Vol 82 Nr 5 (2005)
Artikel
-
Discussie ‘Onderwijsvernieuwing vanuit de praktijk in historisch perspectief: Het project “Initiatiefrijke Scholen” tegen het licht van lessen over onderwijsvernieuwing van Leon van Gelder
In deze discussiebijdrage wordt het actuele streven om scholen meer zeggenschap te geven bij het proces van onderwijsvernieuwing historisch ingekaderd en wordt gesteld dat lessen van de Groninger onderwijskundige Van Gelder (1913-1981) over onderwijsvernieuwing nog steeds de moeite waard zijn. Van Gelder wees op het belang van het ontwikkelen van een gemeenschappelijke visie en een onderwijsvernieuwingsstrategie waarbij rekening gehouden wordt met tradities en bekwaamheden van individuele leraren. Bovendien pleitte hij voor een actievere rol van de onderwijskunde. De stelling dat Van Gelders lessen tot op de dag van vandaag actualiteitswaarde hebben, is gebaseerd op een vergelijking tussen het door de overheid geïnitieerde project “Initiatiefrijke Scholen” en een in 1958 verschenen werk van de “voorman van de onderwijsvernieuwing”, professor Leon van Gelder.
-
Rekenniveau, sociometrische status en sekse in relatie tot scaffolding bij het rekenen van 9- tot 12-jarigen
Zelfstandig werken in de klas vereist dat leerlingen hun medeleerlingen kunnen helpen. Daartoe werd het verband onderzocht tussen rekenniveau, sociometrische status en sekse enerzijds, en helpen bij het rekenonderwijs door leerlingen van de bovenbouw van de basisschool anderzijds. Het helpen van een klasgenoot werd vastgesteld via systematische gedragobservatie bij een rekentaak (n = 40) en via leerkrachtoordelen met behulp van een vragenlijst (n = 92). Sociometrische status en sekse hielden verband met zowel geobserveerd als beoordeeld ‘scaffoldinggedrag’. De verschillen in scaffolding tussen kinderen met een hoge en lage status waren, zowel bij de observaties als bij de oordelen, sterker bij jongens dan bij meisjes. Leerkrachten veronderstelden echter een verband tussen rekenniveau en hulpgedrag, dat niet door de observaties werd bevestigd. Uit de observaties bleek dat in seksegelijke tweetallen meer uitleg en verbale stimulering werd gegeven en er minder stiltes vielen dan in sekseongelijke tweetallen. Met het oog op de bevordering van het zelfstandig werken, worden enkele aanbevelingen gegeven.
-
Sociale competentie als onderwijsdoel: De rol van etnische schoolcompositie en stedelijke omgeving van de school
In dit artikel staat de vraag centraal naar de relatie tussen sociale onderwijsdoelen en de schoolcontext. Op basis van een schriftelijke vragenlijst zijn de leerdoelen van docenten in het vmbo op het terrein van sociale competentie in kaart gebracht en gerelateerd aan het percentage cumi-leerlingen en de omgeving waarin de school staat. De resultaten laten zien dat alle docenten, ongeacht de schoolse context, belang hechten aan sociale competentie als onderwijsdoel. We hebben geen samenhang gevonden tussen de etnische samenstelling van de leerlingenpopulatie van de school en/of de urbanisatiegraad van de omgeving van de school met de sociale competentiedoelen waaraan docenten in hun vak zeggen te willen werken. Wel blijken docenten die werken in een meer complexe schoolomgeving – zowel in de zin van etnische heterogeniteit van de leerlingenpopulatie als in de zin van de (groot)stedelijke omgeving van de school – een aantal sociale-competentiedoelen voor hun leerlingen minder haalbaar te vinden. De resultaten worden besproken in het licht van onderzoek naar de competenties die jongeren nodig hebben om te participeren in een multiculturele samenleving, en de mogelijkheden waarover scholen beschikken.
-
Dialect en sociale ongelijkheid: Een empirische studie naar de sociaal-economische gevolgen van het spreken van dialect in de jeugd
Maakt het voor de maatschappelijke positie van een persoon in de Nederlandse samenleving iets uit of men is opgevoed met een dialect of streektaal? Een aantal empirische studies laat zien dat slechts beperkte effecten van het spreken van een dialect op onderwijstestresultaten zijn vast te stellen. Daarnaast zijn er echter wel theoretische aanwijzingen om substantiële effecten van het opgroeien met een dialect te verwachten. In deze studie beantwoorden we twee onderzoeksvragen over het spreken van een dialect in de jeugd met gebruikmaking van representatieve informatie over 3.269 volwassen Nederlanders. Allereerst wordt duidelijk dat een socialisatie met een dialect vooral voorkomt in de niet-randstedelijke gebieden van Nederland, en dat vooral personen afkomstig uit gezinnen met laagopgeleide ouders relatief vaak een dialect spreken. De tweede onderzoeksvraag richt zich op een beschrijving van de gevolgen van het spreken van een dialect in de jeugd. De resultaten van de analyses wijzen erop dat de sociale gevolgen van het dialect spreken overduidelijk negatief zijn. Personen die opgroeien met een dialect bereiken gemiddeld genomen een minder hoog opleidingsniveau, en doen het vervolgens ook nog eens minder goed op de arbeidsmarkt.