Vol 44 Nr 3 (1967)

Gepubliceerd: 1967-01-01

Artikel

  • Ten geleide

    J. Grandia

    directe aanleiding, voor een herziening van de structuur van ons^hoolwezen, is de door de Tweede Kamer der StatenGencraal aange"onicn motie Peters/Van Sleen van 2 december 1949 geweest, waarin de•"^gering werd uitgenodigd oni, met inachtneming van de vrijheid vanonderwijs, op een wetenschappelijk verantwoorde wijze te geraken totl' sluitend geheel van onderwijsvoorzieningen ter uitvoering van de^Jhtjarige leerplicht. ^an"'^^^ °"^crwijsstclsel in zijn geheel moet worden herzien en wel zovanaf het kleuteronderwijs tot en met het universitair on^^ 'js Worden geordend binnen éón organisch sjimenhangende juridicqj^ ^"'^'Seving. Met deze NotaRutten is een sociaalpedagogische enj " ^itiaktische grondslag gelegd voor een herstructurering van het on^•^'js. Waarop door zijn opvolger Mr. Cals verder gewerkt is.bra^u ^ Tweede Kamer over de NotaRutten verslag had uilge^^ "^ht, heeft minister Cals in april 1955 ge;intwoord met de zogeom 'h''*^ •• '^wcedc Onderwijsnota" waarin het plan werd aangekondigdlao S'^hcle voortgezet onderwijs d.w.z. al het onderwijs tussen deIjjj^"^® ^'lool en de hogeschool of universiteit te regelen in één wet.ont voornemen heeft toen het beeld van de Mammoet doen

  • LEERPLANONTWIKKELING EN DE ANALYSE VAN HET DIDACTISCH PROCES

    L. GELDER

    L Leerplanontwikkeling voor het basisonderwijs.Eén van de belangrijkste taken, die de didactici van het toekomstigbasisonderwijs ter hand moeten nemen, is het ontwikkelen van leerplannen, die aangepast zijn aan de functieverandering van het basisonderwijs. Hierbij dienen de consequenties getrokken te worden uit het feit,dat het basisonderwijs niet meer zal functioneren als eindonderwijs,maar ook niet meer als opleiding voor één bepaald deel van hetvoortgezet onderwijs (v.h.m.o.).Het basisonderwijs zal dan een relatief zelfstandige taak krijgen als„fundamental education", waarvan de inhoud bepaald kan wordendoor de doelstelling: het kind in staat te stellen de instrumentele culturele vaardigheden te verwerven, die zijn ingroei in de cultuur mogelijkmoeten maken. i Deze relatieve zelfstandigheid houdt echter tevens in, dat in de leerstof èn in de didactische werkwijzen de waarborgen aanwezig moetenzijn voor een goede aansluiting met het voorafgaande kleuteronderwijsen een goede voorbereiding tot het gedifferentieerde voortgezet onderwijs (resp. brugonderwijs).

  • DE OMVANG VAN HET ONDERWIJS EN HET LEERPLAN

    N. DEEN

    Het leerplan geeft de omvang van het onderwijs aan en de verdeling van de leerstof over de klassen. Dit onderwijs moet worden gegeven gedurende ten minste 1040 uren per jaar." Zk) luiden de eerstetwee zinnen van lid 2 van artikel 25 van de lageronderwijswet van'920. Het ontwerpen van dit leerplan wordt in het eerste lid, middentussen de regeling van schooltijden en vakanties, de lijst der bij hetonderwijs te gebruiken boeken en de verdeling van de school in klassen toegeschoven aan het Hoofd der School. Daarmee is het laatste^oord nog niet gesproken: burgemeester en wethouders stellen het vast,'n overeenstemming met de inspecteur. Voor het bijzonder onderwijs"laakt de wet het iets eenvoudiger: „Het leerplan wordt aan de inspecteur medegedeeld. Het mag niet door de Onderwijsraad als niet voldoende aan de wettelijke vereisten afgekeurd zijn." (art. 89.2). Wie hetontwerpt, wie het vaststelt, wordt in het midden gelaten. Overeenstem'^■ng met de inspecteur is niet noodzakelijk. De Vrijheid van het onderwijs is hier ongetwijfeld mee getiiend. Maarstaat het met de kwaliteit?zich met het bepalen van de omvang van het onderwijs wil (of:"'oct) bezighouden sluit op een complex van problemen, die in het leerP'an tot een bevredigende oplossing moeten komen. Het alternatief isleerplan pro forma, dat schuil gaat achter „de lijst der bij het°"derwijs te gebruiken boeken".

  • OVER DE „PROEVE VAN EEN LEERPLAN VOOR HET BASISONDERWIJS"

    G. BOOMSMA

    De Lageronderwijswet 1920 bindt het onderwijs op de openbare enbijzondere scholen voor gewoon lager onderwijs aan een leerplan.Welke functie dient het leerplan in de school te vervullen, zal hetgeen dode letter blijven? Voor ons antwoord willen we wijzen op deinvloed, die de „Leidraad, samengesteld door de Inspectie van hetLager Onderwijs in de derde Hoofdinspectie" op het onderwijs in onsland heeft uitgeoefend. Gegoten in de vorm van een leerplan, was de Leidraad een bron vaninspiratie voor velen bij de inrichting van hun onderwijs. De mededeling bij de achtste druk, dat geen verdere bewerking meer zou volgen,verwekte, ondanks de motivering wel enige teleurstelling. Voortdurendbleek bij de opstelling van het onderwijsprogramma behoefte aan steun.De moeilijkheden, die hier liggen, komen tot uiting in de redactie vande gebruikelijke leerplannen. Aanduiding van de stof in zeer algemenetermen moet vaak de verlegenheid van de auteur verdoezelen; het gevolg is dat de onderwijzer er voor zijn dagelijkse arbeid te weinighouvast in vindt.

  • INDRUKWEKKENDE RESTAURATIE! WAAROM GEEN NIEUWBOUW?

    CHR. JANSEN

    Bij een voorbespreking van het „Leerplan Nutsseminarium" heb ik mijverstout kritiek te leveren op dit omvangrijk en indrukwekkend werkstuk.Ik vind het een staaltje van openheid dat de redactie van „Pedagogische Studiën" in haar nummer, geheel gewijd aan dit Leerplan, juistdeze kritiek wil opnemen. Deze kritiek, deze overpeinzing wil ik gaarnenogmaals geven, in groot respect overigens voor wat gepresteerd werd. Ik ben mij ervan bewust dat mijn meditatie vrijblijvend is en lang niet vrij van het gemak waarmee gewoonlijk een „beste stuurman" zijnwerk vanaf de wal doet. Nu is, afgezien van het gemak waarmeekritiek gebracht wordt, een beschouwing vanaf de wal dikwijls toch eenwelkome zaak en soms méér dan dat: een noodzaak. Vandaar dezepoging.

  • EFFECT VAN EEN LEERPLAN

    A. BOER

    Het is een indrukwekkend werkstuk, dat nieuwe leerplan voor het basisonderwijs, ontworpen onder auspiciën van het Nutsseminarium voorPedagogiek. De commissie, die het heeft opgesteld verwacht dat hetleerplan invloed zal hebben op de structuur van het onderwijs en datde vooruitstrevende onderwijzers het als hun handboek zullen gaan beschouwen bij de planning van hun onderwijsactiviteiten.Het is niet te hoog gegrepen. Wie tot taak heeft mee te werken aande vormgeving van een leerplan, voor welk schooltype dan ook, wikten weegt bij de leerstofkeuze, overdenkt de didactische principes en heeftals vanzelfsprekend in gedachten, dat het leerplan geen dode letter blijft,maar krachtig het onderwijs zal richten tot vreugde van leermeesters enleerlingen en tot heil van de toekomstige maatschappij.Helaas is in het verleden maar al te vaak gebleken, dat het effect vaneen nieuw leerplan overeenkomst vertoonde met een eclatant vuurwerk,waaraan bij het ontwerpen veel zorg was besteed, maar dat verdweenin de inktzwarte duisternis zodra de veelkleurige vonkenregen onder bravo geroep doofde. Zo graag zou men zien, dat een leerplan de intentie in zich droeg van eenstuwmeer, dat zich voortdurend vernieuwend en aanvullend manifesteertals een permanente krachtbron, wel beseffend, dat men slechts met behulpvan een goed werkend intermediair gebruik kan maken van de in pO"tentie aanwezige kracht. Dat goed werkend intermediair is in schoolverband de onderwijsstaf.

  • Boekbeoordelingen

    Ph. Idenburg

    Deze Studie bedoelt duidelijk te maken welke hindernissen aan de opkliml^'ng van begaafde arbeiderskinderen langs de trappen van het schoolwezen"1 de weg staan. Het onderzoek, dat eraan ten grondslag ligt, bestond uitVraaggesprekken met arbeiders, die volgens een gerichte en nietrepres®ntatieve steekproef gevonden waren. Het aantal van de proefpersonen^as gering (80) maar de vragenlijst, die bij de gesprekken werd gebfuikt,Veroorloofde een intensieve waarneming, waarbij getracht werd de motieven van de ondervraagden aan het licht te brengen. De schrijfster heeft li„7 Engelse begrip professions, dat aan de titel van dit bock ten grondslagwordt er niet in gedefinieerd. Het meest nabij komend Nederlands.bivalent is „vrije beroepen". Maar dit mist aspecten, die de Engelse notie■ ^e loop der geschiedenis heeft verworven, cn waarin op zijn minst eensociale status cn een hechte gildeachtige organisatievorm inct de daar«behorende menging van maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef"onmiskenbaar eigenbelang begrepen zijn. Dat blijkt alles duidelijk u.t^^ historie, die zich van de ISde eeuw tot de vooravond van de Lerstc^^^eldoorlog uitstrekt. Dit werk berust op een grondig onderzoek van'JPrcide en moeilijk vindbare bronnen. De auteur heeft zijn omvangrijke'^anT'?' voortreffelijke wijze gepresenteerd. Hij schenkt daarbij

  • REFLECTIES VAN EEN SOCIOLOOG

    M.A.J.M. MATTHIJSSEN

    Het aantrekkelijke van het N.O.V.rapport „Nieuwe onderwijsvormenvoor 5 tot 13 ä 14jarigen" is, dat de vlag de lading voor de volle 100% dekt. Niet zelden komt men publicaties tegen met een veelbelovende titel,Waarvan de inhoud een deceptie blijkt te zijn. In Nederland alleen reedszijn na de oorlog ganse boekenrekken vol geschreven over onderwijsvernieuwing.

  • OP ZOEK NAAR NIEUWE ONDERWIJSVORMEN VOOR 5 TOT 13 à 14 JARIGEN

    J.W. HULST

    We zijn in Nederland vertrouwd met de struktuur van het onderwijs voorkleuter en kinderleeftijd: er is de niet verplichte kleuterschool voor deleeftijd 46 jaar met daarop volgend het basisonderwijs tot 12 jaar.De term 'basisonderwijs' wint met de dag terrein, hoewel wij het nog(vele?) jaren zullen moeten doen met de uit 1920 daterende en eindeloosgewijzigde Wet op het Lager Onderwijs van Dr. J. Th. de Visser. Wat er nahet twaalfde jaar met het kind gaat gebeuren is voor velen minder duidelijk.Men weet dat t.z.t. de wet op het Voortgezet Onderwijs (mammoetwet) ^in werking zal treden, maar de contouren daarvan zijn voor ons volk noglang niet scherp.Op 13 januari 1966 diende staatssecretaris Grosheide de OvergangswetW.V.O. in, waarover de Tweede Kamer op 13 juli een gunstig gestemdvoorlopig verslag uitbracht. De z.g. brugklas is niet gekoppeld aan het basisonderwijs maar aan het Voortgezet Onderwijs. Door de mammoetwet wordt de struktuur vanhet Nederlandse onderwijs vastgelegd: kleuterschool 46; basisonderwijs612 en het voortgezet onderwijs, beginnende met de brugklas, na hettwaalfde jaar. De beide geschriften die in dit nunmier van PedagogischeStudiën besproken worden — geschriften die onderling in feite parallel lopen — wordt een interessante poging gedaan om de zojuist geschetstestruktuur van het Nederlandse onderwijs te doorbreken, zodat een nieuwstruktuurplan wordt opgebouwd: de (niet verplichte) kleuterverzorgingvan 34 jaar, het (verplichte) kleuteronderwijs van 57 jaar; basisonderwijs van 711 jaar, terwijl de brugklas vervangen wordt door tweejarigbrugonderwijs, dat gekoppeld kan worden óf aan het basisonderwijsóf aan een lyceumvorm. Aan schrijver dezes is de laak opgedragen, de pedagogische aspecten van deze nieuwe strukturen te belichten.Langcveld heeft van de studie 'Nieuwe Onderwijsvormen' met zeer veelwaardering 'kennis genomen'; hij acht de geboden slof geschikt als discussie en studiemateriaal, meent dat het werk recht heefl 'op ons allerdankbaarheid en waardering' en 'wil daarom de studie hiervan gaarneaanbevelen'.

  • DIT MOETEN WE NIET GAAN DOEN

    A.D. GROOT

    Voordat ik met deze kritiek begin, behoort de lezer te weten, dat zij, evenals de rapporten der beide commissies zelf, geschreven is vanuit een grote bezorgdheid over het Nederlandse onderwijssysteem. Hetgaat ook mij om „de kwaliteit van het bestaan", om „democratisering"om optimale ontplooiing van jonge mensen ongeacht hun herkomst,om bijdetijdblijven (of achterstanden inhalen) van ons onderwijs,enz. Dat betekent al, dat ik niet van het standpunt van de psycholoogkritiek lever, maar veeleer vanuit dat van de onderwijskundige; of:van het standpunt van het onderwijsvernieuwingsbeleid in Nederland.

  • Een engels rapport over het basisonderwijs

    L. GELDER

    Het is een goede traditie in het onderwijsbeleid in Engeland, om belängrijke onderwijsvraagstukken voor te leggen aan studiecommissies,'e hun bevindingen, onderzoeken en aanbevelingen in een voor ons^and welhaast onbekende uitvoerigheid en degelijkheid in rapporten neereggen. Zo heeft het uit 8 delen bestaande Robbinsrapport 1959 overleeftijdsgroep van 1518 jarigen vooral de aandacht gevestigd op® functie van het onderwijs in een technischwetenschappelijke 'wereldbood het Newsomrapport in 1963, onder de titel „Half our Fueen pleidooi voor de verbetering van het voortgezet onderwijs

  • TOETSING VAN SCHOOLBOEKEN EN EXAMENOPGAVENdoor vaststelling van de leesbaarheid volgens FleschDouma

    J. Hoogteling

    Inhoud1. Het onderzoek van de leesbaarheid, in het bijzonder in het Nederlandse taalgebied.2. Motief voor het gebruik van de formule van FleschDouma.3. De toetsing van de rangschikking van een verzameling dictees.4. Overwegingen bij het onderzoek van een oefenboek door de vaststelling van de leesbaarheid.5. Tweede toepassing: oefeningen bij een Nederlandse schoolgrammatica.6. Overwegingen bij de toetsing van examenopgaven met het leesbaarheid sonderzoek.7. De toetsing van de dictees bij een examen in de Nederlandse handelscorrespondentie.8. De toetsing van de tweede examenopgaaf voor Nederlands op hetexamen H.B.S.B en gymnasium.9. Enkele conclusies.

  • HET GEBRUIK VAN WATERVERF BIJ CORRIGERENDE BEGELEIDING

    Y.B. SLUIS

    1. Corrigerende Begeleiding.2. Corrigerende Begeleiding door middel van gesprek.3. Corrigerende Begeleiding door middel van kunstzinnigcreatief werk.3.1. Het Materiaal.3.2. De kennismaking met het materiaal.3.3. Het eerste schilderstuk.4. De ontwikkelingslijn in de Corrigerende Begeleiding.4.1. De ontwikkelingslijn bij het schilderen.4.2. De ontwikkelingslijn in het gesprek.4.3. De ontwikkelingslijn bij de onderwerpen.5. Samenvatting.

  • Boekbeoordelingen

    Ph. Idenburg

    Het Peabody International Center in Nashville is bezig een aantal monografieën op het gebied van de vergelijkende opvoedkunde te publiceren.Thans is in deze serie opgenomen het pleidooi, dat Birdsey Grant Northropin 1873 heeft doen uitgaan tegen de gewoonte om Amerikaanse jongeliedenenkele jaren onderwijs in Europa te laten volgen. In het bijzonder deDuitse scholen waren daarbij zeer in trek. De auteur betoogt in zijn geschrift dat de gouden mogelijkheden, die men van de Europese cultuurverwacht, grotelijks overdreven zijn. Hij laat zien dat enkele jaren op eenDuits gymnasium moeilijk zijn in te passen in de gang van het Amerikaanse onderwijs en daarom gedoemd zijn om onvruchtbaar te blijven. Hij heeftbovendien morele bezwaren. Het gevaar is groot dat deze jongelieden debeste waarden van de Amerikaanse cultuur verliezen, ja ontchristelijktzullen terugkeren. Bovendien is de geest van de Duitse scholen volstrektmilitaristisch en dus geheel in strijd met de democratische traditie, welkede jongelieden door het Amerikaanse onderwijs wordt bijgebracht. Uit eenuitgebreide correspondentie en persbesprekingen, die mede zijn afgedrukt,blijkt dat de auteur met zijn betoog brede instemming heeft gevonden.Steward Fraser heeft deze nieuwe editie van het geschrift ingeleid. Hetkomt mij voor dat hij daarbij de gelegenheid verzuimd heeft om deze publikatie te plaatsen in het cultuurhistorisch kader, waarin zij thuisbchoort,namelijk in die van het opkomend nationalisme van de zeventiger jaren dervorige eeuw. Dit geschrift verscheen voor de eerste maal in 1908. Het is thans, met eenwoord vooraf van Prof. L. A. Cremin opgenomen in de serie classics /"education. De periode, die de aandacht van de auteur tot zich trok, is diewaarin in de Verenigde Staten onderwijs in kosteloze openbare lagerescholen, uit belastingopbrengsten bekostigd, werd ingevoerd. Het onderwijskundig reveil in de eerste helft der 19dc eeuw werd vóór de verschijningvan Carlton's studie toegeschreven aan de invloed van een aantal humanitair denkende mensen. Daartegenover verdedigt Carlton de these, dat deontwikkeling bepaald is door de opkomst van het industrialisme. Hij voertdaarvoor uitvoerig materiaal aan. Interessant is de opsomming van de argumenten vóór en tegen kosteloze, uit de openbare kas betaalde, scholen. Ver