Vol 70 Nr 3 (1993)

Gepubliceerd: 1993-01-01

Artikel

  • Implementatie van basisvorming: de start van een dieptestudie

    N.A.J. Lagerweij

    Invoering van basisvorming betekent voorscholen in het voortgezet onderwijs een omvangrijke bundel van ingrijpende veranderingen. Het wettelijk kader geeft scholen vrijheidover diverse zaken eigen onderwijskundige enschoolorganisatorische beslissingen te nemen.In het Bavoproject worden drie brede scholengemeenschappen gedurende vijfjaren gevolgdbij hun vormgeving van de basisvorming. Dezedieptestudies moeten zicht geven op de factoren die op meso en microniveau bijdragen aande invoering en aan het bereiken van de doelstellingen van basisvorming.

  • Herhaling van woorden en lettergroepen: oefeneffecten bij zwakke lezers

    G. Theloosen, W.H.J. Bon van

    Er werden twee experimenten uitgevoerd dietot hoofddoel hadden na te gaan of jeugdigezwakke lezers een woord gemakkelijker lezenals zij een meerletterig deel van dat woord eerder in andere woorden zijn tegengekomen.In Experiment 1 kwamen zulke woorddelenof lettergroepen vier of acht maal in anderewoorden voor. Deze woorddeelherhalingbleek geen effect te hebben op het lezen vanwoorden die die woorddelen bevatten. Herhaling van een heel woord bleek wel een positiefeffect te hebben op de herkenning van het herhaalde woord, maar een negatief effect op deherkenning van woorden die er voor een deelmee overeenkomen.In Experiment 2 werd het aantal woorddeelherhalingen opgevoerd tot zestien. Maar ookonder die conditie werd geen facilitatie geconstateerd op natoetswoorden die het herhaaldewoorddeel bevatten. Evenmin werd evidentiegevonden voor de veronderstelde werking vanhet 'rijm' (het deel van de lettergreep dat bestaat uit de klinker en eventueel erop volgendemedeklinkers) als leeseenheid van hogere orde.Deze experimenten geven niet de verwachtesteun aan de veronderstelling dat de lezer decodeereenheden gebruikt op een niveau tussengrafeem en woord. Didactische consequentiesvan deze bevindingen worden kort besproken.

  • De invloed van het gebruikte leerboek op het maken vanspecifieke fouten bij wiskundeproblemen

    J.Chr. Perrenet

    Wiskundemethoden verschillen in didactischeopzet. In onderzoek van De Leeuw, Meijer, Perrenet en Groen (1988) met een zogeheten transfertest v\/erd tussen drie methoden geen verschilgevonden op prestaties van vwoleerlingen aanhet einde van het derde leerjaar. Dit artikel beschrijft een nadere analyse van dat onderzoeksmateriaal op het voorkomen van enkele specifieke fouten in de schriftelijke uitwerkingen'>or de leerlingen van de transfertestopgaven.t methodekenmerken worden hypothesen afleid betreffende twee typen fouten: rekenLiten en wiskundetaalfouten (fouten in notaen terminologie). Bij beide fouttypen wordtcontrole voor de invloed van de factor wisndige vaardigheid en de factor leraar geenrschil gevonden. De leerlingen van de me3de met vanaf het begin de meeste nadruk op•mele wiskundetaal maken tegen de verichting in meer wiskundetaalfouten, maart verschil is niet significant. De rol van formeleskundetaal in het wiskundeonderwijs wordtsproken in relatie tot het nieuwe wiskunderplan voor de onderbouw.

  • De dood van de universiteit

    J. Masschelein

    De universiteit is dood en daarmee verdwijnt ook een vormingsideaal dat zich richtte op veralgemeenbaarheid (van kennis) en op het overstijgen van het particuliere. Vandaag lijkt vorming nog slechts het particuliere belang en hetzelfbehoud te dienen, en is het hoogste doei vande universiteit niet kennis, maar prestige. Deuniversiteit is geen instituut van vorming meer,maar een \eerorganisatie waar communicatienetwerken de plaats innemen van het discussieseminarie. Misschien is er nog leven voorde universiteit indien ze een nieuwe vorm vindt diespeelruimte laat voor een kritisch en 'storend'denken, voor verontrustende vragen en daarmee voor vorming.

  • Reactie op J. Masschelein, 'Dedood van de universiteit'

    P. Baggen, I. Weijers

    geen

  • Het belang van het onderscheid

    J. Masschelein

    Uiteraard hebben Weijers en Baggen gelijk. En ik geef graag toe dat bepaalde elementen in mijn betoog te weinig uitgewerkt zijn, al heeftdat ook daarmee te maken dat mijn bijdrage inde eerste plaats een reactie wou zijn op hetMemorandum on Higher Education van deEuropese Gemeenschap. Ik wil het gelijk vanWeijers en Baggen helemaal niet betwisten,maar van de gelegenheid gebruik maken omwat meer duidelijkheid in de discussie te brengen. Ik vermoed immers dat het gelijk vanWeijers en Baggen het 'hoger onderwijs' betreft (als sociologische categorie), waar ik hetwou hebben over de' universiteitDat is, of beter was iets helemaal anders, en over dat anderegaat het. Het gaat over het belang van het maken van onderscheid, over aandacht voor wat inde traditionele metafysica de 'alteritas', de 'andersheid' wordt genoemd en daar een zekeretranscendentie uitdrukt, maar in de socio enpsychologische wetenschappen nog slechtseen kwestie van conventie en daarmee van definitie lijkt te zijn. Er zijn minstens twee manieren waarop het onderscheid tussen fenomenen(hun 'andersheid') in die 'wetenschappen'eigenlijk wordt geneutraliseerd, en bij Baggenen Weijers (en bij Habermas, waar beiden zogretig naar verwijzen) treffen we ze allebei aan.De eerste is de historisering van fenomenen dieberust op een opvatting van de geschiedenis alseen proces, als een stroom waarin alles wat indie stroom is opgenomen kan veranderen in ietsanders: bv. een institutie in een organisatie. De

  • De jaarlijkse bijeenkomst vanhet 'international Congressfor School Effectiveness andimprovement': Norrköping 1993

    J. Imants

    Al vrij snel is binnen het ICSE de aandachtverbreed tot vraagstukken op het terrein vanonderwijsvernieuwing. Met de constateringdat bepaalde factoren kenmerkend zijn voor effectieve scholen is een eerste stap gezet. Devolgende stap is om na te gaan of en hoe dezefactoren op zinvolle wijze toegepast kunnenworden in minder effectieve scholen. Hiermeewordt de relatie tussen School Improvement enSchool Effectiveness aan de orde gesteld. Enkele jaren geleden is de thematiek en de naamvan de organisatie dan ook uitgebreid tot ICSEI. Het samengaan van de bovenstaande tweestromingen moet vooralsnog als een 'verstandshuwelijk' getypeerd worden. Integratiewordt bemoeilijkt door verschillen in objectvan onderzoek, onderzoeksbenadering en visieop de school als organisatie, zoals uit analysesvan bijvoorbeeld Reynolds blijkt.

  • De Führungslehre van Peter Petersen. Historisch-pedagogisch tekst- en context-onderzoek van de onderv/ijspedagogiek vanhet Jenaplan

    C. Vreugdenhil

    Op 18 juni 1992 promoveerde Vreugdenhil aande Universiteit van Amsterdam op een studienaar de grondslag en de inhoud van een vanPetersens hoofdwerken, de Führungslehre (promotor: L. Dasberg). Het is, ruim tien jaar nadatin Nederland de eerste monografie over dePetersenpedagogiek verscheen van de hand van'buitenstaanders' (Imehnan, Jeunhomme enMeijer, 1981), goed dat zich nu ook een 'insider'over Petersens thematiek heeft gebogen.