Vol 45 Nr 3 (1968)
Artikel
-
WAT DE ESTHETICA ONS LEERT VOOR DE ESTHETISCHE OPVOEDING
— We leven in een „beeldcultuur".— Schoonheid is niet langer meer een luxe voorbehouden aan enkelen.— Het probleem van de esthetische opvoeding moet dringend herdacht worden.— Een vruchtbare studie van de esthetische opvoeding vergt een psychologische en esthetische vorming, maar eist bovenals een empirische en experimentele basis.Het probleem van de esthetische opvoeding wordt opnieuw zeer actueel.Reeds herhaaldelijk werd in de loop van de tijden nagedacht oveihet aandeel van het schone in de totale opvoeding en er is heel watgeschreven over zijn waarde en zijn betekenis voor de ontplooiing vande jonge mens. Dit heeft echter niet belet dat in de pedagogiek eensteeds toenemende discrepantie is ontstaan tussen het aantal studiesdie gewijd worden aan de theoretische vorming en het aantal vandiegene die de esthetische vorming betreffen. Met de groeiende belangstelling voor de persoonlijkheidsvorming zijn veel pedagogen zich vanhet hachelijke van deze toestand bewust geworden. Allerwege zietmen nu in dat het dringend nodig is dat de pedagogiek systematischen wetenschappelijk het gebied van de esthetische opvoeding gaat bestuderen.
-
UIT DE OUDE EN NIEUWE DOOS - HERINNERINGEN UIT DE SCHOOL EN HET LEVEN VAN EEN 80 JARIGE OUD-HOOFDONDERWIJZER
e schrijver van bovengenoemd werkje was geboren te Leeuwarden,zoals hij zelf zegt „tijdens het Schrikbewind (17931794)". Maar ookhier in de Bataafse Republiek bestond volgens hem een soort schrikbewind door het hanteren van plak en pees.Ongeveer vijf jaar oud wordt hij op de kleuterschool gedaan. Zijngang daarheen, de ontvangst en zijn verblijf daar de eerste dag zijnte mooi beschreven en te interessant om de schrijver niet zelf aan hetwoord te laten:„Omstreeks de lieve Mei van 1797, mijn bloem en bloeitijd, drenteldeik, aan de hand mijner grootmoe, naar de kleinkinderschool vanFeikje moei, in de „Kalverglop" om er de eerste lessen van wijsheiden kennis intedrinken. Hoezeer ik mij ook tegen die strafwandelingverzette, waarmede grootmoe mij honderde malen bedreigd had, wanneer ik wat al te luidruchtig en soms jolig was geweest; het baatte mijniet de bedreiging zou nu, zonder pardon, ten uitvoer worden gebracht. Sansculotte die ik nog was, want de jongens werden toen tertijd eerst met hun 7e of 8e jaar in den broek gestoken, en ik had erruim 5 bereikt, slofte ik nolens volens, grootmoe achteraan, die haartred verdubbelde en mij met horten en stooten ter strafplaats leidde.Om in mijn dwars humeur het evenwicht wat te herstellen, kocht grootmoê mij bij een koekbakker wat moppen en molboonen. Ik hoordeden man vragen: „zal uw jongetje naar school?" Ja, zei grootmoê,„ik kan geen baas van hem worden, — 'k wil zien of Feikje moê datkan." „Die kan dat", liet de man er op volgen, „'k heb er ook eenjongen; ze spaart de roede niet — ze weet het rietje te buigen terwijlhet jong is."
-
Boekbeoordelingen
Dit boek heeft een merkwaardige levensloop gehad. Vaak wordt een succesrijk werk na in normaal formaat te zijn verschenen, in een pocketeditie herdrukt. Het werk van Grant is eerst in de Penguinbooks uitgekomen en daarna in een normale uitgave. Het is daardoor wel wat duurder geworden. Het is deze bevordering, indien men de gang van zaken zomag noemen, echter volstrekt waard. Er is, voorzover ik weet, geen werkdat het onderwijs in de Sovjet Unie zo goed beschrijft, als dit. Tegen deachtergrond van de geografische, historische, sociale en politieke situatiebiedt het een even heldere als levendige schets van het grootste onderwijsexperiment, dat de geschiedenis kent. Wat in Sovjet Rusland gaande is,Verdient de belangstelling van ieder, die zich voor de problemen van schoolen maatschappij interesseert. Ik meen dat jonge mensen dit tegenwoordigheseffen. Welnu, hier is een betrouwbare gids. i'h. j. i.
-
AANGRIJPINGSPUNTEN VOOR ONDERWIJS DAT GERICHT IS OP LEREN LEREN
Volgens Prof. van den Beid, directeur van het Centraal Plan Bureau,zal de bevolking van Nederland rond het jaar 2000 ongeveer achttienmiljoen personen bedragen, waarvan ca. zeven miljoen jonger dan20 jaar zullen zijn. Volgens van den Beid zal de belangstelling voorhet volgen van onderwijs blijven toenemen, het ligt in de verwachtingdat omstreeks dat magische jaar 2000 bijna alle jongeren tot 20 jaaraan enige vorm van onderwijs zullen deelnemen. Dat betelcent, dat tussen nu en het jaar 2000 het totaal aantal leerlingen met zo'n drie miljoen zal toenemen. i
-
TERMINOLOGISCHE PROBLEMEN IN VERBAND MET DE ESTHETISCHE OPVOEDING
In de laatste jaren wordt het gebied van de opvoeding waarin de jongemens in contact met de schoonheid komt, op zeer uiteenlopende wijze benoemd. Bij het nakijken van een twintigtal nummers van eenzelfdetijdschrift, vielen we op niet minder dan zes verschillende benamingen. iHet is nodig de terminologie op punt te stellen want van alle kantendreigt begripsverwarring.
-
Boekbeoordelingen
In de serie Pour connaitre la pensée onder redactie van Georges Pascal schreef Louis Millet, Professeur ä la Faculté des Lettres de Grenoble,als no. 18: La pensée de JcanJacques Rousseau. Het gaat dus om eenkarakteristiek van Rousseaus denken. Dat denken wordt volgens Millet beheerst door vier thema's: 1. Natuur; 2. Genealogie van het kwaad; 3. Politieke filosofie; 4. Opvoeding. Goed gekozen en daardoor aanvaardbaregrondthema's. Maar in de uitwerking van het aangegeven schema is deauteur niet gelukkig. De fout is, lijkt ons, dat hij in het eerste, als inleiding bedoelde, hoofdstuk reeds \Tij diep op de materie Ingaat, essentiële elementen naar voren schuift, die hij gedeeltelijk herhaalt in laterehoofdstukken en dan tegelijk andere elementen in de behandeling betrekt.Hij raakt min of meer in dc veelheid van de stof cn de niet eenvoudigeanalyse van de stof verward. Het aanvankelijke grondthema ondergaat, systematisch gezien, een degradatie. Dit zou op zich zelf niet zo'n schokkend feit zijn, maar door de gesplitste behandeling, ile versnippering van de slof, maakt Millet het dclezer moeilijk een juiste kijk tc krijgen op wat een der boeiendste prohlenien van Rousseaus maatschappijbeschouwing en filosofie is, zijn theodicee.
-
Tijdschriftbesprekingen
Levende Talen. dec. 1967.Wr. L. B. van Ommen, plv. directeurgeneraal Volksontwikkeling en recreatie van het Ministerie C.R.M. hield voor de Stichting voor ToegepasteTaalwetenschap een lezing over de Raad van Europa en Taalonderwijs.De Raad van Europa ziet het moderne taalonderwijs als een essentieelonderdeel van haar cultuurpolitiek in het kader van de éducation permanente. Enkele concrete wensen liggen op het terrein van het wetenschappelijk onderwijs, van onderwijs en vorming buiten schoolverband, van het'3ger, middelbaar en technisch onderwijs.F Jansonius klaagt Over de vorming van de neerlandicus. legiere rasechteneerlandicus draagt „als een brandmerk in zijn ziel" de woorden vanNijhoff met zich mee; „de Nederlandse taal is de slechtst onderwezenein Europa", al heeft Nijhoff hier vermoedelijk aan literatuuronderwijs geAan het eind van zijn artikel ontwikkelt Jansonius een program invijf punten.Vermeldenswaard is uit cultuurhistorisch belang het korte verslag van P. Buynsters over Het tweede internationale congres over de Verlichtingin 1967 in St. Andrews (Schotland) werd gehouden. Voor de eersteinaaV kwam du congres bijeen Ie Gcnève \n 1963. TwaaU \anden waren"Vertegenwoordigd met meer dan 350 deelnemers in totaal. De belang^elling uil Nederland was „minimaal". Buynsters betreurt dit omdat deVerlichting een Europees en zelfs een transatlantisch verschijnsel is. DeVerlichting is ook niet een specifiek literairhistorisch verschijnsel; „deAanwezigheid van sociologen, historici, „scientists", filosofen, literatuuronderzoekers maakte dit congres in dubbele zin tot een cosmopolitischeaangelegenheid". Zijn er geen pedagogen aanwezig geweest?Iets uitvoeriger schrijven we over het artikel van drs. C. M. Bolle: Het^"derzoek van dc kindertaal. Het eerste gedeelte geeft vooral bekend (hisonsch) materiaal van vreemde bodem. Nederlandse onderzoekingen woren lüet vermeld. In het tweede gedeelte geeft de schrijver gedetailleerdVerslag van eigen research op twee Rotterdamse scholen, daterend uit
-
HENDRIK WESTER, SCHOOLHERVORMER VAN GRONINGEN
Hoogstwaarschijnlijk zal er wel geen tijd geweest zijn, waarin niet geklaagd werd over het onderwijs dat aan de „spes patriae" gegevenwerd. Vandaag de dag worden door deskundigen en nietdeskundigenfiolen van toorn geworpen op de zgn. „onderwijsvernieuwing" diesoms door hen als „onderwijsvernieling" wordt gekenschetst en diede oorzaak van de achteruitgang van het onderwijs wonJt genoemd.Ook reeds rond 1800 werden zulke klachten vernomen en ook toen washier en daar een streven merkbaar om het onderwijs op hoger plan tebrengen.
-
Rousseau: literaire aanlopen naar de Emile
groei en rijpingsproces strekt zich uit over een periode van ongeveer twintig jaar, vanaf het Projet pour l'éducation de M. de Sa'mte^arie dat van 1740 dateert, tot de voltooiing van de Emile in 1760.Rousseau zegt er zelf wat geërgerd van, naar aanleiding van de revenuen die hij ontving voor zijn succesvolle opéra comique: Le dedu village .,.. .dat intermezzo kostte me niet meer dan vijf, zes^cken werk, maar het bracht me evenveel op als de Emile die mijtwintig jaar overpeinzing en drie jaar arbeid kostte."'I^en kan deze woorden letterlijk nemen. Het valt inderdaad te be^'JZen dat opvoedingsproblemen hem „twintig jaar overpeinzing"hebben gekost. Daardoor wordt ook begrijpelijk dat er tussen de inoud van de werken, geschapen tussen 1740 en 1760, en de inhoudVan de Emile verwantschap moet bestaan. Het is psychologisch èn■nuterieel onmogelijk dat de Emile een volkomen sepamte creatie^ou zijn, naar inhoud en affectie onafhankelijk van en onbeïnvloedoor zijn overige werk. Rousseiuis werk wordt tegenwoordig in zijnßeheel als eenheid aanvaard en binnen deze eenheid neemt de Emilecentrale plaats in.
-
STUDIELESSEN (TAKENGROEPEN)
Dit artikel is een bewerking van een hoofdstukuit „Over de brug helpen 11", M. L. Dankers,Th. G. A. Hoogbergen en A. W. Parent, VVoItersNoordhoff, Groningen. Tegelijkertijd verschijntonder redaktie van dezelfde schrijvers een drietaltakenboeken „Op de brug II, III en IV", die iedereen dertigtal taken bevatten. Het lijkt noodzakelijk om de brugklas voor m.a.v.o., h.a.v.o. en v.w.o.tijdens de studielessen in het begin van het schooljaar met enige weken klassikele studieinstruktie te doen aanvangen. Er zijn leerlingen, komend van het basisonderwijs, zoveel verschillende zaken bespreken, dat men deze algemene en studieorganisatorische ineidmgen niet straffeloos achterwege kan laten. Onze ervaring tensert naar een periode van ongeveer zes weken, waarin een systemat'sche behandeling van de meest voor de hand liggende moeilijkheden^an de orde komt *.
-
Pedagogische kroniek
In 1846 verscheen bij Gebr. Muller te 's Hertogenbosch een „Handboekvoor Schoolopzieners, Gemeentebesturen, Plaatselijke Schoolcommissiën,Commissicn van Toezigt, Onderwijzers en Onderwijzeressenin de Provincie NoordBraband." Het bevat de „Algemene Wetten en Besluiten aangaande het LagerOnderwijs", benevens „Al de Provinciale Reglementen, Besluiten enVerordeningen, betrekkelijk het Lager Schoolwezen in NoordBraband". Het richt zich dus, in zijn functie van voorlichter, tot allen diedirect en indirect bij het lager onderwijs zijn betrokken. Voor wat derijkswetgeving en koninklijke besluiten betreft, geeft het geen nieuws.De schoolwetten van 1801, 1803 en 1806 kennen we uit Van Hoorn:De Nederlandse Schoolwetgeving voor het Lager Onderwijs, 17961907, (Groningen 1917), de koninklijke besluiten eveneens. Dat in1814 nog gesproken wordt van „Besluit van den Souvereinen Vorst"is in overeenstemming met de historie. Wat dit „Handboek" opmerkelijk maakt is het inzicht dat het ons verschaft in de activiteiten vanhet provinciaal bestuur.
-
Boekbeoordelingen
Hargreaves, david h., Social relations in a secondary school,Routledge and Kegan Paul, London, 1967.pe vluchtige eerste indruk van het boek: een sociometries onderzoek openkele school voor voortgezet onderwijs met nogal veel gezwam eromheen. Na lezing blijkt het toch om iets anders te gaan: een verslagVan een partisiperende observatiestudie, aangevuld door gegevens en sitaten uit gesprekken met leerlingen en ondersteund door kwantifiseerbaretest en interviewresultaten. Hierbij heeft de auteur zozeer het materiaalen de leerlingen „laten spreken", dat het boek ongemeen boeiend is zonaan empiries wetenschappelijke normen af te doen. Bovendien is heteenvoudig geschreven en maakt de uitleg van begrippen als norm, groepsstruktuur, status, duidelijk dat het boek niet in de laatste plaats bestemd's Voor leraren en kwekelingen. on^j" ^^'^"P'^relaties en de informele statusstruktuur binnen elk van de 42e j^'^oehtc stromen, gesprekken met de leerlingen over de kriteria dietaticf^"*'^'^'^" '^'j Inm vriendschaps en leiderschapskcuzen en een kwantischooih"^'?'^^'^'^ naar de verschillen tussen dc 4 stromen wat betreftbcoori leerlingen (gegevens over schoolverzuim, gedrags