Vol 88 Nr 4 (2011)
Artikel
-
Naar curriculaire samenhang in de onderbouw van het voortgezet onderwijs
Afgelopen jaren hebben veel scholen vooronderbouw van het voortgezet onderwijs in Nederland gewerkt aan een samenhangend curriculum van de school. Daarmee begaven scholen zich op het (voor veel scholen nieuwe)pad van het gezamenlijk doordenken en ontwikkelen van het schoolcurriculum. In het onderzoek dat in deze bijdrage wordt beschreven stond de vraag centraal hoe scholen tot dergelijke samenhang komen en welke lessen daaruit te trekken zijn voor de toekomst. Via casestudies is het werk binnen vijf verschillende scholen in kaart gebracht. Crosscase-analyses maken een aantal interessante patronen zichtbaar. De opdracht om tot een samenhangend curriculum te komen werd veelal zonder duidelijke instructies aan teams gedelegeerd. Teams werkten vooral aan horizontale samenhang via vakoverstijgende projecten. Docenten bleken doorgaans weinig zicht te hebben op samenhang in het bestaande schoolcurriculum en zoeken ondersteuning bij het analyseren van het bestaande curriculum en het ontwikkelen van het toekomstige schoolcurriculum. De ondersteuningsbehoefte hangt af van de mate waarin teams gemotiveerd en bekwaam zijn de curriculaire taak uit te voeren en de mate waarin teams gewend zijn het aangaan van discussies over het schoolcurriculum. De bijdrage sluit af met een nadere beschouwing van de bevindingen en adviezen voor toekomstige curriculumontwikkelactiviteiten binnen scholen.
-
Effectiviteit van facultatief aansluitonderwijs wiskunde in de transitie van voortgezet naar hoger onderwijs
Wat is het effect van vrijwillig aansluitonderwijs, zoals het remediërend wiskundeonderwijs dat op veel instellingen voor hoger onderwijs wordt gegeven ter verbetering van de doorstroom? Bepaling van de doelmatigheid van dit onderwijs wordt bemoeilijkt door selectie-effecten die kunnen optreden: deelnemers aan aansluitonderwijs zullen in het algemeen andere achtergrondkenmerken hebben dan niet-deelnemers. In deze empirische studie wordt gebruik gemaakt van een breedspectrum van achtergrondkenmerken om een gecorrigeerd behandelingseffect te bereken op basis van de propensityscore-methode. Analyse van vijf cohorten met 4.500 studenten geeft aan dat selectie-effecten inderdaad optreden, maar dat na correctie daarvoor een substantieel behandelingseffect resteert, inde orde van grootte van 50% van het effect veroorzaakt door het volgen van wiskunde opB-niveau in de vooropleiding. Een resultaat dat aangeeft dat aansluitproblemen veroorzaakt door internationalisering van hoger onderwijs op adequate wijze kunnen worden aangepakt.
-
Is de beginnende leraar klaar voor de praktijk? De validering van de vragenlijst BaCoBeLe – een instrument voor het meten van de basiscompetenties van de beginnende leraar in het secundair onderwijs
De laatste decennia is de samenleving ingewikkelder geworden, wat onder andere leidde tot het stellen van hogere eisen aan het onderwijs en het beroep leraar. Dit onderzoek richt zich op de ontwikkeling en validering van een instrument dat de basiscompetenties van de beginnende leraar in Vlaanderen in kaart brengt, het BaCoBeLe-instrument. De resultaten van de exploratieve factoranalysesmet oblieke rotatie wijzen uit dat de basis-competenties op een valide manier kunnen worden gemeten door 12 schalen en 60 items die telkens op drie aspecten worden gescoord: gedrag, bekwaamheid en opvatting. Het instrument kan op diverse manieren gebruikt worden: door lerarenopleiders om de basis-competenties van hun afstuderende studenten in kaart te brengen, door beginnende leraren als reflectie-instrument en door scholen om hun aanvangsbegeleiding uit te bouwen op maat van de individuele leraar.
-
Selectie en differentiatie in het Nederlandse onderwijsbestel. Gelijkheid, burgerschap en onderwijsexpansie in vergelijkend perspectief
Dit artikel bespreekt het rapport “Vroeg of laat” van de Onderwijsraad, over het Nederlandse stelsel van vroege selectie. Ik beargumenteer, ten eerste, dat het rapport te weinig aandacht heeft voor sociale ongelijkheid als consequentie van vroege selectie, en stel dat de aanbevelingen ontoereikend zijn om ongelijkheid te verminderen. Ten tweede geef ik aanvullende empirische ondersteuning aan het pleidooi van de Onderwijsraad om niet-doorstroomvakken aan te bieden aan leerlingen van verschillende onderwijstypen tegelijk. Hiermee wordt de socialiseringsfunctie van onderwijs bevorderd. Ten derde schets ik enkele problemen rondom de doelstelling van toenemende participatie aan het hoger onderwijs. Vroegselecterende systemen zouden lagere participatiecijfers hebben. Ik betoog dat dat misschien helemaal niet zo erg is, en bovendien een kwestie van definitie van hoger onderwijs