Vol 68 Nr 6 (1991)

Gepubliceerd: 1991-01-01

Artikel

  • Het onderwijs aan jonge kinderen

    P. Appelhof , J. Slavenburg

    De recente discussies over het onderwijs aan jonge kinderen hebben in het onderwijsveld inderdaad geleid tot meer aandacht voorhet onderwijs aan jonge kinderen en de scholing en begeleiding van leraren. Die activiteiten versterken de behoefte aan informatie. Indit themanummer is een poging ondernomenom, zowel op theoretisch als empirisch gebiedin deze behoefte aan informatie te voorzien.

  • Het relatieve belang van het beheersen van leesvoorwaarden

    M.J.C. MOMMERS

    Met behulp van de gegevens uit een longitudinaal leesonderzoek dat door de Vakgroep Onderwijskunde van de Katholieke Universiteit teNijmegen in de periode 1979!1987 is uiige voerd,wordt onderzocht wat het beheersen van dezogenoemde leesvoorwaarden bij het begin vanhet formele, methodische leesonderwijs bijdraagt in de verklaring van verschillen tussenleerlingen in hun latere leesprestaties.

  • Programma's en speelleermaterialen voor voorbereidend rekenen in de basisschool

    E. HARSKAMP, T. WILLEMSENRION

    Uit een exploratie/ onderzoek met behulp vaneen vragenlijst onder 33 onderwijsgevenden ingroep 2 van de basisschool komt naar voren datkinderen gemiddeld 2 d 3 keer per week metspeelleermateriaal voor voorbereidend rekenenspelen en twee keer per maand een rekenprogramma krijgen. Aan een kleine steekproef vantwee leerlingen uit elk van de 33 klassen is eenrekentoets aangeboden. De toetsresultaten wijzen erop dat de kleuters weinig moeite hebbenmet de rekentoets over concrete optel, aftreken verdeelsituaties tot 10. Correlationele analyse laat zien dat de frequentie, waarmee kinderen mogen spelen met bepaalde speelleermaterialen, enigszins samenhangt met de prestaties van leerlingen. Er is in dit exploratieveonderzoek weinig evidentie gevonden voor deverwachting dat het geven van een programmaof het geven van opdrachten en lesjes bijspeelleermaterialen samenhangt met betere rekenprestaties. Deze uitkomsten vragen om nader onderzoek.

  • Peiling van conceptuele en metalinguïstische kennis bij deaanvang van het basisonderwijs

    L. VERHOEVEN

    In dit artikel wordt verslag gedaan van eenonderzoek dat de peiling beoogd van de conceptuele en metalinguïstische kennis van kleuters hij de entree in het basisonderwijs. Daartoeis een groot aantal taken afgenomen bij 298jongste kleuters: autochtone kinderen uit hoogmilieu, autochtone kinderen uit laag milieu enallochtone kinderen. In het onderzoek dat totdusver is gedaan naar factoren die bepalend zijnvoor het leren lezen, is steeds terugredenerendbepaald welke conceptuele en metalinguïstischeaspecten aandacht verdienen binnen het voorbereidend lezen. Het is echter de vraag of eendergelijke aanpak ter voorkoming van leesproblemen de meest adequate is. Het lijkt veeleervan belang om aan te sluiten op de spontaneontwikkeling van conceptuele en metalinguïstische ketmis bij kinderen. In dit onderzoekwordt gepoogd deze ontwikkelingsaspecten opte sporen en na te gaan in hoeverre deze bij dediverse groepen tot ontwikkeling komen. In eenvervolgstudie zal dit onderzoek worden uitgebreid in de richting van een longitudinaal design,waaruit de ontwikkeling van conceptuele enmetalinguïstische kennis gedurende de kleuterperiode zal worden gevolgd. Daarbij zal deinvloed van het onderwijsaanbod wordennagegaan, door de vorderingen van de kinderenin een open en gesloten onderwijssituatie tevergelijken met die van kinderen in eencontroleconditie.

  • Ontwikkelingen in de VerenigdeStaten nader beschouwd

    P. Appelhof

    Het onderwijs voor kleuters van 4 en 5 jaar is in Nederland uitzonderlijk goed geregeld. Hetis bestemd voor alle kleuters, het is gratis, hetduurt de hele schooldag, het maakt deel uitvan het primair onderwijs, er wordt overwegend een breed scholingsprogramma aangeboden, het personeel is professioneel en heefteen goed salaris.

  • Interactief gedrag in de eerste drie levensjaren en sociometrische oordelen in de kleuterklas

    S.A. ROOS , C.F.M. LIESHOUT , J.M. RIKSEN-WALRAVEN

    Het doel van dit longitudinale onderzoek was(1) het opsporen van onderscheiden dimensies in interacties met leeftijdgenoten van baby's,peuters en kleuters, (2) het vaststellen vanstabiliteit in de voorschoolse interacties metleeftijdgenoten en (3) het voorspellen van interacties van kleuters met klasgenoten op basis vanhun voorschoolse interacties. Op de leeftijdenvan 12, 24 en 42 maanden interacteerden 48kinderen in dyadische spelsessies met leeftijdgenoten van dezelfde sekse. Het interactieve gedrag van de kinderen werd op videotape opgenomen en later gecodeerd. Er waren gedragscategorieën voor verschillende soorten initiatieven en reacties. Bovendien werd het interactievegedrag van beide kinderen na elke sessie paarsgewijs vergeleken door vier volwassen waarnemers op negen items van interacties met leeftijdgenoten. Op de leeftijd van 60 maanden werdenin de kleuterklas nominaties door klasgenotenbepaald op dezelfde items als in vroegere jaren.Op elk van de drie voorschoolse leeftijden werden steeds twee vergelijkbare orthogonale factoren in de relaties met leeftijdgenoten vastgesteld, nl. aversieve dominantie en coöperatie.Op de leeftijd van 60 maanden ontstond bovendien een derde factor, nl. angstige teruggetrokkenheid. Negatieve initiatieven waren significant stabiel van 12 tot 42 maanden.

  • De functie van intuïtief handelen bij de opbouw van onderwijsbekwaamheden

    B.J. WOLTERS

    Sommige docenten profiteren veel meer vanopleiding, nascholing en beroepservaringen danandere. In 'teacher thinking' wordt een kadergeboden voor de beschrijving van dit verschil inontwikkeling van de structuur van onderwijsbekwaamheden. Intuïtief handelen voorziet echter in het bijzonder in onderwijsleersituatieswaarin onmiddellijk moet worden gehandeld inmin of meer verrassende en onverwachte situaties. In dergelijke situaties is overleg met jezelfnauwelijks of niet mogelijk. Toch blijkt datonnadenkend gedrag in dergelijke situaties allerminst ondoordacht gedrag is. De docent handelt adequaat op grond van zijn intuïtief handelen. De docent die intuïtief handelt vormt zicheen beeld (patroon, 'Gestalt') van de situatiewaarin kennis van zaken op een niveau benedende bewustzijnsdrempel, nonverbaal, gelijktijdig aanwezig is in een veelzinnig betekenisveld.De handeling is adequaat omdat ze de sporenvan het gevormde beeld van de situatie draagt.De impliciete inzichtelijkheid van de intuïtievehandeling kan vervolgens worden geëxpliciteerdin een verantwoording. Reßectie op de intuïtievehandeling is ook noodzakelijk om te bereikendat ze deel gaat uitmaken van de structuur vanonderwijsbekwaamheden. Doorgroeicompetentie lijkt in belangrijke mate te worden bepaalddoor de bekwaamheid in intuïtief handelen.

  • De AERA Annual Meeting: Chi-cago 1991

    J. Slavenburg

    Deze kroniek bestaat uit een min of meertoevallige compositie van indrukken. Toevallig, omdat de zogenaamde sessies over de te bespreken onderwerpen bezocht zijn door Nederlandse of Vlaamse deelnemers aan hetAERAcongres; indrukken, omdat van dezedeelnemers geen hecht doortimmerd betooggevraagd wordt, maar eerder een soort overzicht van hetgeen, naar hun indruk, aan belangrijke punten aan de orde is geweest.

  • Meten om beter te weten?Geschiedenis van de experimenteel-wetenschappelijke richting in de Westersepedagogiek vanaf het einde van de 19e eeuw totaan de Tweede Wereldoorlog

    J. Noordman

    Zich baserend op een natuurwetenschappelijk paradigma poogde de empirischanalytische denkrichting in de pedagogiek tegen het einde van de 19eeeuw een strenge opvoedingswetenschap te vestigen. Daarbij distantiëerden kinderkundigen, pedologen, experimenteelpedagogen en psychopedagogen zich van de praktische ervaringsleer zowel alsvan de al té filosofisch geörienteerde opvoedingstheorieën. Deze wetenschappelijke opvoedkundeliep parallel aan de reformpedagogische bewegingmaar pretendeerde een minder gevoelsmatige en eenmeer scientistische oplossing van pedagogische enonderwijskundige problemen. Met meten en testenveronderstelde men een nieuwe vorm van doelmatigheid te kunnen bereiken. Velen van hen beledendit geloof met bijna religieuze ernst.