Vol 45 Nr 1 (1968)

Gepubliceerd: 1968-01-01

Artikel

  • MOETEN KLEUTERS LEREN LEZEN OF HEBBEN ZE ANDER GEESTELIJK VOEDSEL NODIG?

    M.W. NIJKAMP

    Het door Prof. Wilh. J. Bladergroen aangesneden onderwerp is nog steeds een belangrijk discussiepunt in de onderwijskringen. Vele kleuterleidsters stellen telkens weer de vraag of het wenselijk of noodzakelijkis dat ze de kinderen in de kleuterschool helpen met leren lezen. En zoja, hoe zij dat dan moeten doen. Het is wel een zeer ingewikkeld probleem, omdat m.i. alle voorstanders van „kleuterlezen" het verschil over het hoofd zien tussen „technisch lezen" en „inhoudelijk lezen". Technisch lezen kan een kind vanongeveer drie jaar zeker leren; dat bewees Doctor Maria Montessorilang voor onze vriend Doman op het tapijt verscheen!

  • Boekbeoordelingen

    J. Grandia

    De studie begint met een beknopte cultuurhistorische verkenning van hetschrijven. Enige specimina worden aangevoerd als grottekening, beeldschrift, het Semitisch alfabet, het handschrift in de onderscheidene cultuurperioden, het blokschrift en het normschrift. Vanzelfsprekend kandit overzicht niet volledig zijn, maar het is wel informatief mede door devele goede illustraties.In het tweede hoofdstuk worden de schrijfbehoefte, het schrijfmateriaal, de mogelijkheden van de schrijver en de kennis van de schrijflettersbehandeld. Vervolgens komen aan de orde de ontwikkeling van de schrijffunctie en het functioneel schrijfonderwijs.Bijzonder instructief zijn vervolgens de beschouwingen over de betekenisvan het schrijven zowel voor de intellectuele als voor de emotionele ontwikkeling van het kind. In dit gedeelte komt de pedagogische waarde vandidaktisch goed schrijfonderwijs sterk naar voren. Na de schrijfstoornissen te hebben gedefinieerd worden de oorzaken besproken. Zo kunnen schrijfstoornissen een gevolg zijn van organische aandoeningen als neurologische stoornissen, een tekort aan psychische vitaliteit, akoestische of optische afwijkingen. Een tweede gebied van oorzakenwordt gevormd door emotionele stoornissen van het kind tengevolge vaneen conflictsituatie, een pathologische karakterstructuur e.d. Ook kunnenleermoeilijkheden optreden, die sterk inwerken op gedrag en het zelfgevoel van het kind. Verder kunnen schrijfstoornissen optreden tengevolgevan een tekort aan intellectuele begaafdheid.

  • Pedagogische kroniek

    J. Grandia

    Op feestelijke wijze is tijdens een receptie op zaterdag 16 december inhotel Krasnapolsky te Amsterdam, afscheid genomen van Van Dam,directeur van het Onderwijskundig Studie Centrum, die in verbandmet het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd zijn functie heeftneergelegd.De fuif werd opgeluisterd door niemand minder dan de heer Godfried Bomans, die de lachers op zijn hand kreeg toen hij enkele anecdotes uit zijn bekende werk 'Kopstukken' reciteerde.De heer Van Dam heeft aanvankelijk scheikunde, natuurkunde enwiskunde gestudeerd en is/vervolgens zijn maatschappelijke loopbaanbegonnen als leraar bij het middelbaar onderwijs. Vervolgens is' hijdirecteur van een h.b.s. en daarna rector van een lyceum geworden.Naast zijn werkkring heeft hij tijd weten te reserveren voor de studiein wijsbegeerte en psychologie en deze afgesloten met een doctoraalexamen.Na een aantal jaren inspecteur voor het v.h.m.o. te zijn geweest isVan Dam benoemd tot directeur van de stichting OnderwijskundigStudie Centrum te Amsterdam, dat hij mede heeft helpen oprichten. In zijn laatste functie heeft Van Dam ondervonden, hoe moeilijk het is vernieuwingen in de wereld van het V.H.M.O. door te voeren. Hetdoorbreken van stereotiepe opvattingen en traditionele gedragspatronenblijkt nl. een moeizame en veel tijd vergende aangelegenheid te zijn.Heeft het uitblijven van spectaculaire veranderingen Van Dam tot eenteleurgesteld man gemaakt? Volstrekt niet. In zijn veelzijdige maatschappelijke loopbaan en mede door zijn jarenlange studie van wijsgerige problemen, heeft hij de wijsheid verkregen te onderkennen ente aanvaarden, dat het invoeren van vernieuwingen bij het onderwijseen werk op zeer lange termijn is. Het oude is nJ. niet alleen vertrouwdmaar kan tevens bogen op gunstige resultaten, die bereikt zijn. In demens is verder een drang werkzaam om te streven naar zekerheid. Daarentegen houdt onderwijsvernieuwing ook in: afwachten welke de resultaten zijn en het loslaten van zekerheden. De twijfel bij leraren, t.a.v.de geopperde suggesties voor vernieuwing van het onderwijs en de aarzelingen deze in de praktijk van het schoolleven te beproeven, zijn derhalve te verstaan en hebben tot op zekere hoogte hun betekenis maarmogen er echter niet toe leiden, dat het onderwijs verstart door gebrekaan nieuwe initiatieven.

  • RENDEMENTSVERBETERING OP HAVO SELECTIE-DREMPELS

    Th. Hoogbergen

    Een belangrijke stimulans tot wezenlijke vernieuwing op de school voorh.a.v.o. en tot verbetering van het rendement kan stellig uitgaan vaneen drastische wijziging op organisatorisch gebied. Twee jaar geledenbepleitte ik al de opheffing van de bevordering van 4 naar 5 h.a.v.o.en stelde, dat wij alle leerlingen, eenmaal geplaatst in 4 h.a.v.o., binnentwee jaar tot het eindexamen moesten toelaten, tenzij wij onvoldoendestudieprestaties constateerden op grond van een slechte werkhouding.Voor dit standpunt krijg ik nu uit een heel onverdachte hoek uiterstdeskundige steun (A. D. de Groot Vijven en Zessen', Wolters Groningen, passim). Het lijkt mij noodzakelijk, dat wij de school voor h.a.v.o. (èn m.a.v.o.met een duidelijke geleding opnieuw struktureren. Doen wij dit niet,dan kan er van vernieuwing moeilijk gesproken worden, het rendementzal niet verbeteren (zie eerste enquête h.a.v.o.) en over enkele jarenzitten wij precies in hetzelfde slop. Alle moeite zal tevergeefs zijn geweest, het onderwijsklimaat klaart niet op en het vele goede geld is omniet over de h.a.v.o.balk gesmeten. Ik doe daarom het volgende —schematische — voorstel en werk dat later uit:

  • NEDERLANDERS BIJ PESTALOZZI

    D. janssen

    In Paed. Stud. jaargang XXVII staat een uitvoerig artikel over de tweejonge onderwijzers, D. van Dapperen uit Haarlem en H. Scholten uitRotterdam, die van 18 juni 1809 tot december 1810 aan het instituutvan Pestalozzi te Yverdon verbonden waren.Op bid. 121 wordt medegedeeld dat aan Pestalozzi een brief verzondenis waarin staat dat koning Lodewijk Napoleon zijn goedkeuring gehecht heeft aan het voorstel de genoemde jongelieden te sturen. Hierop wordt door Pestalozzi geantwoord. Van de inhoud van dit antwoord wordt echter in het artikel geen melding gemaakt. Hoewel Pestalozzi met verschillende Nederlanders in briefwisseling stond, is erbijna geen enkele brief van hem bewaard gebleven. In het algemeenrijksarchief te 'sGravenhage bevindt zich deze brief van Pestalozzi. Omdat dit schrijven dus tot de zeldzaamheden behoort volgt hieronder deinhoud.

  • NAAR EEN STRATEGIE VOOR DE ONTWIKKELING VAN ONS ONDERWIJS

    E.M. BUTER

    Laten we er niet omheen draaien: een reeks van invloeden dringt met versneld tempo ons onderwijs binnen. Ze verschuilen ach achter termenals onderwijstechnologie, cybernetica, audiovisuele technologie, objectieve toetsing, automatisering van het onderwijs, geprogrammeerde instructie, en (talen) laboratorium.

  • Boekbeoordelingen

    Ph. Idenburg

    Dit boek is verschenen in „the students library of education", waarvanProf. J. W. Tibble te eicester de redacteur is. De delen van deze seriezijn bedoeld als een eerste inleiding van de studenten in een aspect vande opvoedkunde. De auteur van het onderhavige deel behandelt onderwijsen milieu. Hij bespreekt de betekenis van het recruteringsgebied derschool voor haar werk. Daarbij geeft hij een goed geordend en boeiend

  • OMZETTING VAN TESTSCORES IN SCHOOLCIJFERS

    A. Rommes, W. Kema

    Overdraagbaarheid van de testuitslag is voorwaarde voor haar bruikbaarheid. Bij het mededelen van testresultaten aan niet psychologischgeschoolden doen zich vaak problemen hieromtrent voor. Immers debekenheid met de bestaande testscoreschalen is niet algemeen genoeg. Het gebruik van deze schalen leidt hierdoor vaak tot misverstanden.

  • HET ONDERWIJS IN BIOLOGIE IN DE TWEEDE LEERKRING VAN DE KWEEKSCHOOL

    p.a. Hoek van , j.c. Steen der van

    Menskunde en wat daarmee samenhangt is voor leerlingen vanm.u.l.o. en m.m.s. stof, waarvan ze wel gehoord hebben. Deze kenniskomt occasioneel nog wel ter sprake in de derde klas bij behandelingvan de ongewervelde dieren. Kennis van veel voorkomende ongewervelde dieren is voor de lagere school van veel belang. De kinderen worden er immers dagelijks mee geconfronteerd. Kamervhegen zijn belangrijker dan ijsberen. Bovendien lenen vele van deze dieren zich uitstekendvoor interessante proeven. Maar de aanstaande onderwijzers moetenhiermee vertrouwd gemaakt worden. Ook dient de reeds aanwezige kennis vaak nog functioneel gemaakt te worden. Teveel blijven ze stekenin terminologie.

  • EFFECTIEF BEROEPSBEGELEIDEND ONDERWIJS (uiterst) beknopt eindverslag

    J.H.P. BRUINSMA, Q.L.TH. MEER , J.H. VOS

    In 1963 werd onder supervisie van Prof. Dr. N. Perquin door wetenschappelijk medewerkers van het Pedagogisch Instituut en het Instituutvoor Sociale Psychologie van de R.U. te Utrecht gestart met een onderzoek naar het effect van een nieuwe opzet van het parttime onderwijs.Deze nieuwe opzet, geformuleerd door een studiecommissie van deKatholieke Raad voor Vakopleiding, had betrekking op het leerplan,de lestijden en de lesmethodieken van dit „aanvullend en op het beroepgericht onderwijs" voor l.t.s.jongens in opleiding volgens het leerlingstelsel. Op een drietal zelfstandige scholen voor parttime beroepsonderwijs werd deze nieuwe opzet beproefd.

  • MOETEN KLEINE KINDEREN LEREN LEZEN?

    WILHELMINA BLADERGROEN

    Hoogleraar R.U. GroningenI. Het verschijnen van de „leesmethode voor kleine kinderen", bij onsbekend geworden als „de Methode Margadant", heeft in den beginneveel stof doen opwaaien en de wereld van pedagogen en ouders inberoering gebracht. In het algemeen stond de pedagogische wereldtamelijk negatief tegenover deze nieuwigheid, waarbij als hoofdmotivering gold, dat de toch al zo korte periode van zorgeloosheid, die hetjonge kind geniet, zou worden belast met het verwerven van vaardigheden, waartoe het kind nog niet rijp wordt geacht.In wezen kunnen we echter dit hele probleem niet beoordelen, zonderde nodige experimentele ervaring en benadering.Nu vinden we in de recente literatuur beginpunten van nader onderzoek van het probleem en het leek mij derhalve juist om bij tijdenwijle daaromtrent iets mede te delen. ,II. In het Julinummer 1967 van Schule und Psychologie treffen wetwee artikelen aan over dit onderwerp, die hier verkort worden weergegeven.A. Het eerste artikel is geschreven door Heinrich Kratzmeier onderde titel „Het lezen van kleine kinderen."Ook in Duitsland is de methode, aldaar geïntroduceerd doorLÜCKERT, in eerste instantie met een „neen" begroet.Daartoe worden de volgende motieven aangevoerd.1. Het kind is gedurende de kleuterfase nog niet rijp om te leren lezen.2. Een te vroegtijdig leren lezen zou het kind geestelijk overbelasten.3. De onbekommerde speelfase van het kind zou door het leren lezenworden ingeperkt.4. Het kind, dat reeds kan lezen, voordat het naar de lagere schoolgaat, zal zich in het eerste schooljaar vervelen. '

  • REISINDRUKKEN UIT WILLIAMSBURG

    PH. IDENBURG

    Enkele maanden geleden begin oktober 1967 verbleef ik in Williamsburg in de NoordAmerikaanse staat Virgnia. Het stadje is een bedoek ten volle waard. Het bewaart ongerept de herinneringen uit de17e en 18e eeuw, toen de kolonisten zich hier vestigden, vlak bij debrede riviermonden, die de aan en afvoer van goederen verzekerden,^ijn naam is een eerbetoon aan Engelands grote koning, onze Willemde Derde. Het William and Mary College ter plaatse is een van deoudste instellingen voor voortgezet onderwijs in de Verenigde Staten.In deze bijzonder aantrekkelijke omgeving kwamen op uitnodiging^an Dr. James A. Perkins, president van de Comell University te Itha^ (N.Y.) een aantal onderwijskundigen bijeen. Welgeteld 170 uit 52verschillende landen. De conferentie werd belegd op initiatief van depresident van de Verenigde Staten, Lyndon B. Johnson, teneinde vangedachten te wisselen over The world crisis in education. Geen internationale onderwijsconferentie heeft ooit zoveel persoonlijkheden vanZo hoog niveau bijeen gezien. Ik noteer een aantal namen uit de deelnemerslijst: C. Arnold Anderson, Hellmut Becker, C. Edward Beeby,*2eorge Z. F. Bereday, Frank Bowles, Jean Capelle, Henry Chauncey.Adam Curie, Michel Debeauvais, Friedrich Edding, Lionel Elvin,H. Halsey, Torsten Husén, Barbara Ward, Alexander King, René^aheu, Raymond Poignant, Wilbur Schramm, Bertrand Schwartz, Bogdan Suchodolski, John E. Vaizey. De lezers zullen verscheidene vandeze namen kennen o.a. van boektitels. Er waren onder de deelnemersslechts enkele erkende pedagogen. Ik noem Freeman Butts en Suchodolski. Het is duidelijk dat de bestudering van de opbouw en functionering van het schoolwezen in zijn grote lijnen en in zijn maatschappelijke context bij een ander type wetenschapsbeoefenaren terecht is gekomen. Ter voorbereiding van de besprekingen waren er een stapel rapportensamengesteld. Vooreerst het omvangrijke basisdocument van Philip H.Coombs en de staf van zijn International Institute for EducationalPlanning, opgericht door de Unesco, te Parijs. Het was getiteld: The^vorld educational crisis a systems analysis. Voorts overzichten vande onderwijssituatie in verschillende delen van de wereld, waarvan ikliet rapport over Europa heb geleverd. i Vervolgens rapporten over bepaalde aspecten van het onderwerp, die in 10 working groups zouden

  • Pedagogisch nieuws

    O. Onbekend

    Algemeen is men van mening dat het pakket van kennis en kunde waarmede de scholieren de maatschappij intreden grondige wijziging behoeft.De herstructurering van het Nederlandse onderwijsstelsel (o.a. Mammoetwet) vormt in feite slechts een symptoom van ver reikende wijzigingenop het gebied van de overdracht van kennis en cultuur.

  • BOEKBEOORDELINGEN

    Ph. Idenbug

    De sehr., een groot kenner van de geschiedenis van het Engelse ontwijs, heeft de Amerikaanse invloeden op de ontwikkelingspeurd. Deze zijn over de gehele linie van basisondemijs tot umver^te^^en in de onderwijsadministratie niet gering geweest. De Vere^d^ Statenhebben, als eerste onder de naties, het probleem vari ^e °PVoedmg van hetgehele volk onder ogen gezien en zij hebben Engeland Sf " ^naar standen verdeeld systeem te herzien. Nieuwe •

  • pedagogische kroniek

    J. Tuinman

    Vrijwel letterUjk elk in Amerika verschijnend onderwystijdschnft wi]dtzo om de 3 of 4 nummers een artikel of een redactioneel commentaaraan de nieuwste nieuwigheid in het klaslokaal: de computer. Tot voorkort was het nog mogelijk bij de realiseerbaarheid op grote schaal vanCAI (Computer Aided Instrucüon) of ook wel CBI (Computer BasedInstruction) vraagtekens te zetten. En dan ook vaak gelezen commentaar van de wat behoudender kant: het duurt nog zo lang dat we dezedingen werkelijk in de klas krijgen, dat we beter doen door aandach ,aan meer urgente zaken te geven. Die tijd is definitief voorbi]. CAiis één van de toepassingen van computergebruik in de school. Bi] deprogressieve vorm van geprogrammeerde instructie, zijn een aamaileerprogramma's in een computerbrein gevoerd. De computer presenteert een probleem aan de leerling, evalueert diens antwoord en beslistover de verdere gang van de les: doorgaan en moeilijkere opdrachtenverstrekken, teruggaan en opnieuw proberen, herhalen met andere opgaven, stoppen en hulp van de leerkracht inroepen. Het computergeheugen bevat alle gegevens over de leerling die bijevaluatie van diens werk van belang kunnen zijn, bijv.: soaoeconomische achtergrond, vroegere prestaties, speciale moeilijkheden met bepaalde leerstof, speciale interesses, rapportgemiddelden.De leerling treedt met de computer in contact door gebruik te maken van een toetsenbord, een electronische pen, een microfoon. Decomputer stelt z'n problemen en geeft z'n commentaar d.m.v. een automatische schrijfmachine, (typo)grafische beelden op een beeldbuis, eenluidspreker, diaprojecties, films.

  • HET ONTWIKKELEN VAN EEN „KOMPENSATIE- PROGRAMMA" T.B.V. PLM. 5-6 JARIGE WOONWAGENCENTRUM-KINDEREN

    K. SIETARAM

    Het onderzoek „Opvoeding van en onderwijs aan woonwagenkampkinderen". dat op verzoek van de Staatssecretaris van het Ministenevan Onderwijs en Wetenschappen door de afdeling Sociale Pedagogiek in samenwerking met de afdeling School en klinische pedagogiek van het Pedagogisch Instituut aan de Rijksuniversiteit te Utrechtwerd verricht, droeg over het algemeen een inventariserend karakter.Nadat uit het inventariserend gedeelte van het onderzoek duidelykwas gebleken dat de woonwagenkinderen vooral op het gebied van detaalontwikkeling een grote achterstand hebben t.o.v. hun leeftijdsgenoten uit de sedentaire samenleving, begonnen wij op een woonwagencentrumschool in januari 1967 met een eksperiment.Verder bleek (uit het meergenoemde onderzoek) dat de school waardeze kinderen naar toe gaan als regel is afgestemd op „middleclassculture" en derhalve geen of weinig rekening houdt met de beperkteen afwijkende ervaringswereld van de woonwagenkinderen. Hierdoorfalen de kinderen voortdurend, waardoor er negatieve zelfgevoelenst.a.v. de school opgeroepen worden. Hun schoolprestaties verslechterendaardoor nog meer, hetgeen hun aspiraties ongunstig beïnvloedt.Voorts komt hier nog bij dat de woonwagenkinderen over het algemeen minder hoge aspiraties hebben aangaande hun toekomstigschool en beroepsloopbaan dan kinderen uit de wat hogere niveaus.(bv...middleclass culture")

  • WORDT ER BIJ DE METHODIEK VAN HET LEREN LEZEN VOLDOENDE PROFIJT GETROKKEN VAN DE ANALOGIEWERKING?

    S.J. Nijdam

    Wie kennis neemt van de literatuur betreffende het leren lezen, zaldaarin weinig aantreffen over de hoogst belangrijke, ja zelfs beslissende rol die de analogie in dit proces vervult. Dit geldt zowel nationaalals internationaal. In het overigens uitstekend gedocumenteerde werkvan Artur en Erwin Kern „Lesen und Lesenlemen" i komt dit onderwerp slechts een enkele maal aan de orde, als de auteurs de methode vanGedicke (2e helft 18e eeuw) beschrijven: „Durch ein dunkles Analogiegefühl komt dann schlieszlich auch das Lesen von fremden Stoff zustande". Van een scherp onderkennen en een systematisch methodisch profiteren van deze in het kind werkende kracht is nergens sprake. Dat vinden we voor zover mij bekend alleen bij de didacticus A. Jager, diereeds omstreeks de twintiger jaren heeft gewezen op het grote belangvan de analogie voor het taalonderwijs 2 en het leren lezen 3.