Vol 59 Nr 1 (1982)
Artikel
-
Dichtheid van het opvoedingsmilieu en attachment: een vooronderzoek
In dit artikel wordt verslag gedaan van eensurveyonderzoek naar de relatie tiissen dedichtheid van het opvoedingsmilieu en een bepaald aspect van gehechtheid {'attachment'),namelijk de door het kind ervaren veiligheid inpotentieel bedreigende situaties. De dichtheidvan hel opvoedingsmilieu wordt o.m. bepaalddoor het aantal opvoeders dat met het kind inrelatie treedt en door de mate waarin de oudersbij de opvoeding betrokken zijn. Aan de theorievorming rond deze vraagstelling wordt in ditartikel slechts kort gerefereerd. Het onderzoekwerd verricht bij 166 ouderparen in Leiden enomgeving met tenminste twee kinderen tussen Oen 3.5 jaar en was er in de eerste plaats op gerichteen globaal overzicht te verkrijgen van de standvan zaken bij een relatief grote groep gezinnen.Op basis van de bij deze groep verkregen vragenlijstgegevens werd met behulp van multiplercgressietechnieken nagegaan hoe en in welkemate variatie in erwiren veiligheid is terug tevoeren op variatie in een aantal direct en indirectaan de theorie over gehechtheid ontleende onafhankelijke variabelen. Van deze variabelenbleek slechts een minderheid enige samenhangvan betekenis met erwren veiligheid te vertonen.Deze samenhang suggereen dal een hogere malevan erx'aren veiligheid wat vaker lijkt samen tegaan met het buitenshuis werken van de moederen een enigszins relativerende opvoedingsattitude, hetgeen géén sletin betekent voor de vigerende (voor)oordelen ten aanzien van de negatieve effecten van werkend moederschap op de
-
Het spel en zijn rol in de psychische ontwikkeling van het kind
Wanneer we spreken over de betekenis van het spel voor de ontwikkeling van de kleuter, stuiten we op twee fundamentele vragen. Ten eerste: wat is de oorsprong en de genese van hetspel in de kinderlijke ontwikkeling? Ten tweede: wat is de rol van de spelactiviteit in deontwikkeling van het kind en wat voor betekenis heeft die activiteit voor de ontwikkeling vande kleuter? Is het spel de centrale of alleenmaar de meest frequente activiteit in de kleuterleeftijd?
-
Het beeld van leerkrachten over hun feitelijke beïnvloedingsmogelijkheden in de school en hun vernieuwingsgedrag
In de literatuur treft men wel eens de stelling aandat de zeggingsmacht van leerkrachten over hetbeleid van de school een belangrijke betekenisheeft voor de daadwerkelijke realisatie van vernieuwing. Empirisch onderzoek bijeen toevalliggekozen staal van leerkrachten uit katholiekemeisjesscholen in Vlaanderen geeft geen ondubbelzinnige steun aan deze veronderstelling.Slechts voor een beperkt aantal gedragingenheeft het beeld dat ze hebben van hun ft'itelijkebeïnvloedingsmogclijkheden enige relevantie.
-
Korte gestructureerde oudercursussen
Studenten van de Vakgroep Klinische Pedapgiek (Rijks Universiteit Utrecht) hebben een inventarisatie van Oudercursussen in Nederland gemaakt. Daaruit blijkt dat er per jaarzo'n 300 oudercursussen worden gegeven. Ongeveer 100 trainers, waarvan een groot aantalop MOB's (Medisch Opvoedkundige Bureaus)zijn daar mee bezig. Deze enorme uitbreiding(in 1976 gaven naar schatting 10 therapeutensamen 30 cursussen per jaar) is onder anderegestimuleerd door de promotie van Dr. J. M.Cladder (Oudercursussen op MOB's), de opleidingen in het geven van gestructureerde oudercursussen, o.a. verzorgd door het N.l.P.(Nederlands Instituut voor Psychologen) enhet verschijnen van enkele boeken over oudercursussen. Tijdens het promotieproject van Dr.Cladder zijn twee soorten cursussen op effectiviteit vergeleken, de cursus volgens Gordon ende gedragstherapeutische oudercursus. Hetpercentage ouders dat aangaf geen verderehulp meer nodig te hebben was na de cursussenongeveer 50%.
-
Met Oosteuropese psychologen in gesprek
Pedagogische Studiën publiceert regelmatig artikelen over de sovjetpsychologie, zowel vertalingen van Russische artikelen als artikelen vanNederlandse en Belgische onderwijskundigenen onderwijsleerpsychologen. Een besprekingvan bovengenoemde publikatie is daarom in dittijdschrift op ajn plaats. Tegelijkertijd is waar te nemen dat er in het onderwijsveld ook veel weerstand is tegen toepassing van principes uit de sovjetpsychologieen gebruik van programma's en methoden diedaarop zijn gebaseerd. Misschien is dit te wijtenaan foute interpretaties van theorieën of aanonkritische vertalingen van theorie naar praktijk, die in sommige gevallen hebben geleid tot
-
Het schoolonderzoek, een bekende formule met veel onbekenden
Wei van kracht worden van de Wet op hetVoortgezet Onderwijs bracht een heel nieuw'Examensysteem met zich mee voor het AVO.Het eindexamen werd opgedeeld in een centraalschriftelijk examen met van overheidswege opgestelde opgaven en normen en een schoolonderzoek, dat onder de autonomie van de betrokken scholen valt. De residtaten van beide examenonderdelen worden gebundeld tot één, gezamenlijke beoordeling.Ondanks of wellicht juist door de grote mate vanvrijheid voor de scholen om hun eigen schoolonderzoek in te richten is het schoolonderzoekvan meet af aan een voortdurende bron vanconflicten en discussies geweest. Initiatieven omwijzigingen aan te brengen in de regeling voorhet schoolonderzoek bleven mede door het ontbreken van informatie over de feitelijke inrichting en vormgeving van het schoolonderzoekzonder veel succes. De werkelijkheid is evenwel vaak anders.Hoewel de Wet op het Voortgezet Onderwijs(WVO) langzamerhand op haar twaalf en halflang jubileum afstevent, is de beschikbare informatie over het daadwerkelijk functioneren^an het mammoetgebeuren dat ons voortgezetonderwijs heden ten dage vormt, nog van een
-
Het oplossen van redactie-opgaven: een experimenteel onderzoek
In dit artikel wordt hel resultaat besproken vanonderzoek naar het oplossen van redactieopgaven. Aanleiding voor dit onderzoekvormde een reeks artikelen over algehraïseringvan het rekenonderwijs op de lagere school, dieeerder in dit tijdschrift verscheen. (Mascini,A.^sink en Verloop, 1977; Freudentiial,''^79a en 1979b; Van Parreren, 1973a enWoliers, 1976, 1977b en 1978.)
-
Over de zin van replicatie-onderzoek
Het geeft ons voldoening dat een door ons in 1977 gepubliceerd artikel geleid heeft tot een replicatieonderzoek door Van den Berge en Bleek (VdB en B). Het artikel waarin over ditonderzoek wordt gerapporteerd is voor onsechter aanleiding tot het maken van een aantalkanttekeningen. Wij willen ons daarbij beperken tot essentiële zaken en zullen niet vervallenin allerlei muggeziftige op en aanmerkingenover schoonheidsfoutjes in dit replicatieonderzoek.
-
Repliek op 'Over de zin van replicatie-onderzoek' van E. Assink en N. Verloop
De opmerki ngvanAenVdatdeze vorm vanreplicatieonderzoek geen 'operationele' replicatie mag heten, is in een bepaald opzicht juist.Immers 'the sampling and expcrimental procedures" waren niet exact hetzelfde. Hoe A en Ver dan echter toe kunnen komen het door onsverrichte onderzoek een 'constructieve' replicatie te noemen is volstrekt onduidelijk. Immers, Lykken (1968, blz. 155 e.v.) merkt tenaanzien van het begrip 'constructieve' replicatie1 het volgende op:'(. ..) one deliberately avoids'mitation of the first author's methods. To ob'ain an ideal constructive replication, oneWould provide a competent investigator with"oihing more than a clear statement of the emPirical "fact" (. ..)'. Aangezien wij juist hetexperimentele programma en de toetsen zovolledig mogelijk hebben overgenomen (behoudens enkele noodzakelijke verbeteringen)wijzen wij deze kwalificatie van het door onsVerrichte onderzoek van de hand.
-
Cognitieve en morele determinanten van leerprocessen in het kader van politiek-maatschappelijke vorming: een symposium.
Alleen als voldoende inzicht bestaat in de wijze waarop kinderen en jeugdigen kennis verwerven van politiekmaatschappelijke structurenen processen, kan politieke vorming verantwoord geprogrammeerd en uitgevoerd worden. Dit lijkt een vanzelfsprekende conditionele uitspraak voor wie zich bezighoudt metleerprocessen op het terrein van lezen, schrijven, rekenen, e.d. Alleen vanuit inzicht in hetverloop van leerprocessen, in factoren die dezeprocessen blokkeren of juist stimuleren kan dedocent de leerling gerichte ondersteuning bijhet leren geven.
-
Sovjetpsychologen over onderwijs en cognitieve ontwikkeling.
In de tweede plaats wilden Van Parreren en Carpay ook aandacht besteden aan de cognitieve ontwikkeling in de kleuterperiode. Informatie hierover zou een aanvulling betekenen op datgene wat al bekend was over deontwikkeling van het oudere kind. In de herziene druk is dan ook een hoofdstuk gewijd aanhet werk van de onderzoeksgroep rondom A.V. Zaporoiec.