Vol 43 Nr 3 (1966)
Artikel
-
Pedagogische Kroniek
Charles E. Silberman, een Amerikaanse onderzoeker, houdt zich momenteel bezig met onderwijsproblemen van het kind, dat opgroeitin de achterbuurten der grote steden. Onder de titel, 'Give Slum Children a Change', heeft hij van zijn onderzoek verslag gedaan in Harper's Magazine, May 1964, pag. 37/42. Volgens Silberman wordende slechte leerresultaten van deze kinderen veroorzaakt door eenaantal factoren, die niet alle in het kind zelf zijn gelegen, maar in •haerent schijnen te zijn aan het milieu waarin het opgroeit. Zo wordthet té laat in de sfeer van de school betrokken daar slechts een kleinvan de 'achterbuurtkinderen' een kleuterschool bezoekt. ZijWeten dan ook te weinig als zij op de lagere school komen en zijn daarvoor onvoldoende in staat de lessen te volgen en hun belangstellingVoor het onderwijs is niet gewekt. Voorts leven deze kinderen in veelkleine woningen met een groot aantal gezinsleden. Mede door radioen televisie is er thuis altijd lawaai. Automatisch leren zij daardoor2ich af te sluiten en 'horen niet meer', alleen datgene wordt opge"lerkt waarvoor zij belangstelling hebben. Ook is hun spanningsboog■liet groot, zodat zij snel zijn afgeleid en spoedig vermoeid raken. Gezien de stijl van leven in het gezinsmilieu waarin zij opgroeien, hebbenweinig begrip van tijd en tijdsindelingen. Verder is hun motivitie nietsterk. De kinderen hebben nl. thuis geen ervaring opgedaan in hetVerrichten van taken op een wat langer termijn. Gezien deze problematiek beveelt Silberman aan een radicalere organisatie van het lager onderwijs. De school dient de kinderende achterbuurten al op drie en vierjarige leeftijd op te vangen inPlaats van op vijf of zes. In de kleuterscholen ligt voor het kind, dat'n achterbuurten opgroeit, de sleutel van zijn maatschappelijke toe'^omst. Het niet op zeer jeugdige leeftijd volgen van kleuteronderwijsbetekent in feite, dat hel kind wordt verhinderd zijn in aanleg meegekregen disposities in voldoende mate te ontwikkelen.
-
Boekbeoordelingen
richard e. gross ed.. British Secondary Education, Oxford University Press,Amen House, London E.C. 4, 1965, 589 p. Dit dikke boek, samengesteld door een Amerikaans hoogleraar, is eerder naslagwerk dan studieboek. Zijn hoofdbestanddeel wordt nl. gevormd doorbeschrijvingen van 21 individuele Britse scholen door hun leiders. Daarbijzijn scholen voor voortgezet onderwijs van de meest uiteenlopende typen.Van de scholen in het Leicestershire plan is er een samenvattend overzicht.Terwijl ik nauwelijks kan geloven in de onderzoeker, die al deze opstellenachtereen gaat lezen, lijkt het mij dat degene, die met bepaalde inrichtingenvan het voortgezet onderwijs in Groot Britannië wil kennismaken, ditwerk gaarne zal benutten. Hij vindt er dan ook een of meer photo's van descholen, die hij op 't oog heeft. Naast deze verscheidenheid brengt dit werkeen historisch overzicht van E. H. Gwynne Thomas, voorheen inspecteurvan het onderwijs. De heer Gross schreef een inleiding en een nabeschouwing, waarin hij zijn mening geeft omtrent de positieve en negatieve kantenvan de scholen. Ik noteer er twee opmerkingen uit. Vooreerst, dat onderzoekingen in de Verenigde Staten hebben vastgesteld dat de optimale grootte van een Amerikaanse high school tenminste 2000 leerlingen bedraagtHet gegeven is van belang in verband met het probleem van de comprehensive schools. Over dezelfde scholen merkt hij op dat de democratische vernieuwing, die zij nastreven, moeilijk zal zijn te realiseren zolang het traditionele stelsel daarnevens blijft voortbestaan. ph. j.
-
Pedagogische Kroniek
Bernard Mackler, verbonden aan het „Teachers College" van de „Columbia University" heeft een schema gemaakt voor een beperkt maardiepgaand onderzoek naar het schoolsucces van jongeren, die in achterbuurten volwassen worden. In feite is daar weinig over bekend hoeweltalrijke onderzoekingen hebben aangetoond, dat de leerprestaties vankinderen uit de sociaal lagere milieus significant minder zijn dan vanjongeren, die tot de sociaal hogere milieus behoren. Eveneens is bekenddat kinderen, wier vader een beroep voor ongeschoolden uitoefent, minder punten scoren n.a.v. de hen voorgelegde intelligentietests dan kinderen, wier vader behoort tot de groep der academici. Mackler acht het voorts mogelijk om op basis van een daartoe geëigendonderzoek een theorie te ontwerpen, waardoor het mogelijk zou wordende relatie tussen sociale krachten en persoonlijke motivatie te onderkennen en tevens te kunnen voorspellen of deze relatie leidt tot falen ofslagen op school van het kind. Voorts meent hij dat een theorie kanWorden ontwikkeld van „deprivation" zodanig, dat het mogelijk wordtIe verklaren waarom de ene leerling wel op school slaagt en de anderliet ondanks eenzelfde sociale achtergrontl.
-
OVER DE WETENSCHAP DER OPVOEDING
Als docent voor de theoretische pedagogiek te Utrecht, voel ik er weliets voor om enige kanttekeningen te maken bij een artikel van Stellwagin Pedagogische Studiën 43 (1966) pag. 97 t.m. 119.Omdat ik vermoed, dat er wel enkele studenten en andere pedagogischgeïnteresseerden in een kort wederwoord belangstellen, kom ik tot hetvolgende: Wat Stellwag vooral duidelijk wil maken is, dat er wetenschappelijk (enook anderszins uiteraard) verschil bestaat tussen een uitspraak als: „diejapon is groen" en „die japon is geweldig". Uitspraken van de eerstecategorie kan ieder verifiëren door de japon te bekijken. Ze betreffen watDuitsers wel noemen een: „objektiven Sachverhalt". De tweede uitspraak behoort tot de categorie uitingen omtrent subjectieve gesteldheden. Zij bevatten: wensen, een voorkeur, zedelijke verplichtingen, enz.Nu is er over beide categorieën uitspraken nog ontzettend veel te zeggen.Wij doen dat niet omdat Stellwag dat principieel ook niet doet.Het komt er op aan dat Stellwag worstelt met de algemeengeldigheiden met de status van de wetenschap. Wetenschappelijke uitspraken kunnen (zo krijgen we althans de indruk dat Stellwag denkt) slechts algemeengeldende uitspraken zijn en dat zijn slechts de constateringen vanfeiten. De wetenschap nu weet feiten te constateren, waar wij buiten haarniet toe komen en kan daardoor menselijke problemen helpen oplossen.Doordat ze (d.i. de wetenschap) dit vaak heeft gepresteerd heeft ze status verworven. Het is vervolgens een kwalijke zaak als iemand in wetenschappelijk kader sprekend geen uitspraken van algemene geldigheiddoet, maar „subjectieve gesteldheden" poneert al hebben deze ook deeerzame status van uitingen van geloofsleven.
-
METHODEN VAN ONDERZOEK IN DE OPVOEDKUNDE
Na lange aarzeling is de u bekende titel gekozen. Overwogen zijn ook'Methodologische kanttekeningen' en 'Methoden van onderzoekin de wetenschap der opvoeding'. Methodologische kanttekeningenheb ik vermeden omdat in dat geval de 'study of methods' zoveeltijd zou vragen dat ik niet zou toekomen aan de zaken die ik hedenmiddag graag aan u wil voorleggen. De geïnteresseerden verwijs ikin het bijzonder naar de werken van De Groot, Kaplan en Nagel.De aanduiding 'wetenschap der opvoeding' sprak me bij nader inzien zo weinig aan dat ik voorlopig onvoldoende redenen zag de term'opvoedkunde te laten vallen (vgl. o.m. Hehlmann, Wörterbuch derPädagogik en een artikel van DöppVorwald in het boek vanRöhrs). Ik ben eerlijk gezegd ook maar matig geïnteresseerd in zulksoort terminologische zaken. Het gaat mij eerder om wat onder opvoedkunde kan worden begrepen dan om verandering van termen.De inrichting van het huis houdt mij meer bezig dan het naambordje op de voordeur. Misschien is het daarom dienstig u nu reeds mee te delen dat ik in mijndenken op dit moment een scheiding tussen filosofie van opvoedingen onderwijs, opvoedkunde met inbegrip van onderwijskunde en pedagogischdidactische technologie voorsta. Ik meen dat heel watOpklaring in de huidige situatie zou kunnen ontstaan indien werdingezien dat de opvoedkunde zich op generlei wijze onderscheidt vanandere gedragswetenschappen. Het filosofischantropologisch denken over pedagogischdidactische verschijnselen heeft, hoewelgeenszins afgerond, een hoogte bereikt die respect afdwingt. Ongetwijfeld zijn er ook aanzetten voor een opvoedkunde/onderwijskundeop empirische basis. Moet ik in deze kring nog wijzen op de wendingVan het systeemdenken naar het fenomenologischempirisch denken,die door Langeveld, Perquin en Strasser tot stand is gebracht? Voorts^schikken we over een reeks vuistregels, waaruit een nog weinig syste•^atische opvoedingsleer/onderwijsleer — ik geef de voorkeur aan depedagogischdidactische technologie — is voortgekomen,is het geenszins zo dat de gekozen omschrijving de lading duidelijkaangeeft. Men kan immers nog alles verwachten. Laat ik u niet in
-
EEN CRISIS OP HET GEBIED VAN HET NEDERLANDSE KINDERTIJDSCHRIFT
Via verschillende publiciteitsmedia is aandacht besteed aan het verdwijnen van het kinderblad „Kris Kras". Terecht, want „Kris Kras" was eengóed kinderblad. Door deze gebeurtenis is een nóg ernstiger situatieontstaan ten aanzien van het leesklimaat van het Nederlandse kind, dandeze al was vóór 18 maart 1966 — de datum waarop het laatste nummervan dit tijdschrift verscheen. Van onderzoek naar bijvoorbeeld de kwaliteit, de kwantiteit, het cultuurbesef der redactie en de invloed van het kindertijdschrift is tot op hedennauwelijks sprake. Dit kan worden beschouwd als een ernstig gemis;vooral als men denkt aan de regelmaat waarmee goede en slechte kinderbladen plegen te verschijnen. Toch kan op basis van de weinigegegevens, welke in korte tijd zijn verzameld, momenteel gesproken worden van een crisis op het gebied van het Nederlandse kindertijdschrift.Het raadplegen van het „Handboek van de Nederlandse Pers" — uitgave maart 1966 — levert een totaal van 93 titels op onder de naam..Jeugd (Jongeren) bladen". Het is dus nodig een gebied af te grenzen.In dit artikel wordt onder een kindertijdschrift verstaan: een tijdschriftbestemd voor kinderen van 7 tot 14 jaar, dat over het algemeen periodiekverschijnt en voor ieder kind normaal verkrijgbaar is per los nummerof via een abonnement, zonder verdere verplichtingen, zoals het kopenVan voorwerpen en producten, het lidzijn van een bepaalde vereniging,etc. 1
-
PROBLEMEN ROND DE OPBOUW VAN HET BLINDENONDERWIJS IN PERZIË
Perzië of Iran, zoals het officieel heet, is een der landen uit het MiddenOosten die men gemakkelijk en graag romantiseert: Perzië het land vanrozen en tapijten, van nachtegalen en mystieke poëzie, maar de werkelijkheid is gecompliceerder en interessanter dan elk spinsel der fantasie en dus is het dienstig iets over Perzië in het algemeen te zeggen, alvorens in te gaan op ons eigenlijke onderwerp.
-
Pedagogisch Nieuws
Binnenkort zal in Tilburg een nationaal instituut gevestigd worden ter opleiding van beroepskcuzeadviseurs. Een novum is dat deze opleiding een meerdere jaren durende dagopleiding zal zijn.De aanleiding tot dit initiatief is de sterk groeiende behoefte aan adviesen voorlichting voor degenen die op een bepaald moment in hun leveneen keuze moeten maken terzake scholing en/of beroep. Hierbij spelentwee vragen.De ene vraag is: Is de betrokken persoon geschikt voor een bepaalde opleiding en/of beroep. De andere vraag is: Uit welke mogelijkheden kan er gekozen worden.Deze tweede vraag valt steeds moeilijker te beantwoorden omdat het aantal mogelijkheden ontstellend groot is en bovendien zich voortdurend wijzigten uitdijt. Bijna niemand kan op dit moment nog overzien welke, in een bepaald gebied van het land, de beroepsmogelijkheden zijn en welke eisenvoor die beroepen gesteld worden. Het overzien van dit veld vraagt steedsduidelijker professionele deskundigheid.
-
Boekbeoordelingen
Wolgang lempert und heinrich ebel, Lehrzeitdauer, Ausbildungssystemund Allsbildungserfolg, Verlag Rombach und Co., Rosastrasse 9, Freiburg>B., 1965, 416 S.Bij internationale statistische vergelijkingen omtrent de graad van ontwikkeling van het voortgezet onderwijs komt de Duitse Bondsrepubliek steedsslecht voor de dag. In de studie Targets for education in Europe in 1970,'er voorbereiding van de o.e.c.d. Conferentie te Washington in het najaaryan 1961, vinden wij bijv. van de 100 jongemensen van 15 t/m 19 jaar erin Frankrijk en de Benelux 31 in de school en in Duitsland slechts 17. (Cijfers van omstreeks 1958). Dat komt doordat hier uitsluitend met het volledigdagonderwijs in de school is gerekend en in Duitsland zeer veel kinderen na het lager onderwijs in de leerlingopleiding in het bedrijfsleven'erecht komen en daarnaast dan parttime schoolonderwijs genieten. Dat isZo de oude traditie. Onbeantwoord blijft echter de vraag hoe dit onderwijsVolgens de leerlingstelsels in vergelijking met volledig dagonderwijs moetborden gewaardeerd. Zou de statisticus dit onderwijs als volwaardig voortgezet onderwijs meerekenen dan zou hij, naar uit dit boek (S. 333) blijkt,nog rond 32 % der 15 t/m 19 jarigen bij de 17, die hierboven werdenaangegeven, mogen optelnlen, zodat Duitsland met 49 % in Europa aan defop zou komen te staan. Wat is evenwel de onderwijskundige waarde van ditstelsel? Dat kan alleen door een uitvoerig onderzoek worden vastgesteld.De betekenis van dit boek is dat het de resultaten van zulk een onderzoekpresenteert en tegen gegevens uit andere landen (Zwitserland, Frankrijk ende Verenigde Staten) afweegt. De uitkomsten zijn niet gunstig. Het blijktdat de leertijd (Lehrzeit) in Duitsland in ruime mate een tijd van leeg'oop (Leerzeit) is.
-
de „christelijke en maatschappelijke deugden" van onze eerste schoolwetten
Naar traditionele opvatting zijn maatschappelijke deugden de deugden van de staatsburger, de mens die leeft in staatsverband. Staat wordt dan gekarakteriseerd met kenmerken als grondgebied, centrale overheid, geZag en gezagshandhaving door politie en leger en organisatievormen alsbureaucratie. De burgers horen een welbewust en goed ontwikkeld, op destaat gericht, saamhorigheidsbesef te bezitten. Korter gezegd: we sprekenVan het bij elkaar passende van staatsgebied, staatsvolk en staatsoverheid. Men verbindt aan het woord staat soms allerlei ideologische en romantisch/mythische begrippen. Zo kiest men „für oder gegen den Staat". Deeen verwacht van de staat alle heil, de ander alle rampspoed. Deze laatsteopvatting vinden we bij vele historici die zich met dc schoolwetgeving vanna de Franse revolutie hebben bezig gehouden. Langendijk en Van derGiezen schilderen ons hoe sedert 1800 een vitium originis de Nederlandseschool heeft aangekleefd. Het openbaar onderwijs bezit dit vitium nogsteeds, het bijzonder onderwijs heeft erzieh in een tweede 80jarigc oorlogaan ontworsteld. Deze mening wordt door Katholieken als Meylink en^entzen zo mogelijk nog scherper geformuleerd.Om de juistheid van hun opvattingen te toetsen geven we hier niet de•iele geschiedenis van dc schoolwetten van 1801 tot 1806, maar zeggenslechts iets over de christelijke en maatschappelijke deugden.Voordat wc dit doen is het zaak ons los te maken van de traditionele beschouwingen over staat, school, kerk cn gezin, rationalisme, neutraliteit,Vrijzinnigheid enz., zoals we die in de meeste publicaties over de schoolstrijd tegenkomen. Naar onze mening heeft het politieke denken over dezestrijd het historische begrijpen van het ontstaan der schoolwetten in de^eg gestaan. Men is in het algemeen nl. te zeer ideologisch bevangen om^^riijk te staan tegenover wat de auteurs van de schoolwetten in het beginder 19c eeuw wensten. Beginnen we met een enkele opmerking over het^^grip staat. Van dc Middeleeuwen af dacht men in Nederland in collec''V'teitcn. „Een staat was niet een amorphe massa individuen, staatsbur'"^Soghche Studifn XUII 19
-
WERKENDE MOEDERS
Sinds 1936 worden in Zwitserland z.g. 'Rekrutenprüfungen' afgenomen.Aan de rekruten worden, ter vrije keuze, enige vragen voorgelegd, waarop zij schriftelijk hun antwoord kunnen geven.Het onlangs gepubliceerde onderzoek over 1963 waaraan we het onderstaande ontlenen, strekt zich uit over 31600 rekruten. Het grote aantal der ondervraagden verhoogt natuurlijk de waarde van zo'n onderzoek. Doordat de rekruten alleen hun beroep moeten vermeldenen niet hun naam, wordt de vrije meningsuiting bevorderd. Deze anonimiteit komt ook de bereidheid zo volledig mogelijk te antwoordenten goede en geeft de rekruut niet het gevoel zijn innerlijk aan vreemden te moeten bloot leggen.Een voordeel is verder de leeftijd van de geënquêteerden. Het getuigenis van een twintigjarige zal in het algemeen gesproken betrouwbaarder zijn dan dat van een kind. Hun taalbeheersing op die leeftijd zal hen in staat stellen hun gedachten en gevoelens beter uit tedrukken. De objectiviteit van de antwoorden wordt verhoogd doordat de rekruten, gezien hun leeftijd, een zekere afstand genomen hebben tot het tijdvak waarop de vragen betrekking hebben; terwijl dieafstand toch weer niet zo groot is, dat de herinnering aan de te beschrijven toestand te veel vervaagd is. Nog waardevoller zouden degegevens zijn, indien men ook de jonge vrouwen in het onderzoek hadkunnen betrekken. Maar dit was niet mogelijk.
-
STUDIEGEWOONTEN EN VAARDIGHEDEN OP DE MIDDELBARE SCHOOL
Dat het aankweken van goede studiegewoonten en vaardigheden tot detaak van de middelbare school behoort, wordt algemeen erkend. Dezeerkenning heeft door de studieuren in de brugklas, waarin de Mammoetwet voorziet, een officieel tintje gekregen. Het belang van een goede studietechniek is tweeledig. De leerlingen hanteren tot in de hoogste klassen een inefficiënte werkmethode, waarvan,zo komt het mij voor, de tijdverspilling het voornaamste kenmerk is. Zouhet lukken via studieleiding de leerlingen tijdbesparende werkmethodenbij te brengen, dan zou daarmee een voorname bron van tegenzin inhuiswerk en verlies aan belangstelling zijn weggenomen. Daarnaast moethet mogelijk zijn de studieresultaten op te voeren.
-
PROBLEMEN BIJ SYSTEEMVERANDERINGEN IN HET ONDERWIJS
Tussen de historisch gegroeide structurele vormgeving van het onderwijs en de nieuwe eisen, die op grond van pedagogische en nietpedagogische motieven aan het onderwijs gesteld worden, bestaan dusdanige verschillen, dat alleen een systematische, de totale structuur en inhoud omvattende vernieuwing een oplossing kan bieden. De vernieuwing is niet meer een taak van de enkeling, maar eist de gemeenschappelijke inspanning van allen, die bij onderwijsvorming en opvoeding betrokken zijn. Hiermee is een nieuwe fase van het pedagogisch denken ingeluid, waarvan de consequenties nog slechts door zeer weinigen doorzien, laat staan begrepen worden. Deze verandering heeft zich in een betrekkelijk gering aantal jarenvoltrokken. De ontwikkeling heeft de pedagogen overvallen, waardoorfflen nauwelijks over de middelen, de methoden, de theorieën en technieJ^en en zeker niet over voldoende deskundig opgeleide schoolpedagogen en onderwijskundigen beschikt om de nieuwe taken uit te voeren.Niet alleen de samenleving, ook de wetenschap heeft het onderwijsals probleem ontdekt. Er is vraag naar deskundigheid op vrijwel elkgebied van het onderwijs. De impulsen tot de bestudering van de problemen zijn niet in de eerste plaats vanuit de pedagogiek voortgekomen,®aar vanuit andere wetenschappen: de psychologie, de sociologie, deeconomie. De goede ontwikkeling van de pedagogiek wordt hierdoorernstig geschaad. Bovendien ontstaat het gevaar, dat de centrale pedagogische problemen verloren gaan door de overigens te waarderen ijve'■Ige belangstelling van de andere disciplinen.
-
Boekbeoordelingen
Dit boek behandelt verleden en heden van de relatie tussen het onderwijs en demaatschappelijke ontwikkeling in Ghana. Het land was eertijds een Britse kolonie, Gold Coast genaamd. Het kreeg in 1957 zijn onafhankelijkheid binnenhet Gemenebest. Het telt ongeveer 7 min. inwoners. Het behoort met een gehelereeks andere „nieuwe staten" tot de z.g. ontwikkelingslanden. Reeds daaromverdienen de verschijnselen, die in deze studie worden beschreven en ontleed,onze belangstelling. De plaats, die het onderwijs in het gehele proces der ontwikkeling moet innemen, is nog steeds een onderwerp, dat om studie en onderzoek vraagt. De betekenis van dit geschrift gaat evenwel uit boven het zo juistaangegeven doel. Het werk is een bijdrage tot de kennis van de sociologie vanhet onderwijs in het algemeen. Ik veroorloof mij enkele regels om beide aspecten toe te lichten. Een vaak vernomen stelling, die voor menig onderontwikkeldgebied schijnt op te gaan, is dat het land lijdt aan een overontwikkeling van hetalgemeen vormend voortgezet en hoger onderwijs, met als consequentie werkloosheid van intellectueel geschoolden, en een onderontwikkeldheid van hetlandbouw en technisch onderwijs. Bij de constatering van deze feiten wordtdan de voormalige koloniale administratie veelal in kritische zin herdacht enWordt met afkeuring gewaagd van het falend beleid van de nieuwe gezaghebbersde afkeer van de bevolking van praktische scholing. Dr. Foster toont in eengrondig historisch exposé aan dat de economische situatie in het verleden voorde oudleerlingen van het algemeen vormend onderwijs goed geremunereerdefuncties bood en aan de oudleerlingen der beroepsopleidingen weinig kansen8af. De bevolking had, materiële maatstaven volgend, dus volstrekt gelijk datde eerste weg koos. Wat het heden aangaat, eerst economische groei zal de•dansen voor het technisch onderwijs doen ontstaan. Een en ander stemt overeen met de ervaring in Westerse landen, waar de technische opleiding in scholenevenmin aan de economische groei vooraf is gegaan. Heel veel van de nodigegeschooldheid werd toen in de praktijk verworven. De rol van het onderwijs"gt aldus Foster in het beginstadium der economische ontwikkeling niet inhet creëren van bepaalde vaardigheden maar in de verwachtingen, die het wekt,'n de nieuwe consumpticbchoeften, die het oproept, en in een algemene ontevredenheid met de beperkingen van de traditionele maatschappij. Ook dat is eenstelling, die men, naar het mij voorkomt, voor het Westen zou kunnen wagendat in 't begin van de economische groei de meest belangrijke functie vanhet onderwijs is de losmaking uit de traditionele omgeving. De ontwikkelings^eonomen onderschatten in dit verband systematisch de betekenis van de factor:geestelijke oriëntatie, zoals deze zich bijv. in godsdienstleer en wijsbegeerteOpenbaart. Het is niet toevallig dat in Nederland na 1860 industrialisering en
-
Pedagogische Kroniek
Na de inleidingen van Prof. Dr.L. van Gelder en Drs. J. S. de Vries werd de conferentie de volgende dag in secties gesplitst. In verschillende Werkgroepen werden in het geheel dertien referaten gehouden, waaropsteeds discussie volgde. Daarna volgde een lezing van Prof.Dr.M.J.Langeveld. De laatste morgen werden n.a.v. de discussies in de werkgroepen een aantal vragen geformuleerd, die vervolgens weer in alleWerkgroepen werden besproken. M.i. was deze laatste morgen het minst'bevredigende deel van de conferentie.
-
HET HANDHAVEN VAN EENMAAL AANGENOMEN NORMEN BIJ OPEENVOLGENDE OBJECTIEVE TOETSEN
Enige tijd geleden werd een methode beschreven voor de bepaling van decaesuur voldoende/onvoldoende (de Groot, 1964). De hieronder beschreven methode (met nog twee varianten) komt voort uit een enigszinsandere probleemstelling. Gaat het bij de Groot om het vaststellen van eennorm aan de hand van items, die volgens de docent noodzakelijk te beheersen stof betreffen, hier gaat het vooral om het handhaven van eeneenmaal bijvoorbeeld door middel van de Groot's kernitemmethode vastgestelde norm bij volgende tentamina (examens, proefwerken). Hetbelang van normeringsmethoden bij proefwerken, examens, etc. is evident. Zonder deze treedt immers de „Wet van Posthumus" in werking:de cijfers worden soms bewust doch vaker onbewust aangepast aan hettoevallige niveau van de groep. Bij academische en vermoedelijk ook bij vele andere leervakken treftmen vaak de eigenaardige situatie aan, dat een bepaald tentamen twee ofmeerdere keren per jaar wordt afgenomen, bijvoorbeeld in juni en inseptember, en waarbij de examengroepen geheel verschillend zijn vanniveau. De junigroep is meestal duidelijk intelligenter, ijveriger en beteriri het betreffende vak dan de septembergroep. De „Wet van Postumus" bij elk examen slaagt eenzelfde percentage werkt hier bijzonder ongunstig. Een van de methoden, die in dergelijke situaties uitkomst kanbrengen, is die met de herhaalitems:
-
SAMENWERKING TUSSEN HISTORICI EN BEOEFENAREN DER HISTORISCHE PEDAGOGIEK
„Zo oud ais de wei cid bijna is het contact van ouders en kinderen. En evenoud zijn de problemen". Deze wijze woorden vindt men op een van deeerste bladzijden van het aardige boekje van Dr. Jaap Meyer: Lieveouders. Brieven van beroemde Nederlandse kinderen. De geschiedenis vandat contact en van die problemen vormt een van de objecten van studieder historische pedagogiek. Meyers boekje geeft een kijkje op een episodeuit de geschiedenis der gezinsopvoeding, een geschiedenis waarvan we inNederland nog maar weinig weten. En wat de school betreft is men zekerniet verder. In het gedenkboekWolters „Honderd vijf en twintig jarenarbeid op onderwijsterrein 18361961" schrijft Dr.I. J.Brugmans: „Degeschiedenis van het onderwijs heeft in de Nederlandse historiografie totdusverre niet de plaats gekregen, die zij verdient____De verwaarlozing van het onderwijs door de Nederlandse historiografie is overigens geen toevallige en ongemotiveerde omissie geweest. Onze historici mogen hetverwijt der verwaarlozing terugkaatsen naar de onderwijsdeskundigen,die van onvoldoende historische bezinning op hun arbeid blijk hebbengegeven. Waar is het boek, dat de geschiedenis van de didaktiek bij hetlager, bij het voortgezet onderwijs in ogenschouw neemt? Het bestaatniet".