Vol 80 Nr 4 (2003)

Gepubliceerd: 2003-01-01

Artikel

  • Boekbespreking ‘Grenswachters van de pedagogiek

    D. Lechner

    Een monografie over de geschiedenis van de Nederlandse academische pedagogiek in de eerste driekwart van de 20ste eeuw, ofwel vanaf de instelling van de eerste leerstoelen pedagogiek tot aan de entree van de kritische pedagogiek, ontbrak nog aan de vaderlandse pedagogische historiografie. Ivo van Hilvoorde heeft met zijn proefschrift “Grenswachters van de pedagogiek. Demarcatie en disciplinevorming in de ontwikkeling van de Nederlandse academische pedagogiek (1900-1970)” met verve deze lacune aangevuld.

  • Ontwikkeling van decodeervaardigheid in het basisonderwijs

    L. Verhoeven, J. Leeuwe van

    In dit artikel wordt gerapporteerd over een longitudinale valideringsstudie die is uitgevoerd met betrekking tot de Drie-Minuten-Toets (DMT) voor het meten van decodeervaardigheid. Na een beknopte theoretische inleiding op het leren decoderen van geschreven woorden, wordt een beschrijving gegeven van de constructie van het meetinstrument en van een longitudinaal onderzoek dat als een van de valideringsstudies ten behoeve van de DMT is uitgevoerd. In het onderzoek is allereerst nagegaan hoe de ontwikkeling van decodeervaardigheid over de leerjaren van het basisonderwijs verloopt. Daarbij blijkt dat over de jaargroepen 3 tot en met 8 sprake is van een substantiële toename in scores op de drie onderscheiden leeskaarten. Eenmaal in groep 3 gesignaleerde verschillen in decodeervaardigheid blijken stabiel over de navolgende leerjaren. Verder blijken meisjes significant hoger te scoren dan jongens, hoewel de verschillen in numeriek opzicht klein zijn. Opvallend is dat allochtone kinderen nagenoeg even goed scoren als autochtone leeftijdgenoten; alleen bij het lezen van meerlettergrepige woorden blijken allochtone leerlingen ietwat lager uit te komen. In het onderzoek is voorts nagegaan wat de relatie is tussen leessnelheid en leesnauwkeurigheid bij goede en zwakke lezers. Daarbij is geen evidentie gevonden voor de aanname dat zwakke lezers meer leesfouten maken dan goede lezers. Beide groepen lezers blijken proportioneel gezien evenveel fouten te maken en verschillen dus feitelijk alleen wat betreft hun leestempo. Ten slotte is nagegaan hoe groot de samenhang is tussen de scores op de drie leeskaarten. De samenhang tussen de scores op de drie kaarten blijkt hoog. Naast een grote mate van communaliteit blijkt er echter sprake van unieke variantie voor de onderscheiden deelvaardigheden. In de discussie wordt ingegaan op de onderwijskundige implicaties van het onderzoek.

  • Boekbespreking 'Grenswachters van de pedagogiek. Demarcatie en disciplinevorming in de ontwikkeling van de Nederlandse academische pedagogiek (1900-1970)'

    D. Lechner

  • De ontwikkeling van dyslexie

    A. Leij der van , P. Jong de , V. Daal van

    In dit artikel worden twee kleinschalige longitudinale studies beschreven. In de eerste studie wordt onderzocht in hoeverre dyslexie in de periode van 10 tot 12 jaar - gedefinieerd als een ernstige technische leesachterstand in combinatie met een normale verbale ontwikkeling - gepaard gaat aan afwijkende kwalitatieve kenmerken van de leesontwikkeling (“leesprofiel”). De resultaten wijzen uit dat dyslectici grotere problemen hebben met het identificeren van onbekende woorden dan normale leerlingen (leeftijdsgenoten en leerlingen met hetzelfde leesniveau). Dat geldt voor de snelheid (langere woorden), maar ook voor de accuratesse. Daarbij zorgen meervoudige medeklinkers nog voor hardnekkige problemen. In de tweede studie wordt de ontwikkeling van de fonologische vaardigheden die gerelateerd zijn aan de leesvaardigheid gevolgd in de periode van groep 2 tot en met 8. (Zeer) zwakke leesontwikkeling in hogere groepen blijkt samen te hangen met een tekort in fonemische sensitiviteit in groep 2 en 3 en met een hardnekkige traagheid in de toegang tot en het ophalen van fonologische representaties uit het lange-termijngeheugen in de periode van groep 2 tot (minimaal) groep 8. Duidelijk is echter ook dat er in dit opzicht nauwelijks verschil is tussen dyslectici en zwakke lezers. De resultaten worden bediscussieerd met het oog op theoretische en praktische consequenties.

  • De onderkenning van dyslexie: perspectieven voor onderzoek en praktijk

    P. Ghesquière, W. Ruijssenaars

    In dit artikel blikken we terug op de onderzoeken die in dit themanummer besproken worden. We doen dit aan de hand van de twee criteria die voor de onderkenning van dyslexie vanuit de beschrijvende definitie van de Stichting Dyslexie Nederland vooropgesteld worden, namelijk het criterium van achterstand bij de ontwikkeling van de decodeervaardigheid en het criterium van didactische resistentie. Perspectieven voor verder onderzoek dat dienstbaar is voor de hulpverleningspraktijk worden geschetst.

  • De relatie tussen lees- en benoemsnelheid bij leerlingen in het basis- en voortgezet onderwijs

    K.P. Bos den van

    Deze studie heeft twee doelen. Het eerste is replicatie van onze eerdere onderzoeken, in de algemene populatie, naar de relatie tussen de snelheid van serieel benoemen van cijfers, letters, kleuren en plaatjes, en van het lezen van woorden. Meerdere woordleestaken worden gebruikt. Intacte klassen met leerlingen uit de groepen 6 en 8 van reguliere basisscholen (gecombineerd tot één steekproef; gemiddelde leeftijd 11;1 jaar) worden vergeleken met een steekproef van leerlingen uit intacte klassen van leerjaar 4 (gemiddelde leeftijd 15;9 jaar) van diverse afdelingen van reguliere scholen voor het voortgezet onderwijs (v.o.). Het tweede doel is om per steekproef slechte en normale lezers te onderscheiden en na te gaan of er bij deze groepen sprake is van verschillende voorspellingspatronen van hun leesprestaties. In de twee steekproeven van de algemene populatie tonen factoranalyses voor de benoemtaken een alfanumerieke en non-alfanumerieke factor aan, en voor de leestaken een standaard-leestests-factor en een kortewoorden-lezen-factor. Er is sprake van een complexe interactie in de relaties tussen benoemtaakfactoren, leestaakfactoren en leeftijd. Geconcludeerd wordt dat na de basisschoolleeftijd het lezen van langere, meerlettergrepige woorden steeds meer gaat lijken op het lezen van korte woorden. Met betrekking tot het tweede onderzoeksdoel leveren de resultaten van de predictievergelijkingen voor de normale lezers van de twee leeftijdsgroepen overeenkomstige patronen op. Andere beelden gelden echter voor de slechte lezers. In de discussie wordt ingegaan op overeenkomsten en verschillen met resultaten van andere (inter)nationale studies naar de relatie tussen benoemsnelheid en woordleessnelheid

  • Leesproblemen in het voortgezet onderwijs en de volwassenheid

    C. Kuijpers, A. Leij der van , P. Been, T. Leeuwen van , M. ter , R. Schreuder, K.P. Bos den van

    In het voortgezet onderwijs, alsook in daaropvolgende onderwijstrajecten, gaat men ervan uit dat de basisvaardigheden lezen en spellen goed beheerst worden. Dit blijkt echter niet altijd zo te zijn, en leerlingen met hardnekkige problemen op dit gebied kunnen veel belemmeringen ondervinden in hun school- en maatschappelijke carrière. Om een beeld te krijgen omtrent de ernst van decodeerproblemen in het voortgezet onderwijs, en in de periode daarna, zullen genormeerde instrumenten gebruikt moeten worden. Voor het basisonderwijs en de start van het voortgezet onderwijs zijn reeds instrumenten en bijbehorende normeringen voorhanden. Echter, voor de bovenbouw van het voortgezet onderwijs, voor de onderwijstrajecten die daarop volgen, en voor volwassenen ontbreken deze normeringen. In het hier gepresenteerde normeringsonderzoek zijn bij een groot aantal middelbare scholieren (15-16 jaar) en bij een groep volwassenen drie leestests afgenomen, namelijk EMT, Klepel en DMT, alsook een test betreffende Verbale Competentie (Overeenkomsten uit de WAIS). Naast een aantal beschrijvende en toetsende statistieken worden algemene normen gepresenteerd, en normen uitgesplitst naar de onderwijssectoren vbo, mavo, havo en vwo. Hantering van de normen wordt geïllustreerd aan de hand van een groep volwassenen met leesproblemen en een groep zonder leesproblemen, en nader toegelicht door verschillende selectiecriteria toe te passen op de normgroep. De normering is in de praktijk bruikbaar voor het bepalen van het leesniveau en de ernst van een leesprobleem, te beginnen vanaf 15 jaar, maar ook op hogere leeftijd.

  • Onderkenning van leesproblemen en dyslexie: Inleiding op het themanummer

    A. Leij der van , L. Verhoeven

    Na een korte schets van de plaats die leesproblemen en dyslexie in onderzoek en beleid zijn gaan innemen, worden deze verschijnselen van elkaar afgegrensd. Er wordt gewezen op verschillen in ontwikkelingsverloop, noodzaak tot individuele behandeling en etiologie. Vervolgens wordt dyslexie gedefinieerd als stoornis en voorzien van de criteria achterstand en didactische resistentie. Na een korte beschrijving van mogelijke oorzaken, komen signalering en diagnose aan bod. Ten slotte worden de artikelen van dit themanummer geïntroduceerd.