Vol 70 Nr 1 (1993)
Artikel
-
Leren lesgeven met het directe instructiemodel
Een quasiexperimenteel onderzoek (experimentelecontrolegroep) Is uitgevoerd om deeffecten te meten van een voor de lerarenopleiding basisonderwijs (PABO) ontwikkeld trainingsprogramma over effectieve instructie. Indit programma zijn twee modellen voor directeinstructie uitgewerkt: een model voor explicieteof uitvoeringsvaardigheden en een model voorimpliciete of hogere cognitieve vaardigheden.Deze modellen baseren zich op de uitkomstenvan onderzoek over effectieve instructie. Voorafgaande en na afloop van het trainingsprogramma zijn bij PABOstudenten observatiesuitgevoerd door getrainde observatoren endoor de mentoren van deze studenten. Ook ishet taakgerichte gedrag van de leerlingen vastgesteld waaraan de studenten op de oefenschool hebben lesgegeven. Verder zijn evaluatiegegevens verzameld over de inhoud en deopzet van het trainingsprogramma. Uit de gegevens blijkt dat de studenten na het volgen vanhet trainingsprogramma de geselecteerde instructiegedragingen beter uitvoeren dan vóórhet trainingsprogramma. Het programmawordt door PABOstudenten en docenten positief beoordeeld.
-
Onedele motieven voor een edel beroep
Bij eerstejaars studenten van drie verschillendehogere pedagogische opleidingen zijn de motieven onderzocht. Hiertoe zijn twee vragenlijsten ontworpen. In de ene vragenlijst is de studenten gevraagd naar hun motieven om vooreen lerarenopleiding te kiezen, de tweede vragenlijst was gebaseerd op de 'verwachting xwaardetheorie'. Een belangrijk verschil tussenbeide vragenlijsten is dat de motievenmetingretrospectief is, terwijl de 'verwachting xwaardebenadering' prospectief is. Verwachtwerd dat de 'verwachting x waardebenadering' minder gevoelig zou zijn voor antwoordtendenties dan de motievenbenadering. Hetonderzoek is aan het begin van het studiejaar1988/89 uitgevoerd onder een aselecte steekproef eerstejaars studenten uit elke opleiding.Op grond van de verzamelde data zijn schalengeconstrueerd. Een vergelijking tussen studenten van de verschillende opleidingen en tussende beide metingen laat enkele interessante verschillen zien.
-
Aanvankelijk spellen: de dominantie van de verklankende spelwijze en de geringe effectiviteit van lezen als spellinginstructie-methode
In dit artikel staan spellinginstructiemethodenen spellingprocessen bij beginnende spellers(basisschoolleerlingen uit Groep 3) centraal. Naeen korte training bleken zowel makkelijke alsmoeilijke woorden overwegend verklankendgespeld te worden. De proefpersonen gingenniet over op een lexicale spellingstrategie. Dezeconclusie werd gebaseerd op de resultaten vantwee experimenten, waarbij de proefpersonenmeer fonologische dan nietfonologische fouten maakten. Van de hier onderzochte speliinginstructiemethoden was lezen als methode omte leren spellen het minst effectief. De nietleesinstructiemethoden 'probleem noemen' en'woord vormen' bleken hetzelfde effect te hebben op de spellingprestaties, maar leiddenbeide tot betere resultaten dan lezen. 'Probleemnoemen' bleek efficiënter te zijn dan 'woordvormen', omdat de proefpersonen in de 'woordvormen' conditie meer trainingstijd nodig hadden dan die in der'probleem noemen' conditie.
-
Morele oordeelsvorming bij 'antisociale' jongeren en scholieren
Dit artikel doet verslag van een empirisch onderzoek naar de constructen moreel oordeelsstadium en het moreel inhoudelijke oordeel bij driegroepen jongeren: jeugdige delinquenten(n=60, gemiddelde leeftijd 16.2), leerlingen afkomstig van scholen voor Zeer Moeilijk Opvoedbare Kinderen (ZMOK'ers, n=150, gemiddeldeleeftijd van 15.5) en leerlingen afkomstig uit hetMiddelbaar Economisch en Administratief Onderwijs (MEAO'ers, n=46, gemiddelde leeftijd16.6). Zij scoorden op vraagstukken uit Kohlbergs Heinzdilemma en een zogenaamd Zorgonderdeel. Onderzocht is of de constructen discrimineren tussen de verschillende groepen enmet elkaar samenhangen. De uitkomsten wijzen uit dat de jeugdige delinquenten enZMOK'ers dezelfde morele interpretatiekadershanteren en in dit opzicht verschillen vanMEAO'ers, die op een hoger niveau redeneren.De moreel inhoudelijke oordelen geven alleenin de groep delinquenten en ZMOK'ers een relatie te zien met het algemene morele oordeelsniveau.
-
Differentiële effecten van computergestuurde instructie op het lezen van dyslectische en zwak lezende kinderen
De invloed van computergestuurde instructie op de technische leesvaardigheid werd in dezevoorstudie nagegaan bij 48 zwakke lezers met ongeveer een jaar achterstand en 77 dyslectische lezers met ruim twee jaar achterstand(resp. acht en bijna tien jaar oud). Twee vragenwaren aan de orde: 1) Is het effect van intensieve computergestuurde instructie afhankelijkvan de ernst van de leesproblemen (zwak versusdyslectisch)? 2) Is er een effect van intensievecomputergestuurde instructie op de ontwikkeling (tot een geautomatiseerde vaardigheid)van lexicale en fonologische woordverwerking(als basisaspecten van technische leesvaardigheid)? De resultaten indiceren dat deze vormvan computergestuurde instructie bij beidegroepen lezers effect sorteerde, maar meer bijde zwakke dan de dyslectische groep. Bij dezwakke lezers bracht de instructie een zeker inhaaleffect teweeg in het automatiseringsprocesdat zich onder andere uitte in een betere verwerking van hoogfrequente en pseudowoorden als operationalisaties van respectievelijklexicale en fonologische verwerking. Bij de dyslectische lezers was de vooruitgang geringer. Inde discussie worden de resultaten geïnterpreteerd onder andere in termen van een verschiltussen de twee groepen om tot automatiseringvan de twee verwerkingswijzen te komen.
-
Zorg en rechtvaardigheid
Kohlbergs theorie is lange tijd de dominantetheorie op het gebied van de morele ontwikkeling geweest. Het is ook een produktieve theorie:ze heeft tot veel onderzoek geïnspireerd en veelkritiek en discussie uitgelokt. Een van de belangrijkste critici is Gilligan. Haar verwijt is datKohlbergs theorie niet de morele ontwikkelingmaar slechts één aspect daarvan thematiseert,namelijk het oordelen over de rechtvaardigheidvan handelingen. In haar boek In a DifferentVoice verdedigt zij de stelling dat morele problemen door mannen en vrouwen op fundamenteelverschillende wijze benaderd worden. Het denken in termen van rechtvaardigheid beschouwtzij als typisch mannelijk. Het vrouwelijk perspectief wordt veel meer gekenmerkt door persoonlijke betrokkenheid en zorg.