Vol 63 Nr 4 (1986)
Artikel
-
Vrouwenvakken - mannenvakken
Als eerste benadering van deze problematiek is het misschien mogelijk twee discussies te onderscheiden die door elkaar heen lopen.®eide zijn niet zonder meer met empirischeArgumenten te beslechten, aangezien ze betrekking hebben op de wijze waarop we onsonderwijs en de (gewenste) effecten ervanfoorstellen..
-
Wiskunde, niets voor meisjes?
Hoewel wij bezwaar maken tegen het eenzijdig gebruik van wiskunde als selectievak,zijn wij toch van oordeel dat het, gegeven deze selectiefunctie, van groot belang is dat getracht wordt de participatie van meisjes opdit terrein te vergroten. Een mening waarinwe gesterkt worden door meerdere, maatschappelijk gezien belangrijke instanties(SER, 1983; Emancipatieraad, 1983: Adviesgroep Keuzevrijheden, 1982). Bovendien zijnwij overtuigd van de intrinsieke waarde vanwiskunde. Wiskundig denken vormt een zinvol onderdeel van het leeraanbod. In dezemening vinden we onder meer de SER (1983)en de Werkgroep 'Vrouwen en Wiskunde'(1984) aan onze zijde. Aan de andere kantzijn wij en evenzeer de Werkgroep 'Vrouwenen Wiskunde' ervan overtuigd dat het vak alleen dan als zinvol door meisjes kan wordenervaren wanneer ook de inhoud van het vakdoor hen als zinvol wordt beschouwd. Hetbevorderen van de deelname aan wiskundeprogramma's door meisjes achten wij pas effectief wanneer tevens maatregelen wordengetroffen gericht op het verkleinen van deverschillen in de wiskundeprestaties tussenmeisjes en jongens. Indien dat niet het gevalis dreigt het gevaar, dat meisjes alsnog stranden. Voor onze opvattingen omtrent het vakwiskunde betekent dit dat wij een dubbelstrategie voorstaan. Wij willen het belangbenadrukken van het verhogen van de participatie van meisjes. Gelijktijdig zijn wij vanmening dat het huidige wiskundeonderwijsin inhoud, vormgeving en randvoorwaardendient te worden gewijzigd, wil het vergrotenvan de participatie van meisjes in de praktijkook het beoogde effect sorteren.
-
Vrouwelijke docenten als identificatiemodellen voor meisjes
In veel literatuur over meisjes en exacte vakken wordt als een van de oplossingen voorhet probleem, dat meisjes minder vaak dezevakken kiezen en in deze vakken lager presteren dan jongens, voorgesteld meer vrouwelijke docenten in exacte vakken aan te stellen.Vrouwelijke docenten zouden kunnen dienenals rolmodellen voor meisjes. In dit artikel"^ordt nagegaan of deze veronderstelling theoretisch kan worden onderbouwd met behulp van verklaringen voor de ontwikkelingvan sekserollen uit de psychoanalytischetheorie, de sociale leertheorie en de cognitieve ontwikkelingstheorie. Alleen uit de socialeleertheorie blijken toetsbare hypothesen af teleiden over de invloed van vrouwelijke docenten op meisjes. Deze hypothesen blijkenachter niet te worden ondersteund door empirisch onderzoek. De conclusie is dat vrouv^'elijke docenten in exacte vakken niet zonder meer geschikte rolmodellen zijn voor'Meisjes. De invloed van vrouwelijke docenhangt eerder af van hun attitudes en ge^''og ten opzichte van meisjes dan van hun^^kse op zich. Wanneer mannelijke docentendezelfde attitudes en gedrag bezitten, is hun'nvloed even belangrijk als die van hun vrouwelijke collega's.
-
Naar een theorie over de beroepssocialisatie van vrouwen
Het voortbestaan van het positieverschil tussen mannen en vrouwen binnen de betaalde arbeid kan niet volledig verklaard worden uit de keus van vrouwen of haar diplomabezit.Het sekseverschil zelf functioneert binnenarbeidsorganisaties als een belangrijkselectiecriterium. De vraag in dit artikel iswat mannen en vrouwen leren, onder anderein de beroepsopleidingen, zodat zij hunplaats in het heersende patroon innemen.Enkele besproken kwalificatie enberoepssocialisatietheorieën bieden slechtsin beperkte mate aanknopingspunten voorde beantwoording van deze vraag. De conclusie van dit artikel is dat mannen en vrouwen door beroepsbeelden en een beroepsidentiteit op een zodanig verschillende wijzeaangesproken worden dat zij 'als vanzelf'een verschillende loopbaan volgen. De toenemende betekenis die vrouwen toekennen aaneen beroepsloopbaan brengt deze vanzelfsprekendheid aan het wankelen. Dit iseen gunstige voorwaarde om de leer ensocialisatieprocessen, waar seksespecifiekeberoepsbeelden en beroepsidentiteiten het resultaat van zijn, te herzien.
-
Meisjesonderwijs of onderwijs voor meisjes?
In dit artikel worden problemen gesignaleerdin de wijze waarop sekseongelijkheid in hetonderwijs gewoonlijk wordt benaderd alsprobleem van de traditionele keuzes vanmeisjes. De roldoorbrekingsstrategie, volgend uit deze probleemdefinitie, stelt het toegankelijk maken van jongensopleidingenvoor meisjes centraal en ziet het huishoudonderwijs als minder relevant in het kader vanemancipatie. Vanuit progressieve en feministische hoek wordt de roldoorbrekingsstrategie ook gericht op de zogenaamde traditionele meisjesvakken en opleidingen. Zowordt gewezen op de waarde van de huishoudelijke en verzorgende vakken, die tot uitingzou moeten komen in een apart vak 'verzorging' in het voortgezet basisonderwijs. Ditartikel wijst op het gevaar van zowel redeneringen, waarin de belangen van meisjes zonder meer worden gekoppeldaan een verbreding van het onderwijs, als van een denkwijze, waarin opleidingen, vakken en keuzes alsvrouwelijk en daarmee bij voorbaat als'traditioneel' en 'leidend tot achterstand'worden benoemd. Daarin wordt namelijkhet stellen van vragen over de wijze waarophet onderwijs zelf 'vrouwelijkheid' en 'mannelijkheid' (re)produceert in een vooraf gegeven en eenduidig kader vastgelegd.
-
Raders en spellers: Wat is de betekenis van dit onderscheid in de groep zwakke lezers?
In dit onderzoek wordt empirische ondersteuning gezocht voor het bestaan van een onderscheid in twee subtypen dyslectischekinderen. Allereerst wordt nagegaan of ereen eenzijdige voorkeur of bedrevenheidbestaat m.b.t. het gebruik van een woordherkenningsmechanisme. Daartoe werd het onderzoek van Baron (1979) in aangepaste versie gerepliceerd. De resultaten wijzen uit, datdyslectische kinderen te plaatsen zijn op eendimensie die loopt van een extreme voorkeurvoor een fonologischgemedieerde ('spellende') naar een extreme voorkeur voor een directe ('radende') woordherkenningsstrategie.Het tweede deel van het onderzoek levert positieve indicaties voor een superioriteit vanraders t.o.v. spellers in het gebruiken vancontextuele informatie. Tot slot geven we enkele suggesties m.b.t. een differentiële orthodidactische aanpak van het radend en spellend lezen.
-
De realiteit van televisie
Kleuters en kinderen uit de tweede klas kregen Sesamstraatfragmenten te zien en beantwoordden vervolgens vragen over de echtheid van televisie. Factoranalyse wees uitdat er drie dimensies zijn: 1. 'Sesamstraatbestaat echt', 2. 'televisiefiguren kunnenons zien en horenen 3. 'wat je ziet zit inhet toestel'. Oudere kinderen geloofden minder in de echtheid van televisie; dit gold vooralle dimensies. Kinderen uit een laag sociaaleconomisch milieu geloofden eerder dat televisiefiguren ons kunnen zien en horen. Kinderen die minder begrip hebben van video enkinderen die met anderen naar Sesamstraatkijken geloven meer in de echtheid van televisie, maar dit kunnen leeftijdeffecten zijn.
-
Een beschouwing over het rapport 'Basisvorming in het onderwijs'van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid
Begin 1986 bracht de WetenschappelijkeRaad voor het Regeringsbeleid op verzoekvan de regering een advies uit over de inhoud, duur en vormgeving van de basisvorming in het onderwijs. Dit advies zal een belangrijke rol gaan spelen in het overheidsbeleid ten aanzien van de eerste fase van hetvoortgezet onderwijs.
-
Keerpunt in beleid voortgezet onderwijs
De vernieuwingsidealen voor de middenschool hebben in de periode sinds 1970 veelaan betekenis ingeboet. Het WRRrapportover basisvorming lijkt tot een nieuwe fase teleiden in de ontwikkeling van het voortgezetonderwijs. In een persoonlijk commentaarop deze publikatie komen drie kwesties aande orde: de noodzaak van politieke consensus bij grootschalige innovaties, de verhouding tussen inhoud en proces van veranderenen het schoolconcept van de WRR.
-
Leergeschiktheid en leertests. Een leertestonderzoek bij eersteklassers in het gewoon lager onderwijs
Het gebruik van leertests zou deze bezwaren kunnen ondervangen. In een leertest wordt, na afname van de test, gestandaardiseerde hulp geboden. Vervolgens heeft een nameting plaats. De mate waarin de prestatie van pretest naar posttest verbetert vormt een maat voor het leerpotentieel.Leertestonderzoek richt zich zowel op verbeteringvan de predictieve validiteit als op bestudering vanproceskenmerken.