Vol 64 Nr 3 (1987)
Artikel
-
Onderwijs en creativiteit
De belangrijkste aanleiding in de jaren zest'g het onderzoek aan te vatten is ongetwijfeld het z.g. Sputnikeffect in dc V.S. Zoals bekend trad dit effect op aan het eind van de jaren vijftig Gevreesd werd voor een technologischeachterstand op dc USSR. Allereerst moest ta'ent worden opgezocht terwijl getwijfeld werdaan de mogelijkheid om dit met de doorsnee'ntelligentietests te doen. In de tweede plaatsmoesten, nadat vastgesteld was wat de kernvan 'creativiteit' was, trainingsprogramma'sopgezet worden.
-
Kunnen we kinderen leren creatief te denken?
Het begrip creativiteit heeft een brede betekenis. Het roept associaties op met de prestaties die de grootste kunstenaars en wetenschaps"lensen tot stand hebben gebracht. Vooronderwijsgevenden heeft creativiteit bij kinde■"en een andere betekenis. Zij associëren creatiJ'iteit met de fantasie gebruiken, scheppend""^zig zijn in lessen binnen de expressievakken,verbeeldend denken bij het schrijven van eenopstel. Indien onderwijspsychologen de termcreatief gebruiken als eigenschap van het denken van kinderen is de betekenis veelalbeperkter. Zij verwijzen vaak naar het onderzoek van Guilford (1967) waarin creativiteitbetrekking heeft op de prestaties die wordengeleverd in tests voor het divergente denken.Door hem is onder meer ideeënproduktiviteit('ideational fluency') als belangrijke theoretische component van de creativiteit naar vorengebracht.
-
Enkele controversiële onderwijsdoelstellingenin de context van evaluatie
In onderwijskringen bestaat bij zowel deskundigen als andere bij het onderwijs betrokkenen een aantal meningsverschillen over hoe onderwijs dient te worden geëvalueerd, wat doelstellingen in het onderwijs zijn, en niet in de laatsteplaats over welke onderwijsdoelen men zoumoeten nastreven, in het algemeen en bij evaluatie in het bijzonder. In dit artikel wordt eenbijdrage geleverd aan deze discussie. Allereerstwordt een uiteenzetting gegeven over onderwijsdoelstellingen en evaluatie in het algemeen. Dehoofdmoot bestaat uit bespreking van eenaantal discutabele doelstellingen zoals 'attitudes', als effectvariabele, als procesvariabele enals neveneffect.
-
controversiële onderwijsdoelstellingen in de context van evaluatie'
Door DoddemaWinsemius en Hofstee wordterop gewezen dat houdingen niet moeten worden uitgedrukt in doelstellingen als het bereikenervan niet objectief kan worden gemeten engeëvalueerd. Als hoofdargument hiervoor wordt''ongevoerd dat de overheid alleen op deze wijzede kwaliteit van onderwijs kan controleren engaranderen en 'houdingen' zich niet laten objectief evalueren. Als drie voorname argumenten'egen deze opvatting worden geformuleerd:1 Het legitimeringsproces van onderwijsdoelenkan zeker ondersteund worden met evaluatiegegevens maar behoeft en kan daar nietgeheel op gebaseerd worden.2. De overheid is een belangrijke partij in hetvaststellen van doelstellingen, maar is ineen democratische samenleving niet de énige betrokken partij.
-
Meningsverschillen en misverstanden
Dat sommige bij het onderwijs betrokkenenhet niet eens zouden zijn met alle in ons artikelbeleden opvattingen hebben we, zoals blijktuit het woord controversieel in de titel, verwacht. Het vraagteken in de titel van de reactievan Labordus en Van Bruggen (1987) verbaast ons dan ook: blijkbaar betwijfelen deauteurs dat de door ons besproken onderwijsdoelstellingen controversieel zijn. Maar datbetekent dat wij de enigen zouden zijn met eenafwijkende mening. Hetgeen niet aannemlijkis.
-
Eindtermen in de maak
In hoofdzaak draait het om een poging vande kant van de landelijke overheid greep op de inhoud van het onderwijs te krijgen en die greep te vergroten. En wel voornamelijk doorde kwaliteit van de output, de leerlingresultaten, te corrigeren en op te vijzelen. Voorwaareen opvallende ontwikkeling in een land waarde centrale overheid zich van oudsher op hetonderhavige terrein op de achtergrond hield.Daarbij vervullen op dit moment de in 1985voorgeschreven algemene en vakspecifieke'national criteria' een spilfunctie. Criteria dienog geen geaccepteerde verschillen in prestatieniveau reflecteren. Daaraan wordt momenteel gewerkt. Er circuleren nu concepten vanzogenoemde 'grade related criteria' (ofwel differentiële eindtermen) (Van den Brink, 1985)die min of meer liggen ingebed in het nationaleGCSEkader. Maar het stadium van ontwikkeling is nog pril. Een uitgebreid cyclischproces van uitproberen, raadplegen en herzienwordt voorzien.
-
Congres: Wetenschap, beleid en praktijk over het onderwijs aan 12-tot 15 a 16-jarigen. Tilburg, 22-23 januari 1987
Het streven van de WRR politieke consensus tot stand te brengen over de reorganisatievan de eerste fase van het vervolgonderwijs bleek gevoelens van instemming en huiveringteweeg te brengen bij de congresdeelnemers.Het beste kan dit getypeerd worden door eenparafrase van een van de uitspraken van J.
-
Opleidings- en nascholingsdidactiek
'Opleidingsdidactiek' zegt Peters, houdt zich bezig met leren onderwijzen. En daarin valt uiteraardook het hele verhaal 'didactiek': die dubbele gelaagdheid is uitermate essentieel. Opleidingsdocenten (PABO's, NLO's, etc.) dienen in feite eendubbele aandacht te schenken aan hun studenten:de student moet leren onderwijzen aan de hand vanhet onderwijzen in de school. In dit eerste hoofdstukkan men dan ook zich afvragen: Waaraan moet eenopleidingsdocent voldoen! en IVie verzorgt de nascholing van de opleiding.idocentl
-
Oefeningen voor beginnende lezers
Nadat een leerling is ingewijd in de elementairebeginselen van het lezen, dient vaak langdurig te^'orden geoefend voordat een willekeurige tekst^lot, accuraat en met begrip kan worden geleden. Hoewel in de klas of groep regelmatigSezamenlijke leesoefeningen plaatsvinden.Wordt tevens de leesvaardigheid in allerleiNormen zelfstandig of met individuele begelei'^ing geoefend. In een experiment met 72 beginnende lezers (derde groep basisschool) isnagegaan wat het effect is van een drietal verschillende individuele oefenvormen. Een eerstegroep leerlingen oefende terwijl een begeleidercorrigeerde en eventueel hulp verschafte. Eentweede groep leerlingen oefende door middelVan het stil meelezen met voorgelezen teksten.Een derde groep oefende zonder dat een begeleider hulp bood of correctie van leesfouten plaatsvond, maar de leerlingen hadden de mogelijkheid zelf de juiste woordklank van een moeilijk'e lezen woord op te vragen. Uit de gegevens vandit onderzoek blijkt dat de eerste en laatsteOefenvorm het meeste resultaat opleveren.
-
Godsdienst en godsdienstonderwijs
In dit artikel geef ik eerst aan dat godsdienstonderwijs van een andere orde is dan godsdienst en niet als deel ervan verstaan moet worden. Welbestaat er uiteraard verband tussen godsdiensten godsdienstonderwijs. Aan de hand van hetonderwerp van de verhouding van ervaring engodsdienstonderwijs zullen een aantal verbanden worden geschetst. Verder besteed ikaandacht aan de gevolgen van het onderscheiden tussen de orden van godsdienst en godsdienstonderwijs voor de rol van de leraargodsdienst. Tenslotte poog ik in een epiloogmijn van het gangbare gebruik afwijkende termen '(godsdienstige) opvoeding' en '(godsdienst) onderwijs te verantwoorden.