Vol 56 Nr 1 (1979)

Gepubliceerd: 1979-01-01

Artikel

  • 'Educational Theory' of 'Science of Education'?

    A. MONSHOUWER

    Te weinig is hier in Nederland hekend, dat ook in deAngelsaksische landen geen eensluidendende opvatting over de wetenschapstheoretische status vanopvoedkunde en onderwijskunde bestaat. De bedoeling van dit en een vorig, reeds eerder in dit tijdschriftgepubliceerd artikel** is de discussies, die hieroversinds de Tweede Wereldoorlog zijn gevoerd, in eensystematisch verband te presenteren en te analyseren. In het vorige artikel kwamen de Britsezienswijzen aan bod. In het onderhavige zal wordeningegaan op de situatie in de Verenigde Staten.

  • Lessen van Sovjet rekenonderwijskunde

    H.F. FREUDENTHAL

    Het cognitief onderzoek naar rekenpotenties vankinderen uit de school van Davydov wordt in zijnhistorisch verband en in het verhand van hetSovjetOnderwijs geplaatst. De denkbeelden vanDavydov worden als zodanig en qua realiseringgeanalyseerd, aan wiskundige inzichten gerelateerden met Westerse ontwikkelingen vergeleken. Hierbijwordt aangeknoopt een beschouwing over dedidactische zin en onzin van denksommen aan deene kant en van algebraïsering aan de andere kant.

  • Eersteklassers onderzoeken hun moedertaal

    C.F.van Parreren

    Het werk van Mevrouw Ajdarova is reeds sinds hetverschijnen van 'Sovjetpsychologen aan het woord'in Nederland hekend. Zoals al uit het daaringepubliceerde artikel blijkt, heeft zij zich in de groeprond Davydov verdienstelijk gemaakt door hetontwikkelen van een geheel nieuw programma voorde grammatica van de (Russische) moedertaal, datbestemd is voor de onderbouw van de basisschool,en dat uitvoerig werd beproefd in een aantalexperimenteerscholen in Moskou en daarbuiten. Inhet artikel waarvan wij hier een vertaling publiceren,zet ze nieuwer werk uiteen, dat eveneens voor hetmoedertaalprogramma van de experimenteerscholen bedoeld is. Wat ze in dit artikel beschrijft, isechter een voorbereiding op haar eerder ontwikkeldegrammaticaprogramma's. In dit nieuwe, voorbereidende gedeelte van het experimentele programmalegt ze de grondslag voor het volgende, met namedoor de kinderen te laten zien, wat de communicatieve functie van taal inhoiddt, en door ze te lerencommunicatiesituaties in de vorm van visueleschema's weer te geven. Afgezien van Ajdarova'sbemoeiingen met het grammaticaonderwijs, is hetartikel ook bijzonder interessant om de wijze waaropde auteurs de kinderen leren schematiseren.

  • Aspecten van leerplanevaluatie

    W.J. Nijhof

    Op 3 en 4 oktober j.1. heeft een symposium plaatsgevonden te Veldhoven n.a.v. het 10jarig bestaan van hetCentraal Instituut voor Toetsontwikkeling. Het symposium droeg als titel 'Aspecten van leerplanevaluatie' en alsondertitel 'organisatie en instrumentontwikkeling'.De samenstellers van het symposiumprogramma formuleerden als doelstelling: De deelnemers informeren over devoor en nadelen van centralisatie/decentralisatie bijleerplanevaluatie, over de eisen die aan evaluatieprocedures en instrumenten moeten worden gesteld en overnieuwe ontwikkelingen binnen de leerplanevaluatie. Intotaal stonden op de deelnemerslijst rond 135 mensen.Daarbij viel op dat de CITOmedewerkers in grote getaleaanwezig waren (± 40), de SLO was met een redelijkaantal mensen aanwezig evenals de Stichting voorOnderzoek van het Onderwijs. Voorts trof ik deelnemersuit de uitgeverswereld, uit landelijke en plaatselijkebegeleidingsdiensten en uit (para) universitaire instellingen. Ook was staatssecretaris Hermes uitgenodigd. Hijmoest echter afzien van deelname in deze woelige periodeVoor het kabinet en de onderzoekerswereld.Het symposium bestond uit plenaire voordrachten enpaperlezingen in parallelsecties met voldoende mogelijkheid voor discussie.In dit verslag zal ik me beperken tot deplenaire voordrachten. Na enkele maanden verschijnt eensymposiumboek waarin alle bijdragen worden gebundeld.De geïnteresseerde kan daarin de teksten van alleVoordrachten vinden. Deze weergave van een symposiumbevat uiteraard de subjectieve indrukken van eendeelnemer.Met de doelstelling van het symposium in gedachten vielhet op dat aandacht werd besteed aan de eisen die aanevaluatieprocedures en instrumenten moeten wordengesteld en aan 'nieuwe' ontwikkelingen binnen deleerplanevaluatie. Het vraagstuk van de centralisatie en decentralisatie kwam slechts zeer zijdelings in de diskussies aan de ordevia vertegenwoordigers van SLO, uitgeverijen en de8ene(n) die de voordrachten hielden. Vooral de gedachtewisselingen (en zachte prikken) die SLOvertegenwoordigers en evaluatoren uit Citohuize ten beste gaven, lietenzien dat de nationale taakverdeling t.a.v.evaluatie enleerplanontwikkeling niet zo helder is. In het licht van deveranderende aanpak in het onderwijs t.a.v. schoolwerkplanontwikkeling, leergangconstructie e.d. ligt het voorvelen voor de hand dat een veel duidelijker relatie (of zelfsintegratie?) tussen de Stichting voor Leerplanontwikkelingen CITO zou moeten worden nagestreefd. Een explicietevoordracht daarover hebben we echter gemist.

  • Towards « rational philosophical anthmpolofy

    M.J. Langeveld

    Agassi is een oudleerling, assistent en medewerker vanPopper. Hij steekt dit niet onder stoelen of banken en hijspreekt overwegend respektvol en kritisch over, maarsoms ook vrij scherp kritisch tegen deze leermeester. Zelfis hij fysicus van wetenschiippelijke opleiding naast dezewijsgerige Londense leerschool. Hoe respektvol hij ookover Polanyi praat, blijft hij t.o. deze geniale maarreligicuse vakgenootfysicus tevens op zijn hoede en krijgtKuhn fel op z'n kop. Fel en agressief krijgt Konrad Lorenz,ervan langs en zeker is daar reden voor en eerst rechtwanneer men, zoals deze auteur, als Jood het verraad ofwat men het noemen wil, van Lorenz niet vergeten ofterzijde laten kan. Als men ziet, hoeveel aandacht Agassiaan Popper besteedt, terwijl deze laatste zelf in zijn recentewerk geen woord en geen letter aan Agassi besteedt.

  • Structuur der wiskunde en wiskundige structuren; een onderwijskundige analyse

    H.F. FREUDENTHAL

    Uit de eerste wereldoorlog verrees het zegevierendeFrankrijk met dieper wonden dan het overwonnenI^uitsland materieel zowel als cultureel: een helegeneratie jonge intellectuelen was op de slagveldengebleven. Door vergrijsde hoogleraren werd tussende twee wereldoorlogen aan de Franse universiteiteneen vergrijsde wetenschap gedoceerd althans wat'Je wiskunde aangaat. In de jaren dertig realiseerde®en groep jonge Franse wiskundigen zich de?chterstand die ze hadden in te halen. Tien, vijftienjaar later, en de bordjes van het paleis van het^iskundeonderzoek waren verhangen.

  • 'Educational Theory' of 'Science of Education'?

    A. MONSHOUWER

    Reeds eerder had May Brodbeck (1957) aan'educational research' en later (Brodbeck 1963) aan'research on teaching' dezelfde eisen gesteld als aanflke andere discipline die de pretentie heeft een'Wetenschap' te zijn, daarbij uitgaande van deVeronderstelling dat 'educational research is part ofthe lessdeveloped social and psychological seiendes' (1957, p. 427). Een van deze eisen die zij stelt, isdat een wetenschappelijke theorie 'a deductivelyconnected set of laws' moet zijn (1957, p. 435) en datook in 'educational research' gezocht moet worden"aar verklaringen, die in overeenstemming met deprincipes van Hempel' naast de nodige empirische•"eferenties in beginsel eveneens een deductief•karakter moeten hebben.

  • Kohlberg en onderwijs

    P.R.J. SIMONS

    Het is verheugend te noemen dat nu ook inNederlandse vaktijdschriften aandacht wordt besteed aan de theorie van Kohlberg over de moreleontwikkeling en aan daaruit af te leiden implicatiesVoor het onderwijs. Mogelijk stimuleren publikatiesover deze theorie ook hier evenals in de VerenigdeStaten de discussie over de zogenaamde 'pedagogische' en of 'affectieve' onderwijsdoelstellingen(yerg. Kremers, 1978). Belangrijkste doelstelling vandit commentaar is een bijdrage te leveren aan dezediscussie door te reageren op het eerder in dittijdschrift verschenen artikel van Hintjes en Spiecker.

  • Deontische kompetenties

    P. HEYMANS

    Hintjes en Spiecker (1978) geven een 'analyse enkritiek van Kohlberg's theorie van de moreleopvoeding'. Een groot gedeelte van hun artikel gaatover de ontwikkelingstheorie die Kohlberg voormorele oordeelsverschijnselen ontworpen heeft. Ikwil een aantal kanttekeningen maken bij deweergave van deze theorie. Bovendien brengt detoonzetting van de kritiek van Hintjes en Spieckerme ertoe de ontwikkeling van het moreel oordeelsensu Kohlberg te plaatsen binnen het bredere kadervan de ontwikkeling van het handelingsdenken.Deze analyse zal duidelijk maken, dat iederepersoon drager is van diverse strategieën ominformaties met betrekking tot de werkelijkheid vannormen, verplichtingen en verboden te ordenen.

  • Van Spoetnik tot Watergate

    J.J. SPIECKER

    1. Het gegeven dat twee kommentaren op onsartikel verschenen zijn, is verheugend te noemen.Deze kommentaren zijn enigszins teleurstellend,want kennelijk zijn wij er niet in geslaagd onzeanalyses op een voor iedereen heldere wijze tepresenteren. Voordat wij uitvoeriger op de reaktiesingaan, willen wij terwille van de duidelijkheid denagestreefde intentie en gerichtheid van onzeuiteenzettingen nogmaals weergeven.Ons onderzoek naar Kohlbergs theorie geschieddevanuit een wetenschapsfüosofische optiek. Het wasonze bedoeling Kohlbergs theorie te analyseren opkonstitutieve bestanddelen, om daarbij tevens deaandacht te vestigen op spanningen en nietbereflekteerde vooronderstellingen. Een aantal misverstanden bij de auteurs lijkt gelegen te zijn in eenniet voldoende begrip voor ons vertrekpunt. In onsartikel pleiten wij niet, zoals Simons veronderstelt,voor een geesteswetenschappelijke pedagogiek dieuitgaat van een normatieve antropologie. Onzeinteresse is primair gericht op een rekonstruktie vanKohlbergs theorie. De samenvatting die Simons vandeze theorie geeft, is op zichzelf wel waardevol,maar gezien vanuit onze vraagstelling, niet direktrelevant en zelfs lakuneus, omdat aan de theoretische konstruktie van Kohlbergs theorie nauwelijksaandacht wordt besteed.Een misverstand heeft betrekking op debetekenis van onze analyses voor de praktijk. Metname in het kommentaar van Simons klinkt deopvatting door als zouden onze analyses loutertheoretisch van aard zijn en daarom geen reperkussies kunnen hebben voor de praktijk van deerop geënte stimuleringsprogramma's (Simons,pag. 79). Dit is een misvatting; de in theoretischopzicht gesignaleerde spanningen werken voor eendeel door in de praktijk. Wanneer men Kohlbergsopvatting over moraliteit onderschrijft, dan betekentdit, dat het objekt waarmee morele opvoeding zich inde praktijk bezighoudt, op een specifieke wijze isvastgelegd. 2. De kommentaren van Simons en Heymansverschillen in opzet en argumentatiestruktuur. Dekritiek van Simons komt in belangrijke mate voortuit een empirische invalshoek. Heymans tracht onzeanalyses vooral te interpreteren vanuit een bredere(nog te ontwikkelen?) handelingstheorie. Wij zulleneerst aandacht schenken aan de reaktie van Simons.

  • Een reaktie op 'Van Spoetnik tot Watergate'

    P.R. Simons

    «ek van de redaktie van Pedagogische Studiën en in"Verleg met P. Heymans) beperkt tot de door H en Ssetormuleerde kritiek op toepassingen van de theoke Kohlberg in het onderwijs. H en S hebben( "nelijk niet begrepen dat ik reakties op de kritiek•^•v. de ontwikkelingstheorie op zich en de daaraanIg" ^^ndslag liggende vooronderstellingen (na overw^ overgelaten aan Heymans. Uit het weer^wrd blijkt ook dat H en S en ik verschiUen in

  • De Weldoet der Scholen. Het plattelandsonderwijs in de provincie Utrecht van 1580 tot het begin der 19e eeuw

    J. Briels

    In deze studie, waarop de auteur in 1977 aan de Rijksuniversiteit Utrecht promoveerde, wordt de ontwikkeling vanhet plattelandsonderwijs in de provincie Utrecht vanaf heteinde der 16de tot het begin der 19de eeuw geschetst. Hetwerk bestaat uit twee delen, die gevolgd worden door eenappendix van bijlagen: dl. I bevat algemene beschouwingen betr. het onderwijs, dl. II geeft een gedetailleerd overzicht van de stand van zaken in een aantal plattelandsgemeenten.