Vol 81 Nr 1 (2004)

Gepubliceerd: 2004-01-01

Artikel

  • Adaptief onderwijs: Betekenis en effectiviteit

    H. Blok

    Adaptief onderwijs is nu ruim 10 jaar een belangrijk vernieuwingsideaal in het Nederlandse basisonderwijs. Scholen en leraren zouden beter moeten inspelen op verschillen tussen leerlingen. In dit artikel worden een begripsanalyse en een review gepresenteerd. Uit de begripsanalyse blijkt dat er over de betekenis van de term adaptief onderwijs geen consensus bestaat. De verschillen in opvatting worden beschreven aan de hand van vier dimensies (visie op verschillen, doelgroep, doel, en vormgeving). De overeenkomsten - die er óók zijn - worden samengebracht in een akkoorddefinitie. De review vat de uitkomsten samen van 16 onderzoeken die vanaf 1985 in het basisonderwijs verricht zijn, zowel correlationeel als (quasi-)experimenteel onderzoek. Alleen de uitkomsten van de experimenten verlenen bescheiden steun aan de veronderstelling dat adaptief onderwijs gunstige effecten heeft op de ontwikkeling van leerlingen.

  • Sociaal kapitaal in katholieke en gemeenschapsscholen in Vlaanderen: Een vergelijking

    M. Houtte van

    In dit artikel wordt nagegaan of katholieke en gemeenschapsscholen in Vlaanderen verschillen in termen van aanwezig sociaal kapitaal (Coleman en Hoffer, 1987). Hiertoe wordt gebruikgemaakt van gegevens van 7388 derdejaarsleerlingen in een steekproef van 88 secundaire scholen, waarvan 68 behoren tot het katholieke net. Als indicatoren van sociaal kapitaal fungeren de sociale geïntegreerdheid van de leerlingen, en de relatie tussen leerkrachten en leerlingen zoals gepercipieerd door de leerling. Hoewel een eenvoudige analyse op basis van gemiddelden anders doet uitschijnen, kan op basis van een ‘multilevel’- analyse (HLM) besloten worden dat zowel jongens als meisjes zich even geïntegreerd voelen in katholieke scholen als in gemeenschapsscholen. Jongens staan in beide schoolsectoren ook even positief ten aanzien van de relatie leerkrachten-leerlingen. Meisjes in katholieke scholen blijken positiever te staan ten opzichte van de relatie leerkrachten-leerlingen dan meisjes in gemeenschapsscholen, maar dit verschil kan volledig op rekening van het geslachtsgemengde karakter van de gemeenschapsscholen geplaatst worden.

  • Reactie op boekbespreking door J Nelissen van “Mathematics instruction for special-needs students. Effects of instructional variants in addition and substraction up to 100”1

    B. Milo

  • Pygmalion in de klas: Over verwachtingen van leraren en de invloed van medeleerlingen

    J. Terwel

    In deze discussiebijdrage bespreek ik het onderzoeksrapport van Paul Jungbluth, getiteld “De ongelijke basisschool”. De uitkomsten van dit onderzoek worden allereerst geplaatst tegen de achtergrond van de researchtraditie naar verwachtingen van leraren. Vervolgens wordt ingegaan op de analyses en uitkomsten van Jungbluths onderzoek. Jungbluths conclusie luidt dat de “verwachtingen” (veronderstelde talenten van de leerlingen) van leraren van invloed zijn op het onderwijsaanbod en op de prestaties van de leerlingen. Een leerling van wie de leraar weinig verwacht, krijgt minder leerstof aangeboden, en presteert minder dan een leerling die hoger scoort op de schaal van de leraarsverwachting. Deze verwachtingen blijken gerelateerd aan het sociale milieu. In een kritische analyse vanuit een ‘resource’-theoretisch perspectief, verdedig ik de stelling dat Jungbluth er niet in is geslaagd overtuigend aan te tonen dat het gaat om effecten van leraarsverwachtingen op de leerlingen. Zijn studie geeft eerder aanleiding om de causale richting om te keren: de leraar is geen “valse” profeet, maar een marionet die wordt bespeeld door de leerlingen in zijn klas. Deze stellingname wordt geplaatst in het bredere kader van het internationale onderzoek naar klascompositie en ‘peer influences’. De discussie besluit met aanbevelingen voor verder onderzoek vanuit een breed-spectrummethodologie.

  • Onterecht lineair redeneren door leerlingen in het secundair onderwijs: Een dieptestudie

    D. Bock de , W. Dooren van , D. Janssens, L. Verschaffel

    Een reeks recente studies waarin collectieve toetsen werden afgenomen bij grote groepen 12- tot 16-jarige leerlingen, toonde aan dat zij een haast onweerstaanbare drang vertonen om onterecht lineair te redeneren bij vraagstukken over het vergroten en verkleinen van meetkundige figuren. Bovendien bleken deze leerlingen nauwelijks gevoelig voor diverse vormen van hulp die hen in deze studies werden aangereikt. In onderhavig artikel wordt gerapporteerd over een dieptestudie waarin we via de afname van semi-gestandaardiseerde individuele interviews de onderliggende denkprocessen van leerlingen bij het onterecht lineair redeneren ontrafelden.Vier essentiële verklaringsfactoren voor het ontstaan en de resistentie van deze redeneerwijze kwamen aan het licht, met name: (a) het intuïtieve karakter van het lineair model; (b) de overtuiging dat een verband tussen grootheden altijd lineair is; (c) bepaalde tekorten in de meetkundige basiskennis; en (d) inadequate gewoonten en opvattingen in verband met het oplossen van wiskundige problemen.