Vol 78 Nr 1 (2001)
Artikel
-
Leren schema’s maken: Een onderzoek naar de effecten van een lessenserie 'Schema's maken' voor de hoogste groep van het basisonderwijs.
In dit artikel wordt verslag gedaan van een empirisch onderzoek dat gericht is op de studietechniek ‘schema’s maken’. Deze techniek wordt gedefinieerd als ‘het weergeven van de hoofdzaken van de tekst in een schema’. De probleemstelling van het onderzoek heeft betrekking op de vraag of het mogelijk is om leerlingen in groep acht van de basisschool de studietechniek ‘schema’s maken’ te leren. De hoofdvraag is: Welke effecten heeft de lessenserie ‘Schema’s maken’? Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen directe effecten (herkennen van de tekststructuur en de vaardigheid ‘schema’s maken’) en transfereffecten (afleiden van de hoofdgedachte, spontane toepassing van de studietechniek ‘schema’s maken’ en leesbegrip). Het onderzoek is uitgevoerd bij 354 leerlingen in achttien (intacte) schoolklassen die verdeeld waren over een experimentele conditie en een controleconditie. Uit het onderzoek blijkt dat het mogelijk is om leerlingen in groep acht deze abstracte studietechniek te leren. De experimentele lessenserie ‘Schema’s maken’ heeft effect op het herkennen van de tekststructuur, het maken van een schema en het formuleren van de hoofdgedachte. Ook is er sprake van transfereffecten.
-
Ontwikkeling van strategieën van kinderen voor het bepalen van hoeveelheden in verschillende roostergroottes
In deze studie onderzochten we de ontwikkeling van het strategiegebruik van kinderen voor het bepalen van hoeveelheden vanuit het theoretisch perspectief van “strategic change” (Lemaire en Siegler, 1995). Meer bepaald analyseerden we het strategiegebruik van tweede- en zesdeklassers bij het bepalen van verschillende hoeveelheden gekleurde blokjes aangeboden in 3 vierkante roosters van verschillende grootte. Daarenboven gingen we de invloed van informatie omtrent de omvang van een rooster op dit strategiegebruik na. Hiertoe boden we de helft van de leerlingen informatie over de roostergrootte aan, terwijl de andere helft hierover geen informatie ontving. Convergerend bewijs vanuit verschillende soorten data (vooral reactietijden en foutenafwijkingen) toont aan dat 3 strategieën voor het bepalen van aantallen gebruikt werden: (a) het herhaald optellen van groepen blokjes, (b) het aantal lege vakjes aftrekken van het totaal aantal vakjes dat in het rooster vervat zit en, (c) het snel en ruwweg schatten van het aantal blokjes. Het verschaffen van informatie omtrent de roosteromvang had een gunstige invloed op de toepassing van de aftrekstrategie. Methodologisch gezien demonstreert deze studie het potentieel van Beems (1993, 1995, 1999) twee- en driefasig segmentatiemodel voor het detecteren van verschillende strategieën in cognitieve taken.
-
Evolutielijnen van de wetenschappelijke pedagogiek: disciplinegrenzen, tijdschriftpublicaties en Paedagogische Studiën
Het moderne wetenschapssysteem is intern gedifferentieerd in disciplines. De grenzen van disciplines zijn niet vastomlijnd of stabiel. Er bestaat geen overkoepelend (encyclopedisch) ordeningsprincipe meer; de moderne disciplines organiseren zichzelf. Hun communicatiestructuur wordt mogelijk gemaakt door wetenschappelijke tijdschriften. Publicaties kunnen op elkaar aansluiten; publicaties kunnen naar elkaar verwijzen (citaties). Na een precisering van theoretische begrippen wordt de evolutie van Paedagogische Studiën geanalyseerd om inzicht te krijgen in de ontwikkeling van de pedagogische wetenschap in het Nederlandse taalgebied. Enerzijds wordt de demarcatie tussen pedagogiek en psychologie rond 1950 onder de loep genomen. Anderzijds wordt aan de hand van kwantitatieve gegevens de veranderende rol van de redactie van het tijdschrift toegelicht, en wordt ingegaan op het communicatiepatroon van de wetenschappelijke pedagogiek. Ook op dat vlak constateren we in de naoorlogse periode duidelijke veranderingen.
-
Predictieve validiteit en sekse-specificiteit van het toelatingsexamen ‘Arts en Tandarts’ in Vlaanderen: Een eerste peiling
In 1997 is in Vlaanderen het systeem van open toelating tot de medische faculteiten verlaten. In dit artikel rapporteren wij de resultaten van een eerste peiling naar de predictieve validiteit en de sekse-specificiteit van het ingevoerde toelatingsexamen. De steekproef in deze studie bestaat uit 941 kandidaten (359 mannen, 582 vrouwen; gemiddelde leeftijd = 18 jaar en 3 maanden), die deelnamen aan vier specifieke proeven en een casusgedeelte, dat ook bestond uit vier proeven. Als criteriumgegevens fungeren de eindresultaten van de eerste kandidatuur geneeskunde en tandheelkunde van het academiejaar 1997-1998 aan alle Vlaamse universiteiten. De correlatie tussen de totaalscore op het toelatingsexamen en deze eindscore bedraagt .35. De ‘Redeneerproef’ is de beste voorspeller. Hoewel zich op sommige proeven geslachtsgebonden verschillen in de gemiddelde scores voordoen, verschillen mannen en vrouwen niet significant van elkaar op de totaalscore op dit toelatingsexamen. Er is ook geen sprake van differentiële predictie.