Vol 68 Nr 4 (1991)
Artikel
-
Ontwikkeling en validering van de Vragenlijst Professionele Cultuur van Basisscholen
In het denken over het optimaal functionerenvan scholen wordt het belang van de schoolcultuur steeds meer op de voorgrond geplaatst. Toch slaagt men er in het algemeenmoeilijk in om duidelijk te maken wat schoolcultuur is en hoe ze functioneert. In dit artikelwordt de professionele cultuur verduidelijktals een sociaal geconstrueerde realiteit die nietalleen toelaat om de werkelijkheid te interpreteren, maar die ook het gedrag richt. Tevensworden enkele 'bevoorrechte terreinen' geïdentificeerd bij de studie van de professionelecultuur, nl. het schoolhoofd als cultuurbouwer en drager; de overeenkomst in doelgerichtheid en de professionele relaties tussen deleerkrachten. Deze terreinen hebben de basisgevormd voorde constructie van de 'Vragenlijst Professionele Cultuur van Basisscholen'.De vragenlijst biedt de mogelijkheid om doormiddel van een cultuurprofiel een eerste algemene diagnose te stellen van de schoolcultuuren om aangrijpingspunten te lokaliseren voorinterne of externe begeleiding. Er wordt uitvoerig ingegaan op de constructie en de validering van de vragenlijst.
-
Psycho-sociale factoren en het Nederlands leren van Turkse leerlingen
In dit artikel wordt verslag gedaan van een onderzoek naar de relatie tussen psychosocialefactoren en T2leerresultaten van Turkse basisschoolleerlingen. De onderzoeksresultatentonen aan dat dergelijke factoren van belangzijn voor het T2leren. Zowel op het motivationele als op het persoonsvlak houden met name die factoren verband met succes in hetT2leren die betrekking hebben op de concretetaalleercontext. Turkse kinderen die weinigzelfvertrouwen hebben bij het Nederlandsspreken in de klas, een hekel aan Nederlandshebben en weinig tot werken en hun best doenin de les gemotiveerd zijn, vertonen slechtereT2leerresultaten dan andere Turkse kinderen. De resultaten suggereren dat de klassituatie en de leerkracht van groot belang zijn voorhet T2leren van anderstalige leerlingen.
-
Diversiteit in de morele oordelen van scholieren: een onderzoek naar Kohlbergs structurele-eenheidspostulaat
Het structureleeenheidspostulaat is een belangrijk fundament in Kohlbergs theorie vanhet morele oordelen. Het betreft hier zijn opvatting dat individuen in het algemeen consistent zijn in hun morele oordeelsniveaus. Maarhier is nogal wat kritiek op uitgeoefend, dievoornamelijk van beschouwende aard is. Indit artikel worden de resultaten gerapporteerdvan een empirisch onderzoek dat bedoeld isom een bijdrage te leveren aan de discussieover de houdbaarheid van het structureleeenheidspostulaat. Onderzocht zijn leerlingen uit het Middelbaar Economisch en Administratief Onderwijs (MEAOers, n = 172,gemiddelde leeftijd 17 jaar) en leerlingen vanscholen voor Zeer Moeilijk Opvoedbare Kinderen (ZMOKers, n = 64, gemiddelde leeftijd 16 jaar). Zij scoorden op vraagstukken uitKohlbergs Heinz en Beloftedilemma en nogeen zogenaamd Zorgonderdeel. Om vast tekunnen stellen of er sprake is van consistentievan het niveau in de morele oordelen zijn multivariate variantie analyses (MANOVA,SPSS/PC+) en factoranalyses verricht. Deuitkomsten wijzen uit dat de niveaus van morele oordelen van MEAOers niet consistentzijn, terwijl ZMOKers op bepaalde morelevraagstukken wel consistent scoren. In de discussie wordt hiervoor een interpretatie aangedragen.
-
De grensverleggende basisschool
De conferentie De grensverleggende basisschool werd op 25 en 26 september 1990 gehouden in het Philips Ontvangstcentrum teEindhoven. Het onderwerp van de conferentie was kwaliteitsverbetering van de basisschool met als consequentie schaalvergroting.Hoewel de voorbereidingen tot deze conferentie tijdig, meer dan twee jaar geleden, warenbegonnen, bleek het onderwerp nog voor deaanvang van de conferentie plotseUng in eenstroomversnelling te geraken door het geruchtmakende rapport van de projectgroep'Schaalvergroting'. Uitgangspunt voor deconferentie was dat er een kloof bestaat tussende verwachtingen die men heeft van de basisschool en de mate waarin de basisschool daaraan kan voldoen. Als de verwachtingen terecht zijn moeten we ons afvragen hoe hetkomt dat de resultaten niet overeenstemmenmet de verwachtingen. Wat zou er dienen tegebeuren om de basisschool beter toe te rustenvoor de gestelde taken.
-
Zelfinstructie: een cognitief-psychologisch perspectief
Het centrale uitgangspunt van de ZICOgroep is dat het tijd is dat de traditionele ontwerpkunde met wortels in het behaviorisme en cognitivisme vervangen wordt dooreen nieuwe ontwerpkunde. De traditionelebehavioristisch georiënteerde ontwerpkundegaat teveel uit van een vakinhoudelijke aanpak, waarbij de decompositie van taakelementen via taakanalyse ertoe leidt dat de ontwerper erg actief is maar de lerende niet. Detraditionele cognitieve ontwerpkunde, zoalsbeoefend door mensen als Merrill en Reigeluth, gaat uit van leerdoelen van verschillendcognitief niveau. De hogere cognitieve doelenvragen andere leeractiviteiten dan de lagere.Het fundamentele ontwerpprincipe is dat uitde aard van de leerdoelen de aard van de teontwerpen leeractiviteiten kan worden afgeleid. De ZICO groep stelt vragen bij dezeontwerpkunde en is op zoek naar een nieuweontwerpkunde. Hierin wordt veel meer dan inde traditioneel cognitieve ontwerpkundeserieus genomen dat lerenden hun eigen lerenactief sturen onder invloed van hun leerstijl,leerconceptie, metacognitieve kennis, regulatiestijl, oriëntatie op het leren, leermotivatieen voorkennis, alsmede onder invloed vandatgene wat zij in interactie met het lesmateriaal (en de vakspecifieke inhoud daarvan)ervaren. Belangrijke onderwerpen in datkader zijn bijvoorbeeld de vragen die lerendenzichzelf stellen, de persoonlijke leerdoelen dielerenden hanteren, de interpretaties van leertaken, opdrachten en overige didactischemaatregelen, de mentale inspanning die lerenden zich moeten getroosten en de wijzewaarop lerenden zichzelf toetsen en gebruikmaken van (diagnostische) toetsen. Ook is desamenhang van de verschillende instructiemaatregelen en de wijze waarop zij elkaarversterken dan wel tegenwerken een belangrijk onderwerp. Een belangrijke bron van inspiratie is daarbij het constructivisme (Duffy en Jonassen, 1991).
-
Katholieke Universiteit Nijmegen
De voor dit themanummer gekozen titel heefttwee bedoelingen. Ten eerste wordt ermeebedoeld dat zelfinstructie de nodige aandachtvan onderzoekers verdient. Er wordt immerssteeds meer van zelfinstructiepakkettengebruik gemaakt, omdat ze onafhankelijk vanplaats en tijd bestudeerd kunnen worden. Tentweede suggereert de titel dat de kwaliteit vandeze instructievorm verhoogd kan wordendoor een beroep te doen op uitkomsten vancognitiefpsychologisch onderzoek.Aan de basis van dit themanummer ligt hetwerk van een NederlandsVlaamse onderzoeksgroep over "Zelfinstructie en Cursusontwikkeling", kortweg ZICO genoemd(Beukhof, Elen, ElshoutMohr, Lowyck, Vanden Branden, Van Hout Wolters, Vermunt enWillems, 1990). Getracht werd om vanuit eencognitiefpsychologisch kader een onderzoeksprogramma op te starten waarin descriptief onderwijspsychologisch onderzoekwerd gekoppeld aan de ontwerpkunde. Degedachte stond voorop, dat het creëren vankrachtige leeromgevingen slechts plaats kanvinden, wanneer enerzijds actuele inzichtenover het leren omgezet worden in geldige ontwerpregels en anderzijds de transitie van descriptie naar prescriptie empirisch en theoretisch gefundeerd zou worden.
-
Informatie-aanbod in zelfinstructiepakketten: van descriptie naar prescriptie
In deze bijdrage wordt, als een eerste stap naarhet formuleren van ontwerpkundige prescripties, op grond van schematheoretische inzichteneen aantal regels afgeleid voor het achterhalenvan bronnen van moeilijkheden voor studentenmet het informatieaanbod in zelfinstructiepakketten. Hiertoe wordt een onderscheid gemaakttussen 'nieuwe', 'verklarende' en 'bijkomende'inhouden. De gevonden regels betreffen het activeren van beschikbare schemata en het expliciteren van de wijzigingen die aan deze schemataworden aangebracht. De regels werden in eenexploratief onderzoek getoetst door na te gaanin welke mate er overeenkomst is tussen uit eentheoretische analyse als problematisch naarvoren komende inhouden enerzijds en spontaandoor studenten gerapporteerde onduidelijkheden anderzijds. Ten slotte wordt aangegeven dathet vertalen van descriptieve onderzoeksgegevens in prescripties voor het ontwerpen vanleeromgevingen een aantal empirische en theoretische tussenstappen vergt. Hieruit wordtafgeleid dat prescripties niet louter op theoretische gronden kunnen worden geformuleerd.
-
Terugkoppeling in het kader van zelfinstructie
Terugkoppeling geven is een belangrijke onderwijsfunctie. Voor een goed verloop van het leerproces is het noodzakelijk dat de lerende informatie krijgt omtrent vorderingen en resultaten.Hoe de onderwijsfunctie het beste vervuld kanworden, hangt af van de leertaak, de leerling ende leersituatie. In het optimale geval is er tijdenshet leerproces een docent of tutor aanwezig diemet kennis van zaken zorgt voor tussentijdsebevraging en terugkoppeling.