Vol 44 Nr 2 (1967)

Gepubliceerd: 1967-01-01

Artikel

  • DE PROBLEMATIEK VAN DE SCHOLENGEMEENSCHAPPEN BINNEN HET KADER VAN DE MAMMOETWET

    E. Pelosi

    Zonder veel tegenspraak te hoeven verwachten mogen wij wel stellen, dat de Wet op het voortgezet onderwijs een aantal belangrijke verbeteringen in ons nederlands onderwijsbestel introduceert. Elementen als het brugjaar, gedifferentieerd onderwijs met zijn vrije keuzemogelijkheden voor de leerlingen, onderlinge samenhang en op elkaar afgestemd zijn der schooltypen met daardoor verbeterde doorstromingsmogelijkheden, nieuwe en vernieuwde schooltypen om slechts enkele punten te noemen kunnen ertoe bijdragen, ons onderwijs een vernieuwd en aan de eigen tijd beantwoordend aanzicht te geven. Betekent de Mammoetwet daarom de vervulling van alle wensen, eindpunt en afsluiting van alle ontwikkeling, de oplossing van alle problemen? Het tegendeel lijkt mij het geval. Veeleer is ze een uitgangspunt voor vernieuwd denken over het onderwijs. Dit denken 2al zijn neerslag moeten vinden in de uitwerking die men in de praktijk zal geven aan wat de wet nog slechts in grote lijnen aanduidt. Dezeuitwerking zal ons nog voor allerhand theoretische en praktische problemen plaatsen.

  • EN TÓCH VERGADEREN WE

    J.PH. STELLER

    In zijn artikel 'Overgangsbeslissingen in het v.h.m.o.' (Paed. Stud. 101966 p 46 e.V.) construeert Prof. de Groot op grond van een statistische analyse van de cijfers en de overgangsbeslissingen voor 1479leerlingen van 7 Amsterdamse lycea een 'overgangsformule'. i Hij constateert dan (blz. 439 onderaan) dat slechts in 29 grensgevallen de beslissing aan de hand van de formule anders uitvalt dan dievan de vergadering. Dat zeven verschillende scholen overgangsb'eslissingen nemen die bijna geheel te vangen zijn in één „formule" wijster op dat deze beslissingen niet zo willekeurig zijn als kritikasters enouders van nietbevorderde leerlingen ons wel eens willen doen geloven. Er is echter geen reden om de vcrgaderingsbeslissing te vervangen door een „formulebeslissing". Als Prof. de Groot op blz. 440constateert dat „slechts in 29 van de 1479 gevallen (d.i. 2 %) deformulebeslissing anders slechter? uitviel dan in een vergadering"dan is dat formeel juist en toch is het een scheve voorstelling vanzaken. Men vergadert niet om te beslissen over de overgang van degoede en de slechte leerlingen. Alleen over de grensgevallen wordtberaadslaagd. Hoeveel grensgevallen zijn er? Ik telde 21 grensgevallen op 177 leerlingen van de Ie klas, d.i. 12 % van alle leerlingen;voor 2 % van alle leerlingen is er discrepantie tussen vcrgaderingsbeslissing en formulebeslissing. Dat betekent dat voor 1/6 gedeeltevan de grensgevallen (dat is 17 %) de formulebeslissing anders isdan de vergaderingsbeslissing. Bovendien is het percentage niet be'^ingrijk. De grensgevallen verdienen persoonlijke aandacht; het zijnmensen, geen aardappels, die we aan het sorteren zijn.Formulebcslissingen zonder aanzien des persoons zijn beslist slechterdan vergaderingsbeslissingen waarin rekening gehouden wordt met depersoon. Een leerling die na 7 jaar lagere school en 2 jaar Ie klasb b.s. een rapport krijgt waarmee hij tot de grensgevallen behoort.

  • EEN ONDERZOEK NAAR DE CORRELATIE TUSSEN DE RESULTATEN VAN HET TOELATINGSEXAMEN EN DIE VAN HET EINDRAPPORT DER EERSTE KLASSE VANLEERLNGEN DER RIJKSHOGEREBURGERSCHOOL TE BRIELLE

    J. STAAL

    Dat het toelatingsexamen voor het v.h.m.o. een goed criterium zouzijn om uit te maken of de kandidaten al of niet geschikt zijn voorhet volgen van deze vormen van onderwijs, wordt door velen betwijfeld. Een medewerker aan een pedagogischdidactisch instituut die ikom informatie vroeg, deelde mij mede, dat het meten van de lichaamslengte even betrouwbare resultaten zou geven en aanmerkelijkminder moeite en tijd zou kosten. Duitse onderzoekingen hebben aangetoond, dat er tussen de resultaten van het examen en die van demiddelbare school nauwelijks correlatie bestaat.' Het Toelatingsbesluit openbare gymnasia, hogereburgerscholen en middelbare scholenvoor meisjes van 22 juli 1965 voorziet dan ook in de mogelijkheidom met andere middelen dan het toelatingsexamen de geschiktheidvan de kandidaten voor het v.h.m.o. te bepalen. Daarin konden de resultaten van de afgewezen kandidaten uiteraardniet worden verwerkt. Navraag bij de uloscholen waar de meestenvan hen een toevlucht hadden gezocht, leerde echter, dat de afwijzingen wel op goede gronden waren geschied: zij hadden hun lageplaats op de ranglijst ongetwijfeld behouden. ^

  • PSYCHOPEDAGOGISCHE EN NEUROPSYCHOLOGISCHE PROBLEMEN BIJ HET AANVANKELIJK LEESONDERWIJS.

    F. GREWEL

    1. Op pedagogisch gebied is niet slechts de Nederlander een zwakketheoreticus. Integendeel, vele beroemde buitenlandse theoretici blijkenals men hun opvattingen kritisch toetst, ook maar zwakke broeders.Ze mogen dierbare, apodictische, psychologiserende, moraliserende uitspraken ten beste geven, de ontwikkelingspsychologische en pedagogische grondslagen zijn vaak dubieus. Men moet zich daarbij wel realiseren dat er desalniettemin uitnemende practici zijn geweest, zoalsdidactisch in ons land Nieuwold, den Hertog en Lohr, Jan Versluys,Zemike met hun uitstekende Lagere Schoolmethodieken, en niet tevergeten Hoogeveen. Op andere gebieden der pedagogiek hebben wijde namen van Klootsema en Mulock Houwer in de gestichtsopvoeding,en zo zijn er meer speciale terreinen.

  • KINDERDORPEN Onderzoekterrein voor vergelijkende opvoedkunde?

    H.F. MULDER

    Voor ongeveer 20 jaren terug kregen wij voor het eerst een pupil uit eenkindertehuis te logeren teneinde bij ons een groot deel van haar vakantie van de school door te brengen. Na 3 weken wist het meiske haar conversatie, bestaande uit ja, nee en weetikniet, te kruiden met hm, ohen dergelijke. In de daarop volgende jaren kregen wij haar en ook andere kinderen voor hun zomervakantie. Van een jongen doet een kreethet nog steeds goed in ons gezin als iemand „lekkere trek" heeft. Deknaap had nml een enorme eetlust. Was een ontzaglijke portie naarbinnengewerkt, waarna wij ons bezorgd afvroegen: „Zal dat wel goedaflopen?" en je vroeg hem: „Peter nog een beetje?", dan antwoorddehij met een stem waarin je de leegte van zijn maag en de diepte van zijnhonger hoorde meeklinken: „Gggraaagggg".

  • Boekbeoordelingen

    M. Langeveld

    Het vroeger te Hamburg bestaande UnescoInstituut, zo bericht het boek,is thans overgegaan in handen van de Bundesrepublik. De naam heeft dusoverwegend historische betekenis. Het instituut draagt evenwel nog steedseen „internationaal karakter". De publikaties zijn ter „uitsluitende verantwoordelijkheid van het instituut". Hoe een dergelijk instituut een dergelijke verantwoordelijkheid in principe dragen kan, is niet duidelijk en zalvan geval tot geval kunnen blijken.Wanneer men b.v. de lijst van deelnemers bekijkt, die de conferentiebezocht hebben, waaruit dit boek is voortgekomen, stelt men met verbazing vast, dat er uit geen enkel land van Europa eigenlijk wat men zo„een wetenschappelijk geschoold pedagoog" kan noemen, aanwezig was.Wel vindt men b.v. een architect uit Frankrijk en iemand uit Jerusalemen vele researchpsychologen met de school als arbeidsgebied. Men kan dus wel b.v. van Duitsland uit vragen, waar men zijn eigeninbreng zoeken moet. Kort gezegd: dit is een overwegend AmerikaansZweedse publikatie met Engelse inbreng en die van enkele sympathiserendeomstanders. Als zodanig kan men het boek dus wel als bron gebruiken,wanneer men bovendien vooral de nadruk legt op de experimenteelpsychologische benadering, onder voorbijgaan aan de leerkracht, de leerling en de school of klassegemeenschap als personen, resp. humanelevensvormen. Zo neemt men op Duitse bodem eerst recht met groteverbazing kennis van een bijdrage als die van Thelen (Chicago), Olson(Univ. of Michigan), enz.

  • FRANCOIS RABELAIS ALS PEDAGOOG

    I. VELDE

    Auteur van Le Gargcmtua et Ie Pantagruel, voor het grootste gedeelte in de dertiger jaren van de zestiende eeuw verschenen, een man met een avontuurlijk leven, zwerver van de ene geestelijke orde naar de andere,zwerver van geestelijke functies naar wereldlijke functies, een levensgenieter ver boven het gemiddelde begaafd, een oorspronkelijk denker,een vrije denker, een man met een zeer geringe eerbied voor gevestigdeautoriteit, in veel opzichten een zestiendeeeuwse Franois Villon. Literator, schepper van het Franse proza, theoretisch pedagoog, ontwerper vaneen stoutmoedig, maar buitensporig opvoedingsplan, een „realistischereactie tegen het scholastisch formalisme", maar een reactie die tot ge^voon menselijke proporties teruggebracht, veel goeds bevatte (7, 422).

  • SCHOLEN IN „NEDERLAND IN DEN GOEDEN OUDEN TIJD"

    D. JANSSEN

    Bij W. de Haan N.V. te Utrecht zag in 1942 een boek het licht getiteld:..Nederland in den goeden ouden tijd". De inhoud wordt nader omschreven door de ondertitel: „zijnde het dagboek van hunne reis té voet,per trekschuit en per dilligence van Jacob van Lennep en zijn vriendDirk van Hogendorp door de NoordNederlandsche provintiën in denjare 1823." „Volgens het nagelaten manuscript van Mr. Jacob vanLennep, verzorgd door M. E. Kluit." Heel veel is het niet wat ons in dit 247 bid. tellende boek over het onderwijs van ongeveer anderhalve eeuw geleden wordt meegedeeld. Daar in deze reisbeschrijving echter opvalt de grote nauwkeurigheidWaarmee zelfs de eenvoudigste dingen zijn aangetekend, b.v. hoe laatmen opstond en vertrok, wat men at en dronk (soms 20 kopjes thee),hoeveel het tolgeld of de vrachtprijs van de schipper bedroeg, kunnenwe aannemen dat de mededelingen hier over de scholen verstrekt ookWel juist zullen zijn.

  • STUDIELESSEN IN BRUGKLAS VAN VWO, HAVO EN MAVO (Een mogelijkheid tot praktische uitwerking)

    TH. HOOGBERGEN

    De realisering van twee of vier studielessen in de brugklas, die bij algemene maatregel van bestuur op de basistabel verplicht zijn ingevoerd,stuit op moeilijkheden van praktische aard. Nochtans vormen destudielessen een wezenlijk bestanddeel van het brugjaar, dat in deschool voor voortgezet onderwijs een eigen functie heeft en een opzetvraagt, die de overgang van de lagere school voor de leerling bedoelt tevergemakkelijken, een goede grondslag wil leggen voor verder onderwijsen leraren de gelegenheid geeft door onderzoek en observatie leerlingente helpen bij de keuze van het daarna te volgen onderwijs. Nieuwe leerlingen moet leren „leren".

  • DE RICHTINGSKEUZE IN DE ONDERBOUW

    N. Heykoop

    In het artikel Studieleiding en determinatie in de brugklas (Paed. St. 10,jrg. 42, 1965) is al uiteengezet, dat in het brugjaar van het ZaanlandsLyceum o.a. wordt nagegaan welke afdeling van de school na de eersteklas voor de leerlingen het geschiktste is.De ouders die voor hun kinderen kunnen kiezen uit vier afdelingen, nl.Gymnasium, h.b.s., m.m.s. en m.h.s. i, krijgen omstreeks Pasen van deschool een schriftelijk advies hierover. Om dit richtingskeuzeadvies zobetrouwbaar mogelijk te maken, wordt sinds enkele jaren bij de voorbereidingen die aan het opstellen ervan vooraf gaan, samengewerkt methet Zaans Instituut voor School en Beroepskeuze (Z.I.S.B.). De werkwijze is hierbij als volgt. De ruim tweehonderd leerlingen in de onderbouw worden in septemberkort na het begin van het schooljaar, met een klassikale testbatterij onderzocht door het Z.I.S.B.,3 dat op die manier een gedifferentieerdbeeld wil krijgen van de kapaciteiten, de belangstelling en de werkinstelling van elke leerling. De zo verzamelde gegevens worden door hetZ.I.S.B. per kind en per klas op z.g. rapportage staten en deze worden in december aan de school toegestuurd. Daarna bespreekt een psyhcoloog van het instituut de resultaten van het onderzoek met de klassementoren en de studieleiders uit de onderbouw, in een vergaderingdie door de conrector van die afdeling geleid wordt. Behalve als basismateriaal voor het richtingskeuzeadvies dienen de testgegevens ookals richtlijn bij de verdere begeleiding van de leeriingen uit de eersteklassen. Ze worden b.v. gebruikt bij de herindeling van de studiegroepjes, die in december plaats vindt. Daarvoor worden ze gecombineerdmet de schoolgegevens, waarover de klassementoren beschikken en dieo.a. afkomstig zijn van de studieleiders.

  • Pedagogische kroniek

    J. Grandia

    In één der Gelderse Dagbladen van 31121965 is, onder de titel„Antwerpen heeft weer een echte Joodse wijk", een artikel verschenenwaarin medegedeeld wordt, dat in de schaduw van het CentraalStation van deze stad zich een leven af speelt, dat uniek is op hetEuropese vaste land. In de vele landen, die door de Duitsers bezetzijn geweest, zijn in de steden de Joodse buurten verdwenen. In Antwerpen is deze weer in opkomst hetgeen is af te leiden uit de aanplakbiljetten in de straten van deze buurt en in de aldaar gevestigdekiosken, waar vele Joodse kranten te koop zijn.De Joodse bewoners van deze buurt lijken te zijn overgeplaatst uitde orthodoxe wijken van Jeruzalem, New York of Londen. De kledingis die van de chassidiem; lange zwarte jassen, de kaftan. Verderzijn de haarlokken langs de oren niet weggeschoren. Op sabbat dragenzij aan hun voeten laarzen en op hun hoofd de streimel, een breedgerande bontmuts. Hun taal is het Jiddisch en hun werkkring is de diamanthandel.Assimilatie wordt niet bevorderd daar deze Joden de orthodoxie zijntoegedaan. Zij zijn in drie Joodse gemeenten georganiseerd. Op sabbatworden in de Joodse wijken op 21 plaatsen, veelal in onaanzienlijkezaaltjes, synagogediensten gehouden.

  • Boekbeoordelingen

    Ph. Idenburg

    Een verzameling studies betreffende een actueel vraagstuk, ingeleid doorHeinrich Popitz. Schneider geeft een uitvoerig internationaal overzicht vanstatistische gegevens en literatuur, dat een enigszins opsommend karakterdraagt maar nuttig is voor degene, die de gegevens bijeen wil zien. Hij had zijnbijdrage echter in de beide jaren, die tussen voltooiing en publicatie verliepen,moeten bijwerken. Nu ontbreken belangrijke werken, zoals Douglas' Thehome and the school, en Poignant's L'enseignemenl dans les pays du marchécommun. Het is onze eigen schuld dat Nederland zo zwak vertegenwoordigd isWij brengen ens materiaal kennelijk te weinig over de (taal)grens. Anders danbv. Zweden. Na dit apergu volgen verslagen van onderzoekingen in Bazel. Zegeven antwoord op de vraag, waarom ouders uit het lage sociale milieu hunkinderen, die voor de middelbare school en het gymnasium geschikt zijn bevonden, niet zenden. Zijn het financiële gronden? Liggen ze in een gebrek aanorientatie? Welke rol speelt de onderwijzer van het lager onderwijs erbij? Enals de kinderen wèl op het gymnasium terecht komen, hoe zijn dan hun lotgevallen? Het is alles in het beperkte milieu, waar de onderzoekingen plaatsvonden, gewetensvol onderzocht en helder gerapporteerd. Ik herken in de resultaten zoveel van ander onderzoek in buiten en binnenland A. A. van Wijnkoop's dissertatie Verder leren niet te vergeten dat ik met de representativiteitvan de uitkomsten niet zoveel moeite heb. DR. J. s. VAN HESSEN, „Samen jong zijn. Een jeugdsoclologischc verkenningin gesprek met vorigen". Met een woord vooraf van prof. Dr. Helmuth Plcss"ner. Uitgever Van Gorcum en Comp. N.V., Assen, 1965, 386 pag., ƒ22,50In deze studie wordt verslag gedaan van een onderzoek, gehouden injaren 1960 tot 1962, onder 302 bejaarden, die door ongeveer 20 studente"^zijn ondervraagd naar hun jeugdperiode. De bedoeling was, op basis van ^^verkregen gegevens, te pogen „om de sociale eigenheid van het jongz'Jjlzoals het zich in ons land buiten de instanties gezin en school tussenen 1920 moet hebben voorgedaan tot een samenhangend geheel te reconstrueren" (pag. 49).

  • Tijdschriftbesprekingen

    I. Veld der van

    CONFERENTIE „SAMENWERKING EN CONFLICT"Het thema van de conferentie die de Werlfemeenschap voor Vernieuwing van Opvoeding en Onderwijs onder leidii.g van Prof. Dr. L. vanGelder op 16, 17 en 18 november van dit jaar voor leraren bij het voortSezet onderwijs (v.h.m.o., u.l.o., kweekschool en ander beroepsonderwijs) inAmersfoort organiseert, is van hoge actualiteit en urgentie. Grotere samenwerking op nationaal en internationaal niveau, in micro en macroverband's in onze ingewikkelde wereld dringend nodig, maar moeilijk realiseerbaar.Het oplossen van conflicten, het zinvol samenwerken geven de mensheid groproblemen. De vraag rijst of het niet dringend nodig is ons te bezinop methoden en technieken, die ons kunnen helpen bij het leren sa"lenwerken en het oplossen van conflicten. vraagstukken, die zich overigens ook mutatis mutandis m het beJislcvcn plegen voor te doen. Drs. A. H. Bos, wetenschappelijk medewerde j^" het Nederiands Pedagogisch Instituut voor het Bedrijfsleven, maaktlen ^P^^^en van het thema tot onderwerp van een lezing, getiteld: „Kun' connicen in de school constructief gehanteerd worden?". Op mternattostJ''^'■'"ein klemmen vragen van samenwerking cn conflict wel bijzonder8'scht^'' T «er Veer, wetenschappelijk ambtenaar aan het Polemolodi,; '"stituut te Groningen, zal verslag uitbrengen van een experiment datop een achttal scholen is gedaan. Daarbij werden vragen van interna