Vol 93 Nr 4 (2016)
Artikel
-
De rol van de eerdere schoolloopbaan bij de overgang naar het secundair onderwijs.
De doelstelling van deze studie is nagaan of de schoolloopbaan in het lager onderwijs een effect heeft op de schoolse prestaties in het secundair onderwijs. Voor dit onderzoek gebruiken we de gegevens van het onderzoek ‘Loopbanen in het Secundair Onderwijs.’ De steekproef bestaat uit 5019 leerlingen die in september 2013 in het eerste leerjaar A in 43 Vlaamse scholen zaten. Deze leerlingen werden opgevolgd tot mei 2015. We gebruiken multiniveaumodellen en multiniveau latente groeicurvemodellen. De resultaten tonen dat leerlingen die in het lager onderwijs zittenblijver waren, schoolveranderaar waren of in het buitengewoon lager onderwijs (BLO) school liepen lagere prestaties hebben bij de start van het secundair onderwijs. De resultaten tonen dat leerlingen die zittenblijver waren in het lager onderwijs minder leerwinst maken dan hun klasgenoten met gelijke startprestaties. We vinden ook dat BLO-leerlingen naar scholen gaan waar gemiddeld minder leerwinst is. De resultaten geven aan dat leerlingen die schoolveranderaar waren in het primair onderwijs evenveel leerwinst maken als andere leerlingen.
-
Curriculumontwerpteams in (inter)actie: Onderzoek naar de relatie tussen het netwerk van een ontwerpteam en draagvlak in het bredere docententeam.
Bij curriculumvernieuwing wordt vaak een beroep gedaan op docentontwerpteams. Door actief betrokken te worden bij het curriculumontwerp vormen deze docenten een schakel tussen het beoogde curriculum en invoering in de onderwijspraktijk. Echter, als een docentontwerpteam het curriculum voor de gehele opleiding ontwerpt, zal de praktijk van álle betrokkenen veranderen. Meer onderzoek is nodig naar de manier waarop docentontwerpteams betrokkenheid van alle docenten bij het nieuwe ontwerp realiseren; ook wel de relationele opdracht van het ontwerpteam genoemd. In een casestudyonderzoek binnen een Lerarenopleiding Technisch Beroepsonderwijs werd de relatie onderzocht tussen het netwerk van een docentontwerpteam en draagvlak in het bredere team. Beeldvorming en gevoel van eigenaarschap werden hierbij gehanteerd als indicatoren voor draagvlak voor de curriculuminnovatie. Door sociale netwerkdata (sociogrammen) te combineren met gespreksanalyses en interviews, werd bestudeerd hoe de interacties tussen het ontwerpteam en het bredere team verliepen en de betekenis hiervan op het ontstaan van draagvlak. Resultaten geven aan dat het netwerk van het ontwerpteam vooral als discussienetwerk fungeerde en gericht was op individuele docenten. Docenten uit het bredere team die hierin betrokken werden, hadden een uitgebreider beeld van de curriculuminnovatie dan niet-betrokken docenten. Betrokkenheid bij advies- en samenwerkingsnetwerken leidde bovendien tot een groter gevoel van eigenaarschap.
-
Hangen cijferprestaties van leerlingen in het basisonderwijs samen met het gebruikte wiskundehandboek? Een mixed methods analyse.
Presteren leerlingen beter of net minder goed in functie van het handboek dat in de klas gebruikt wordt? Aan de hand van een verkennende mixed methods analyse tonen we voor cijferen hoe kan worden nagegaan of het een verschil maakt welk wiskundehandboek er gebruikt wordt in de Vlaamse basisschool. In het eerste, kwantitatieve luik van dit onderzoek voeren wij een tweeniveauregressie-analyse uit op de dataset van de tweede Vlaamse peiling wiskunde basisonderwijs van 2009. We tonen aan dat het handboek voor bepaalde deeldomeinen een samenhang vertoont met de prestaties van de leerlingen. In een tweede luik maken wij door middel van doelgerichte selectie op basis van de resultaten van de eerste studie een kwalitatieve gevalsstudie van twee veelgebruikte handboeken die specifiek voor cijferen sterk uiteenlopende peilingsresultaten lieten optekenen. We stellen vast dat de geselecteerde handboeken voor dit deeldomein ook inhoudelijk en structureel van elkaar verschillen. Zo besteedt het handboek dat het beste scoort bijvoorbeeld meer tijd aan cijferen, biedt het meer cijferoefeningen aan en legt het enigszins andere didactische accenten in de instructie van cijferen. Mogelijk kunnen deze verschilpunten de prestatieverschillen (mee) verklaren die we in de kwantitatieve analyse vonden.
-
CLIL in het hoger onderwijs: naar geïntegreerd taal- en vakleren.
De internationalisering van het hoger onderwijs stelt universitaire docenten voor de specifieke uitdaging om als niet-moedertaalspreker andere niet-moedertaalsprekers in hun leerproces te begeleiden. Instellingen voor hoger onderwijs besteden bijgevolg aandacht aan de taalvaardigheid van de docent én de student in de onderwijstaal. Het taalbeleid van hoger onderwijsinstellingen mag niet uitsluitend inzetten op taaltests, maar moet gepaard gaan met een professionaliseringstraject voor de docent. Daarnaast dient er meer aandacht te komen voor een aangepaste didactiek. Aan de hand van een bespreking van de recente literatuur over geïntegreerd taal- en vakleren (CLIL) en het hoger onderwijs wordt een ontwerponderzoek voorgesteld van een taaldidactisch professionaliseringsprogramma voor docenten hoger onderwijs.