Vol 58 Nr 5 (1981)

Gepubliceerd: 1981-01-01

Artikel

  • Een alternatieve vorm van stafopbouw in de school

    A. GREEVENBROEK

    Als gevolg van het uitvoeren van een literatuurstudiemet betrekking tot andere vormen van stafopbouw danthans veelal gangbaar zijn, is het project 'Stafopbouw'van start gegaan. Hierin zou onderzocht worden opwelke wijze vormen van stafdifferentiatie in de Nederlandse scholen ontwikkeld kunnen worden, evenalshet functioneren van een dergelijke stafopbouw en heteffect daarvan op het onderwijs. Met het oog op deintegratie van kleuter en lagere school werd het onderzoek toegespitst op de nieuwe basisschool.

  • Zelfstandige kennisverwerving als aspect van het wetenschappelijk denken

    H.J.M. OERS

    Zoals bekend, begint in ons onderwijs langzaam maar zeker het streven op gang te komen om het wetenschappelijk denken bij leerlingen al in een vroeg stadium tot ontwikkeling te brengen. Dit streven wordt gevoed vanuit een besef van de invloed diede wetenschap heeft op ons persoonlijk en maatschappelijk leven. Tegen die achtergrond moet deontwikkeling van het wetenschappelijk denken bijleerlingen dan ook als belangrijke onderwijsdoelstelling worden beschouwd. Daar komt bij, dat we invergelijking met een aantal decennia geleden optimistischer zijn t.a.v. de mogelijkheden om deze ontwikkeling daadwerkelijk te stimuleren: empirischkan bijvoorbeeld aangetoond worden, dat vormenvan abstractsymbolisch denken eerder binnen hetbereik van kinderen komen, dan bijvoorbeeld detheorie van Piaget deed vermoeden. Voorts is het* Bewerking van een voordracht gehouden op de NederlandsBelgische conferentie 'Onderzoek van de onderwijsleerprocessen' te Utrecht, 1011 december 1980.

  • Interne differentiatie bij zwakke lezers op basis van taakspecifieke gegevens (I)

    A. DOORN

    Interne dijferentiatie van leerlingen met specifiekeleesproblemen is een onderzoeksterrein dat om theoretische maar vooral ook praktische redenen relevant is.Tot nu toe heeft het empirisch onderzoek echter weinigbruikbaars opgeleverd, o.a. omdat de criteria voordifferentiatie niet taakspecifiek genoeg gekozen werden. In een tweetal onderzoeken van exploratieve aardhebben we getracht om enig licht te werpen op ditprobleem. In het eerste onderzoek werd nagegaan inhoeverre de flexibiliteit van de leesvaardigheid d.i. demate waarin leerlingen hun leesstrategie aanpassen aande eisen die de leesinhoud stelt te gebruiken is alsdifferentiatiecriterium. Van twee groepen kinderenfnet specifieke leesproblemen, die sterk verschilden inleeftijd maar overeenkwamen in leesniveau, bleek dejongere groep over een grotere flexibiliteit te beschikken dan de oudere groep. In het tweede onderzoekwerd onderzocht in hoeverre twee leesstrategieën diebij zwakke lezers voorkomen sterk spellend en sterkradend lezen samenhangen met een verschillend effect van twee korte instructies. Hoewel spellend lezeneen iets gunstiger stiategie lijkt te zijn dan radend lezen,zijn de resultaten niet van dien aard dat verder strekkende conclusies getrokken kunnen worden.In het tweede deel van dit artikel zullen we dezeresultaten bediscussiëren en enige suggesties doen voorhet verdere onderzoek naar de diagnostiek en de behandeling van specifieke leesproblemen.

  • Onderwijsveranderingsstrategieën voor de tachtiger jaren

    P.N. Appelhof

    IMTEC staat voor 'International Movements Towards^ucational Change'. Het is een in 1977 opgerichte stichting gevestigd in Oslo, en voortgekomen uit de OECD(Organization for Economic Cooperation and Developnient)/CERI (Centre for Educational Research and Innovation) in Parijs.Vóór 1977 organiseerde IMTEC onder OECDvaandelcursussen en verrichtte onderzoek op het gebied van onderwijsinnovatiebeleid.IMTEC als organisatie is nu het communicatiepunt vaneen internationaal netwerk waar zo'n 4000 onderwijsspepialisten op verschillend terrein in 40 landen meer of minderintensief bij zijn betrokken. Directeur van IMTEC is dr. PerDalin. Daarnaast telt het bureau in Oslo een 8tal medewerkers. De stichting kent ook een bestuur; voorzitter vanhet stichtingsbestuur is prof. dr. J. Goodlad. Per Dalin was•n het begin van de jaren zeventig directeur van 'Fors«iksradet', het nationale bureau voor onderwijsinnovatie inNoorwegen en een van de belangrijkste adviesorganen voorde regering m.b.t. het onderwijs. Toen de socialistischeregeringscoalitie werd vervangen door een conservatievemoest Dalin zijn post veriaten en werd medewerker vanOECD/CERI in Parijs. Hij heeft zich in de loop der jareninternationaal georiënteerd op het terrein van onderwijsinnovatie. Twee belangrijke publikaties van hem zijn: Casestudies of educational Innovation; OECD, Paris, 1973 enLimits to educational change; McMillan, London, 1978.

  • Curriculumentwicklung in internationalen Vergleich

    N.A.J. Lagerweij

    Bovenstaande bundel bestrijkt een boeiend en gecompliceerd studieterrein. Het betreft studies waarin een tweetal,doorgaans naast elkaar staande, vakgebieden binnen deonderwijswetenschappen, t.w. curriculumtheorie en vergelijkende onderwijskunde, tezamen aan de orde zijn. Hoewel er hier duidelijk sprake is van elkaar overlappendevakgebieden, zijn vergelijkende studies inzake curriculumontwikkeling in verschillende landen vrij zeldzaam. Demeest bekende studie, t.w.: M. Johnson (Ed.), Curriculumdevelopment a comparative study, dateert van 1974 en isthans verouderd. Enigszins verwant is het boek van K. Frey,K. Aregger, D. Kallos, U. Lundgren, Curriculumreformunter europäischen Perspektiven, Frankfurt a/Main, 1978.Hierin is echter het vergelijkend element nauwelijks uitgewerkt. Voornamelijk wordt nagegaan onder welke voorwaarden een coöperatieve curriculumontwikkeling in Europa mogelijk is. De vele dimensies die aan de thematiek te onderscheiden zijn komen in dit boek markant naar voren. Het niet volgens een vast patroon werken gaf mij bij lezing een gevoelvan onevenwichtigheid. Soms ontstaat de vraag of bepaaldeontwikkelingen in het ene land zich ook voordoen in anderelanden. De bundel geeft dan niet de gewenste informatie.Het totaal levert echter, zoals ook in het slothoofdstukblijkt, tengevolge van de gekozen werkmethode een verdieping en verrijking op van het studiegebied.

  • Onderwijskunde en Onderwijsinnovatie (I)

    W.L. WARDEKKER

    De relatie tussen onderzoek en innovatie van het onderwijs wordt meestal gezien als een opeenvolging:eerst theorieontwikkeling, dan toepassing van de theorie. Bij die toepassing worden innovatiestrategieëngebruikt om mensen in het onderwijs tot het gebruikenvan het ontwikkelde produktte brengen. De 'klassieke'innovatiestrategieën zijn, evenals het toepassingsmodelals geheel, gebaseerd op de empirischanalytische opvatting van wetenschap. Deze opvatting wordt in diteerste deel kritisch geanalyseerd. Zij blijkt een aantalvooronderstellingen te bevatten, zoals een behavioristische leertheorie en een opvatting van rationaliteit alswetenschappelijkheid, op grond waarvan het niet verwonderlijk geacht kan worden dat ze in de praktijkslecht voldoet. Kernpunt van de kritiek is de opvattingvan de theoriepraxis relatie, die geen rekening houdtmet de wisselwerking tussen wetenschap en onderwijs.In het tweede deel zal deze kritiek worden uitgewerkttot een andere opvatting over de relatie onderzoekinnovatie.

  • Interne differentiatie bij zwakke lezers op basis van taakspecifieke gegevens (II)

    A. DOORN

    In deel I van dit artikel hebben we verslag gedaan vantwee onderzoeken naar differentiatiemogelijkhedenbinnen de groep leerlingen met specifieke leesproblemen. In het navolgende worden de resultaten besproken en suggesties voor verder onderzoek gedaan. Degegevens suggereren, dat een differentiatie van probleemlezers in stadia van leesvaardigheid meer bruikbaar is dan een differentiatie in typen kinderen metbepaalde stabiele leeskenmerken. In par. 2.8. staat aangegeven dat het flexibiliteitsbegrip geoperationaliseerd als de mate waarin leestempo en leesstrategie worden aangepast aan de eisen die de leesinhoud stelt, gebruikt zou kunnen worden voor de differentiatie van kinderen die ernstigeleesachterstand vertonen maar wel het stadium vanhet aanvankelijk lezen voorbij zijn.

  • Een baken voor de jaren tachtig

    J. Bergeijk van

    De aanblik van zoveel titels geeft aanleiding tot gevolgtrekkingen van verschillende aard. Ik noem er enkele:a) het onderwijskundig denken 'all over the world' heeft inhet laatste tiental jaren beslist niet stilgestaan; b) wie overbodig werk wil voorkomen, moet bij het 'inlezen' ten behoeve van een onderzoeksproject vooral niet over éénnachtijs gaan; c) we zullen ons in de komende jaren veelmoeite moeten getroosten het waardevolle van het minderwaardevolle te schiften; d) synthetiserende studie met betrekking tot primaire onderzoekgegevens dient te wordenaangemoedigd; e) het werk van generalisten verdient stimulering zij zullen mede op basis van het werk der specialisten met name de samenhang der verschijnselen op micro, meso, exo en macro 'systemisch' niveau in het oogmoeten houden; f) een chaotische vloed van onderzoekgegevens vraagt om helder denken en ordenend modelgebruik, beide gedragen door klare taal.

  • Effectief onderwijzen. Praktijkboek voor het omgaan met leerlingen

    L. Verschaffel

    Deze publikatie van drie medewerkers van een MedischOpvoedkundig Bureau bevat de kernideeën uit een cursuswaarin leerkrachten getraind worden in het efficiënter omgaan met leerlingen. De omgangsvaardigheden die in dezecursus aan bod komen, worden geïllustreerd met talrijkevoorbeelden uit de praktijk en elk onderdeel wordt afgesloten met vragen en opdrachten ter verwerking van de stof. In situaties waarbij het probleem bij de leerling gelegen is(bijvoorbeeld wanneer een leerling bang is voor een examen) dringt de leerkracht geen oplossing op, maar is hij deleerling behulpzaam bij het zelfstandig oplossen ervan.Daarbij maakt hij gebruik van de techniek van het actiefluisteren. Dit komt volgens de auteurs hierop neer dat deleerkracht tracht te achterhalen wat de leerling met zijnboodschap precies bedoelt en de gedecodeerde boodschapen de bijhorende gevoelens terugspiegelt.

  • Onderwijskunde en Onderwijsinnovatie (II)

    W.L. WARDEKKER

    De relaties tussen onderwijskunde en onderwijs, entussen theorie en praxis in het onderwijs, worden indeze artikelen besproken aan de hand van opvattingenover de wijze waarop vernieuwing van het onderwijstot stand kan worden gebracht. In het eerste deel zijn de'klassieke' innovatiestrategieën besproken, die zich baseren op empirischanalytische denkwijzen. Zij blijkeneen aantal vooronderstellingen te bevatten die het feitelijk slecht functioneren ervan begrijpelijk maken. Belangrijkste element is het niet onderkennen van dewisselwerking tussen wetenschap en onderwijs. In het eerste deel van dit artikel heb ik gesteld, dat dewijze waarop men zich voorstelt dat resultaten vanonderwijsonderzoek bijdragen aan verbetering vanhet onderwijs correspondeert met het algemenebeeld dat men heeft van de theoriepraxis relatie. Datwerd vooral uitgewerkt aan de hand van de empirischanalytische denkwijze, die innovatie ziet als geplande toepassing van onderzoeksresultaten, eentoepassing die plaatsvindt onafhankelijk van het wetenschappelijk bedrijf zelf. Voor de slechte ervaringen die met het op die gedachtengang gebaseerdeRDD model en zijn 'verbeterde' varianten zijn opgedaan, werd aan het einde van dat eerste deel eentheoretische verklaring gegeven aan de hand van hetprincipe van de reflexiviteit van sociaalwetenschappelijke uitspraken (Hofstee, 1980). Zoals ik daar alopmerkte, vormt die verklaring nog niet een adequate reconstructie van de theoriepraxis relatie. Indit tweede deel wil ik daarop nader ingaan.

  • Taakdifferentiatie en onderwijsassistent

    A. GREEVENBROEK

    Aansluitend op het artikel 'Stafdifferentiatie', Pedagogische Studiën, 1981, 411419 wordt in deze bijdrageverslag gedaan van de eerste fase van het onderzoek inhet project Stafopbouw 'Taakdifferentiatie en Onderwijsassistenf (SVO 0306). Achtereenvolgens komenaan de orde de probleemafbakening, de onderwijsassistent, het onderzoek, de resultaten en de discussie. Inde slotparagraaf zal de relevantie van de ondezoeksgegevens met betrekking tot het onderwijs besprokenworden.

  • Het congres van de American Educational Research Association (AERA) te Los Angeles

    F.F. Franssen, Chr. Hamaker, B. Hout-Wolters van , J. Hout van , A. Reints, E. Roede, H. Tillema, S. Veenman

    Een AERAconferentie biedt in eerste instantie de Amerikaanse onderzoeker een gelegenheid om voor hetvoetlicht te treden. De meest vooraanstaanden maken hiervan meerdere malen gebruik. Als ieder jaar terugkerendegebeurtenis geeft het AERAcongres een overzicht van deactuele stand van zaken; op bepaalde ontwikkelingen wordtvoortgeborduurd, soms in verrassende nieuwe varianten, inde meeste gevallen echter sluit men aan bij bestaande tradities. Dit betekent dat niet alle bijeenkomsten nieuwe informatie opleveren. Wel worden op iedere bijeenkomst viaeen kritische reflectie de gepresenteerde ideeën en onderzoeken op hun waarde getoetst en wordt er gezocht naarmogelijk nieuwe wegen voor de toekomst.