Vol 66 Nr 5 (1989)

Gepubliceerd: 1989-01-01

Artikel

  • Woordidentificatie bij leeszwakke kinderen

    E.M.H. ASSINK

    Het hier beschreven onderzoek was gericht op het aantonen van verschillen in de wijze waarop normale en zwakke lezers tijdens het 'natuurlijke leesproces' woorden identificeren. Dit werdgerealiseerd door te kijken naar de gevoeligheidvan ppn. voor manipulatie van orthografischeinformatie tijdens het leesproces. De ppn. moesten zinnen, waarin op sommige plaatsen opzettelijk woorden met misspellingen waren aangebracht, semantisch beoordelen. Onmiddellijk navoltooiing van deze taak kregen de ppn. hetzojuist gelezen zinnenmateriaal nogmaals voorgelegd, maar nu in een orthografisch correctevorm. Ppn. moesten de woorden aangeven dietijdens de leestaak in een afwijkende schrijfwijze waren aangeboden, en zij moesten daarbijtevens de afwijkende letter(s) identificeren.Beide groepen ppn. produceerden verschillendepatronen met identificatiescores, afhankelijkvan de door hen gehanteerde identificatiestrategie. In de discussie worden suggesties voorvervolgonderzoek aangegeven.

  • Agressie, prosociaal gedrag en televisiekijken in zes landen longitudinaal onderzocht

    B. BAARDA, M. KUTTSCHREUTER, O. WIEGMAN

    In een internationaal, longitudinaal onderzoekwerd nagegaan in hoeverre het kijken naar geweld en naar prosociaal gedrag op de televisievan invloed was op agressief en prosociaal gedrag. Er werd een significant positief verbandtussen hel kijken naar geweld en agressie gevonden. Dit verband verdween echter grotendeelstoen er gecorrigeerd werd voor het agressieniveau op het eerste meetmoment en intelligentie.Er was weinig steun voor de op basis van desociale leertheorie gestelde hypothese dat hetkijken naar geweld op televisie leidt tot agressiefgedrag. IVat betreft prosociaal gedrag werdgeen positieve relatie gevonden tussen het gedrag en het kijken naar de televisie. De verklaring voor hel feit dat de gestelde hypothesen nietbevestigd werden, wordt gezocht in de beperkingen van het gebruikte instrumentarium enonderzoeksdesign.

  • Linguïstische en culturele bronnen van itembias in de Eindtoets Basisonderwijs voor leerlingen uit etnische minderheidsgroepen

    M. JONG , T. VALLEN

    In deze bijdrage wordt op basis van literatuurstudie nagegaan in hoeverre linguïstische enculturele factoren zijn te traceren die mogelijkde oorzaak zijn van lagere prestaties van allochtone subgroepen op de Eindtoets Basisonderwijs, terwijl het kennis en vaardigheidsniveauvan die subgroepen niet lager ligt dan dat vanvergelijkbare autochtone. Dit fenomeen dat deconstructvaliditeit van een toets aantast, wordt'itembias' genoemd. De uit de literatuur naarvoren gekomen mogelijke bronnen van itembiaszijn toegepast op items uit de Eindtoets Basisonderwijs 1987. Daarbij is gebleken dat hetuitermate belangrijk is om onderscheid te maken tussen (door de toetsconstructeurs) bedoelde moeilijkheid en onbedoelde moeilijkheid(itembias). Immers, een goede toets bevat ookmoeilijke onderdelen om te kunnen discrimineren tussen goede en minder goede leerlingen.Tevens is de kwalificatie 'gebiased' sterk afhankelijk van de soort vaardigheid die in een itemwordt gemeten: een moeilijk woord is terechtmoeilijk in een woordenschatitem, maar kanonbedoeld moeilijk zijn in een rekenvraagstuk.Daarnaast blijkt niet altijd duidelijk te zijn watprecies de vaardigheid is die in een item wordtgemeten en blijken gemeten vaardigheden uiteen te lopen van enkelvoudig tot meervoudigcomplex. Bovendien worden items meestal ineen (cultuurspecifieke) context aangeboden dieonbedoeld moeilijk kan zijn in de ene situatie,maar juist bedoeld moeilijk in de andere. Metname de rol die vocabulaire lijkt te spelen bij hetvaststellen van mogelijke biasbronnen, springt

  • Schoolbesturen en de vrijheid van onderwijs. Bestuurlijke en organisatorische factoren van invloed op de benutting van beleidsruimte door bijzondere schoolbesturen.

    J.F.A. Braster, J.J.A. Tacq

    De vragen die Van Esch in zijn proefschriftprobeert te beantwoorden zijn (samengevat) de volgende: (1) welke beleidsvrijheid hebben schoolbesturen, (2) in hoeverre maken besturen gebruik vandeze vrijheid, en (3) in hoeverre kunnen verschillenin gebruik worden verklaard? Deze onderzoeksvragen worden in de hoofdstukken vijf en zes beantwoord. In deze twee hoofdstukken worden achtereenvolgens de resultaten gepresentecerd van eentiental gevalsstudies en van een surveyonderzoekonder 390 schoolbesturen, terwijl in het zevende enlaatste hoofdstuk de belangrijkste conclusies vanhet onderzoek nog eens op een rijtje worden gezet.

  • Invoering basisvorming en innovatiemanagement op schoolniveau

    R.H. HOFMAN, A.L. OLTHOF, H.J. DECANNE

    Al sinds de invoering van de Mammoetwet in 1968 duurt de discussie over de meest wenselijke inrichting van de eerste fase van het secundaironderwijs voort. Thans lijkt het erop dat definitieve besluitvorming gaat plaatsvinden. Eenwetsvoorstel aangaande de invoering van de zogenaamde basisvorming in de eerste fase van hetvoortgezet onderwijs is bij het parlement inbehandeling'. Nationaal en internationaal is inde afgelopen jaren ervaring opgedaan met onderwijsinnovaties die elementen van basisvorming omvatten.

  • Het effect van wisselrijen in een vroege fase van het lerenlezen

    P. REITSMA

    In veel onderwijsleerpakketten voor aanvankelijk lezen komen zogenaamde wisselrijenvoor. Dit zijn rijtjes woorden waarin een volgend woord slechts in één letter of grafeemverschilt van een voorafgaand woord. Uit dediverse handleidingen of begeleidende geschriften van thans in gebruik zijnde leesmethoden blijkt dat een beschrijving van defunctie van oefeningen met dergelijke woordrijen in het leesleerproces tamelijk uiteenloopt. Wisseloefeningen zouden o.a. hetaanleren van nieuwe grafeemfoneem relatieskunnen faciliteren, bevorderlijk kunnen zijnvoor het verwerven van kennis omtrent destructurele relaties tussen geschreven en gesproken woorden of gunstige voorwaardenkunnen scheppen voor het direct leren herkennen van gelijkblijvende woorddelen (cf. Reitsma, 1988). Terwijl de waarde van wisselrijenvoor de ontwikkeling van leesvaardigheid inbeginnende lezers doorgaans nogal hoogwordt geschat, is er een gebrek aan gepubliceerde gegevens van onderzoek waarin heteffect van wisselrijen rechtstreeks wordt gecvalueerd. In een eerder gerapporteerd onderzoek (Reitsma, 1988) is daarom een aanvanggemaakt met onderzoek naar het effect vanwisselrijen.

  • Over de gebruikswaarde van onderwijsonderzoek

    M.W. JONG , J. WILD , P. DOOL

    Onderzoek over het Kort Middelbaar Beroepsonderwijs (n = 27) voldoet onvoldoende aan deinformatiebehoefte van drie gebruikersgroepen:beleidsmakers, programmacoördinatoren enpraktijkmensen. De oorzaken hiervoor moetengezocht worden in I) het injle.xibele programmeringsproces dat te weinig rekening houdt metde gedifferentieerde informatiebehoeften vandeze gebruikersgroepen en 2) hel onvoldoendestimulans geven tot gebruik van de onderzoeksresultaten, alsmede het ontbreken van structureel overleg tussen opdrachtgevers en onderzoekers. De invloed van design en wijze vandataverzameling op de relevantie is onduidelijk.Het KMBOonderzoek voldoet wel meer aan derichtlijnen van het incrementele, politiek gekleurde beslissingsmodel over onderwij.iprogramma's dan aan het rationele model.

  • Verslag van het AERA-Congres 1989 te San Francisco

    L.F.W. Klerk de , N. Verloop

    Het jaarlijkse congres van de AERA vond in 1989 plaats te San Francisco. Het thema vandeze conferentie luidde; "The interdependenceof research and practice". De huidige voorzitter van de AERA, Nancy Cole, wees erop datonderzoek van onderwijs pas vruchtbaar is alsde wederzijdse betrekkingen tussen de beidewerelden, die van de research en van de praktijk, optimaal zijn. Of, zoals zij het zelf formuleerde: "In the best situations, the twocommunities, research and practice, are trulyinderdependent and interactive".

  • Onderzoekers in Opleiding

    A.M.P. Knoers

    In het eerste hoofdstuk wordt een historischeschets gegeven van het ontstaan van het aiostelsel.Daarin wordt geconcludeerd dat er twee modellenzijn gehanteerd: een 'learning by doing'model eneen opleidingsmodel dat verantwoord en doelgericht is en waarin onderwijsaanbod, leersituaties entoetsing op elkaar zijn afgestemd.