zal in 1971 zijn voltooid kan enigszins worden gestructureerd door de volgende fasente onderscheiden.
-
het gouden prentenboek van O(NDERWIJS) en w(etenschappen) of het gouden jubileum van het nederlandse spellingdrama
"Op 25 september 1968 is het 50 jaar geleden dat de zorg voor het Onderwijs, de kunsten en de wetenschappen in een eigen departement werd ondergebracht". Het speciale nummer 129 van Uitleg geeft „flituit 50 jaar onderwijshistorie". Men mag aannemen, dat de „prenten"bijzondere zorg zijn gekozen en dat de begeleidende tekst met bijzondere zorg is samengesteld. Het heeft vermoedelijk niet in de bedoe8 gelegen dat deze zeer zakelijk gehouden tekst object zou worden^oor een even zakelijk gehouden kritiek op een onderdeel van het regel^'ngsbeleid. Even zakelijk — omdat in onderstaand overzicht niets anl^s gedaan is dan de passages die op dit onderdeel van het regeringstaa hebben, woordelijk over te nemen, zonder commen
-
OVER MODERNISERING VAN HET REKENEN IN HET BASISONDERWIJS.
Het wiskundeprogramma van het voortgezet onderwijs wordt zowel ioNederland als in België gemoderniseerd, d.i. aangepast aan de eiseOvan de moderne wiskunde. In België worden zelfs de traditionele testerk gescheiden takken van de wiskunde, (rekenkunde, algebra en meetkunde), radicaal geunifieerd op basis van de verzamelingenleer naar deopvattingen van G. Papy. Het vooruitstrevend programma voor de zesden (eerste jaar van het algemeen vormend onderwijs) is nu, vanaf september 1968, het enige officiële programma geworden; ook het nationaal katholiek onderwijs doet net hetzelfde. Nu het lager onderwijs basisonderwijs wordt, kan en moet de vraaggesteld worden of de diepgaande wijzigingen in het wiskundeonderwijs vanaf de leeftijd van 12 jaar, geen veranderingen in het rekenonderwijs van de „lagere" school noodzakelijk maken. Moet men de doelstellingen van het rekenonderwijs in de lagere school niet wijzigen in functie van een meer adequate voorbereidmg op het wiskundig denken vaOhet voortgezet onderwijs? Maar, moet ook zonder die voorbereidingop het later onderwijs niet de vraag gesteld worden: benut het tradi'tionele rekenen wel alle potentialiteiten van alle kinderen in hun groe'naar het wiskundig denken?Vele onderzoekers zijn inderdaad de mening toegedaan dat het tra*ditionele rekenprogramma èn de traditionele methodische aanpak nie'meer voldoen als vorming en als voorbereiding op verdere studies. He'programma is al te zeer begrensd tot de vier hoofdbewerkingen en ont'neemt het kind de kansen op waarlijk interessante aspecten van de wiS'kunde i. Aldus zouden de stereotype reeksen rekenoefeningen de sfee''al te zeer verpesten, daar waar het ontdekken van inzichten in wiskuO'dige structuren de leerstof onverwacht boeiend kan maken. TerecWmoet men blijven eisen dat de kinderen goed kunnen rekenen. Maar, zalde rekenvaardigheid geen baat vinden bij een breder zicht op de syst®'men van de wiskundige werkzaamheden?Zoals Deckers glashelder heeft aangetoond, is rekenen te vergelijk^"met een machine en zijn bewerkingen te beschouwen als gemechani'seerde hulpmiddelen 2. De laatste 30 jaar bestond de positieve bijdrag®vooral in het feit dat men de rekenmechanismen niet louter mocht iO'oefenen, maar dat de kinderen er een verstandig gebruik van moeste"
-
problemen van het BEGINONDERWUS in het LATIJN.
Aan het einde van de brugklas kan onzekerheid bestaan over de ^hoe te determineren tussen potentiële Atheneum en Gymnasmmleer'wgen, wanneer er , . j„teen redelijk grote intelligentie is, die het vermoeden wettigt,beide richtingen met succes gevolgd kunnen worden;b geen uitgesproken voorkeur bestaat bij (de ouders van) de leerling.I'v verband met bovenstaande kwestie is vanwege het Alexander HegiusGymnasium een enquête gehouden, die . 4 Hpa. een overzicht beoogde te geven van de huidige bestand op deLycea aangaande het tijdstip, ^vaarop het onderwijs in het latijnbegint b een overzicht moest geven van de meningdoor dit Gymnasium geopperd plan: in de Brugklas gedurendeenige maanden de wekelijkse studieuren uit te trekken voor dedaarvoor in aanmerking komende leerlingen om hen een ..testcu sus" latijn te geven als determinatiemiddel een overzicht moest geven van de selectiemiddelenzich op het ogenblik bedient op de Lycea t.a.v. de keuze tussenh.b.s. en Gymnasium.
-
Pedagogisch nieuws
Prof. Dr. Ph. J. Idenburg, hoogleraar in de sociale faculteit van de Universiteit van Amsterdam, heeft in een toespraak ter gelegenheid van deopening van het studiejaar 19681969 van het Nutsseminarium voor Pedagogiek aan de Universiteit van Amsterdam medegedeeld dat het Nutsseminarium in februari 1969 50 jaar hoopt te bestaan. Het is de oudsteinstelling voor onderzoek van het onderwijs in Nederland. Er verschijn'voor deze gelegenheid een studie van Dr. N. Deen: „Een halve eeuv*'onderwijsresearch". Spr. wees op het succes van de „Proeve van een leerplan voor het basisonderwijs", waarvan thans 4000 exemplaren zijn ge'plaatst. De derde druk is in voorbereiding. Intussen verricht het Nutsseminarium leerplanstudies op de terreinen van het reken en het taalonderwijs. De Amsterdamse schooltoetsen, welke het Nutsseminarium sameOmet het Research Instituut voor de Toegepaste Psychologie samenstelt,hebben een nationale betekenis gekregen. In 1968 deden er 17000 leerlingenaan mede, in 1969 zullen het er tenminste 27000 zijn. R. van den Berghe behandelt in zijn studie Wetenschappelijke begeleidif^van de onderwijsvernieuwing (Tijdschrift voor Opvoedkunde 13de ja^f'gang 19671968 nr. 5, blz. 257295) in § 2 Het doorstromen van v^»"nieuwingsideeën en in deze paragraaf onder b. De communicatiekanal^"'„Bij een eerste benadering van dit aspect van het probleem zou men kuö'nen veronderstellen dat, in de mate waarin de leerkracht geïnformeet^wordt over het bestaan van b.v. een nieuwe methode, hij in dezelfde ma'®
-
Tijdschriftbesprekingen
Over de voorstellen van de commissie PéeWesselings inzake de vereenvoudiging van de spelling der bastaardwoorden is in Paedagogische Studiën tot dusver niet geschreven. Voldoende motief om enige aandacht teschenken aan de septemberaflevering van Persoon en Gemeenschap, welke aflevering enkele artikels over spellingvereenvoudiging bevat. Een vande hand van ondergetekende: Spellingvereenvoudiging. Onderwijskundige ensociale noodzakelijkheid, overeenkomstig de titel van het boekje, in samenwerking met de Algemene Nederlandse Onderwijzers Federatie(A.N.O.F.) geschreven, een tweede van de hand van Dr. H. Gijsels overde vraag: Is een reglementering van de spelling van de wetenschappelijkebastaardwoorden gewenst! Dr. Gijsels is als lector werkzaam aan een natuurwetenschappelijk instituut, nl. aan het Laboratorium voor dierkundemorfologie en systematiek van de Gentse universiteit, en als zodanig rechtstreeks bij de kwestie betrokken. Belangrijker acht hij het gevaar voor verstoring van de continuïteit vafhet woordbeeld. Daar staat dan weer zijn persoonlijke ervaring tegenover„Wanneer wij na het doorwerken van verscheidene Engelse, Franse efDuitse publikaties over electroforese (electrophoresis, électrophorèse, Elek'trophorese) een dito Nederlandse tekst inkijken, dan ondervinden wij hele'maal geen hinder naar aanleiding van die vier verschillende schrijfwijzen'sterker nog, het is slechts uitzonderlijk dat wij ze opmerken". Alle aaO'dacht gaat immers naar de inhoud. In de omgangstaal ingeburgerde wetefl'
-
Boekbeoordelingen
De Prof. Mr. B. M. Teldersstichting een onafhankelijk liberaal studiecentrum, dat nauwe betrekkingen onderhoudt met de Volkspartij voorVrijheid en Democratie heeft een onderzoek ingesteld naar structuuren uitgaven van het lager onderwijs. Het rapport hierover kreeg de aardiggevonden, dubbelzinnige titel „Onderwijs een kostbaar goed" mee. Hetverscheen als geschrift nr. 18 in de respectabele studiereeks van dit instituut bij Martinus Nijhoff. In het rapport wordt betoogd dat het lager onderwijs, wil men de kostendaarvan flink drukken, moet worden gegeven in scholen, bezocht doorten minste 75 leerlingen. Deze suggestie wordt op een ander vlak geheven als men er aan toevoegt dat dit ook en vooral de voorkeur verdientom redenen van didactiek (pag. 7). Men moet dan toch dieper ingaan,dan in het rapport geschiedt, op de op zichzelf niet onaannemelijke stelling „dat door vergroting van de omvang der kleinste scholen de doelmatigheid van het onderwijs gediend wordt en waarschijnlijk mindertalent verloren gaat" (pag. 57 onderaan). In enkele summiere zinnenwordt eerst het onaanvaardbaar uitgesproken over het lesgeven van onderwijzers aan drie leerjaren tegelijk, vlak daarop de wenselijkheid geuitdat bij een klassikaal systeem elke klas zijn eigen onderwijzer heeft envervolgens gesteld dat in de kleinste scholen de sociale aanpassing nie'goed van de grond kan komen (pag. 56 onderaan en pag. 57 bovenaan)Dat klinkt allemaal op het eerste gehoor wel plausibel, maar zó apodictisch, zó met de losse hand mag daarmee toch niet worden omgesprongenAls het gaat om wat pedagogisch verantwoord is mag men het verschijn
-
PROEFWERKEN MET VIERKEUZEVRAGEN VOOR HET BASISONDERWIJS.
Nadat in 1965 de regeling voor toelating tot het v.h.m.o. bij Koninklijk Besluit herzien was, zijn in de daarop volgende jaren in verscheidene plaatsen in ons land gemeenschappelijke proefwerken afgenomenaan de leerlingen van de zesde klas Basisonderwijs. Deze proefwerken,proeven, toetsen of schoolvorderingentests dienden er toe „kennis eninzicht" van betrekkelijk grote groepen leerlingen na te gaan. De uitslagen van de proeven werden bij de schoolkeuze c.q. toelating tot hetvervolgonderwijs benut in overeenstemming met de nieuwe wettelijke regeling als tweede gegeven naast het geschiktheidsoordeelvan het Hoofd der School. Deze gemeenschappelijke proefwerken vormen blijkens hun herhaalde toepassing in enkele grote gemeenten (in objectief scoorbare vorm)een nuttig middel om grote groepen leerlingen tegelijkertijd en vergelijkenderwijs op hun prestaties te toetsen. De doelmatigheid van dittoetsmiddel is volgens de meeste testdeskundigen optimaal bij het gebruik van vragen en opgaven in de „meerkeuzevorm". In de praktijkvan het testen van school en studieprestaties zal dit meestal betekenen: 4 of 5keuzeitems. Zo bestaat de laatste „Amsterdamse Schooltoets" (1968) geheel uit (ruim 300) opgaven in vierkeuzevorm. *
-
ONDERWIJSORGANISATIE EN LEERMOEILIJKHEDEN
„De ontplooiing van menselijke talenten is mede afhankelijk van de wetgeving op het gebied van onderwijs en wetenschap." * Deze kernachtige uitspraak van minister Veringa is uiteraard niet alleen van toepassing op de ontplooiingskansen van de talentrijke bevolking van onze universiteiten. Toegepast op andere takken van onderwijs, b.v. hetbasisonderwijs, klinkt zij eveneens tegelijk eufemistisch en hoopvol.Het spreekt immers vanzelf, dat een realistische relativering van degeciteerde uitspraak in het geheel geen afbreuk doet aan de vérstrekkende betekenis van de erkenning van verband tussen de persoonlijkheidsontwikkeling van jonge mensen en de wetgeving op onderwijsgebied.De benadering van „het ideaal van de optimale ontwikkeling der talenten" (Idenburg, 1962) wordt nu eenmaal in belangrijke mate geconditioneerd door de kwaliteit van de wetgevende arbeid ten behoeve vanhet onderwijs. „Scholen maken mensen" (Langeveld, 1967), daar wordtmen zich hoe langer hoe meer van bewust.Er is een nauwelijks meer beheersbare hoeveelheid empirische gegevens, waarmee deze inzichten kunnen worden ondersteund. Omdat daarvoor van verschillende zijden onlangs weer belangstelling is getoond,vatten wij in dit artikel enkele resultaten samen van een (enige jaren geleden uitgevoerd) onderzoek naar de samenhang tussen de leeftijd derkinderen bij hun intrede in de lagere school en het ontstaan van leermoeilijkheden (intern rapport, 1966). Waar dat nuttig leek, zijn enigeonderzoeksresultaten en literatuurgegevens van meer recente datum ingevoegd.