Vol 49 Nr 5 (1972)
Artikel
-
De planning-procedure voor het postsecundair onderwijs
In kringen van onderwijs en opvoeding wordt hetbegrip 'plannen' in onderwijsaangelegenhedenöiet reserve en niet zelden met wantrouwen tegenioet getreden. Enerzijds gaat men er terecht vanuit, dat in het opvoedings en onderwijsgebeuren zoveel aspecten zijn, die zich niet latenVoorspellen, laat staan, dat zij te plannen zouden^ijn, anderzijds wordt niet zelden de vrees uitgesproken, dat een planningsysteem de totale onderwijskundige activiteit in een keurslijf dwingtdie afbreuk kan doen aan het ontstaan van eenOptimale vormingssituatie.Desondanks kan niet worden ontkend dat ookhet onderwijs van vandaag planningactivitei|en niet gemist kunnen worden. Zo bestaan erleerp/annen, zijn er onderwijsstructuren met indeling van de leerstof naar studiejaren, wordt er^'jdig voor een nieuw studiejaar een klasseforoiatie/?/a/i gemaakt. In groter verband ontstaanscholen;?/o«neAz, die een beeld geven welkeScholen in een periode van enkele jaren zullenborden gesticht, terwijl er eveneens ieder jaarsprake is van een onderwijsbegroting, die tochactiviteiten;)/o««/«g voor het begrotingsjaarVooronderstelt. prioriteiten vaak moeilijk zijn aan te geven, enbeslissingen niet zelden moeten worden genomenop basis van pressurewerking of intuïtie. Vooralals het beslissen op basis van vergelijken steedsmeer noodzakelijk wordt, zullen er proceduresmoeten worden ontwikkeld, die relevante informatie beschikbaarstellen en vergelijking van hetmateriaal mogelijk maken. Het is dan ook begrijpelijk dat ondanks de gevaren (en de twijfelsover de mogelijkheden) van een planningsysteem voor het onderwijs, steeds meer deskundigen in de laatste jaren zijn gaan aandringen ophet ontwikkelen van een planningsysteem datvoor het onderwijs geschikt zou moeten wordengeacht.
-
Het onderzoek van de cognitieve ontwikkeling van het kind
Twee jaar geleden publiceerde Pedagogische Stu^iën een uit het Russisch vertaald artikel van prof.^nda (1970, blz. 293307). Aangezien bleek, datve/e lezers dit initiatief zeer hebben gewaardeerd,^eeft de redactie besloten om elk Jaar één of twee'Artikelen van vooraanstaande onderzoekers op hetSebied van onderwijskunde en leerpsychologie uitSovjetunie te publiceren. Wij vangen deze serie^cn met een artikel van prof GaVperin, dat in^^ze vorm ook in de Sovjetunie nog niet is verseheen waarvan de schrijver ons het originele^nuscript ter beschikking stelde. Een enigszins^'^fkorte versie verscheen in 1969 in het RussischePsychologietijdschrift Voprosy psichologii.Het artikel, waarin GaVperin de grondslagenUiteenzet waarop het onderwijspsychologische^erk van zijn school berust, zal voor lezers diein het geheel niet met dit werk bekend zijn,Waarschijnlijk geen eenvoudige lectuur vormen,^■^n uitgebreide en inleidende uiteenzetting van de'heorie van GaVperin kunnen zij vinden in het dezer'jagen bij WoltersNoordhoff verschenen boekSovjetpsychologen aan het woord' van C. F. vanbarreren en J. A. M. Carpay. Voor degenen diehet uiterst belangrijke werk van GaVperin al^^'gszins op de hoogte zijn, laat het artikel de^^rdingsgeschiedenis en de fundamentele samenhangen van de theorie prachtig uitkomen. De^^naling uit het Russisch werd onder toezichtprof. Van Parreren gemaakt door Caroline
-
Plaatjes bij het leren lezen van woorden, ja of nee?
In Nederland werd door Laman en Bakker (1971)een replikatie van onderzoek van Samuels (1967)beschreven, waarin een negatief effekt werdgevonden als plaatjes werden aangeboden bij hetIeren lezen. Toch worden in 'Zo (Veilig) lerenlezen', 'Ans en Hans' (sinds kort 'Goed lezen')en 'Hoogeveen' plaatjes gebruikt bij het lerenlezen van woorden. Dit was de voornaamstereden waarom wij het proces analyseerden datoptreedt bij het leren lezen van woorden, en eenonderzoek naar het effekt van plaatjes als em
-
Waarom verlenging van de leerplicht?
De Wet op de Leerplicht van 1969 bepaalt dat iederkind naar school moet op 1 augustus van het jaarwaarin het de leeftijd van zes jaar en acht maandenbereikt. Het kind mag van school af na minstens negen jaar onderwijs te hebben genoten dan wel nadathet zestien jaar is geworden.In de volksvertegenwoordiging is bovendien eenverdere leerplichtverlenging voorgesteld en wel in devorm van partieel onderwijs, dat wil zeggen één oftwee dagen onderwijs wanneer de jeugdige reeds ineen bedrijf werkzaam is.Leerplichtverlenging houdt evenwel een beperkingvan de persoonlijke vrijheid en verantwoordelijkheidin, die alleen is te aanvaarden indien het algemeenbelang dit vereist. De verlenging van de leerplicht tot 16 jaar betekentin de eerste plaats dat het kind langer in de pedagogische sfeer van de school blijft. Dit kan van verstrekkende betekenis voor de persoonlijkheidsvormingvan de jeugdige zijn daar in de levensperiode van 12 ä13 tot 15 ä 16 jaar in biologisch opzicht het meisjevrouw en jongen man wordt. Het proces van sexuelerijping neemt dan, in de ontwikkeling naar volwassenheid, een aanvang. Aangezien de jeugdige mens indeze periode psychisch kwetsbaar is, zou het gewenstkunnen zijn de jeugdige langer dan vroeger het gevalwas, in het beschermde milieu van de school te houden.
-
Teaching Practice, Problems and Perspectives
Stones en Morris die aan de Universiteit van Birmingham respectievelijk pedagogische psychologieen onderwijskunde doceren hebben een boek gepubliceerd dat verplichte literatuur is voor elke zichzelfen zijn studenten respecterende opleider vanonderwijzers of leraren.Hun werk hebben zij in drie delen opgesplitst. Heteerste deel bespreekt de belangrijkste probleemgebieden binnen de praktische voorbereiding op hetlatere beroep van docent. Gesteld en beargumenteerdwordt dat het begrip 'teaching practice' ambigu enanachronistisch is hetgeen consequenties heeft voorde vdjze waarop men de praktische beroepsvoorbereiding benadert. Een volgend belangrijk probleem is de evaluatievan 'teaching practice'. Het Engelse tweetal bestrijdtde uitspraak van hun beroemde Amerikaansecollega's Biddle en Ellena dat we niet weten 'how toselect, train for, encourage or evaluate teachereffectiveness' (p. 29). Zij zijn daarentegen van meningdat met name het evaluatieprobleem niet onoplosbaar is, mits we onze onderwijsdoelstellingen encriteria maar adequaat definiëren.
-
Differentiatie in „integrierte Gesamtschulen"
De differentiatie van de organisatie van het onderwijs is een van de grote onopgeloste problemen vande schoolhervorming in de BRD. Aan 'integrierteGesamtschulen' wordt de prestatiedifferentiatiemet de afzonderlijke vakken doorgevoerd in devorm van het 'Kern/Kurssystem' met veel varianten en in verschillende mate. Als uitgangspuntvoor een verdere experimentele proef is hetBerlijnse FEGAsysteem bruikbaar. In de toekomst zullen de interne differentiatie {ß.w.z.de differentiatie van de inhouden, media enonderwijsmethoden binnen een leergroep) en deflexibele onderwijsorganisatie met wisselend aantal groepsleden en team teaching zeer belangrijkWorden. De flexibele onderwijsorganisatie leidttot het overwinnen van het alternatief tusseninterne en externe differentiatie en is geschikt eendidactische differentiatie mogelijk te maken.
-
Robert Owen: Utopist van de Commune
Dit artikel wil het beeld schetsen van een manwiens leven de kristallisatie was van een crucialeperiode in de Engelse en WestEuropese geschiedenis, omdat de 87 jaren die hem gegevenwerden samenvielen met het ontstaan en de ontwikkeling van de stedelijke industriële samenleving die wij nu kennen. Zijn carrière en zijn tijdsgewricht werden bepaald door scharnierbegrippen zoals commune, secularisme, arbeidswetgeving, opvoeding en onderwijs, coöperatie, vakvereniging, socialisme en communisme, burgerrechten, kortom: de strijd voor een nieuwe mensen een nieuwe aarde die tot op de dag vanvandaag voortduurt. Het is het verhaal van eenzadelmakerszoon die een rijke katoenmagnaatwerd, van een autodidact die zich ontwikkeldetot een van de eerste theoretici van wat thansNieuw Links heet*, van een paternalistischefabrieksdirecteur die een Brits arbeidsleider werd,van een pragmatisch industrieel die zijn fabrieken vermogen van ongeveer anderhalf miljoengulden opgaf om zich hélemaal te kunnen wijdenaan de reaUsering van zijn Utopia*. Het is hetleven van Robert Owen die volgens de getuigenisvan Marx de stichter van het Engels Communisme was, maar op wiens graf in Londen ook staatdat hij het kleuteronderwijs creëerde en organiseerde; een man die een belangrijke plaats in hetpedagogisch Pantheon verdient omdat hij als eerste het begrip volksonderwijs uit de sfeer van dearmenzorg haalde. De zadelmaker, ijzerhandelaar en postdirecteurvan Newton in Wales krijgt op 14 Mei 1771 eenzoon de zesde van zijn zeven kinderen diein het doopregister als Robert wordt ingeschreven. Als de jongen vijfjaar is gaat hij naar schoolen wordt na twee jaar hulponderwijzer. Reedsvroeg leert hij dus aan anderen door te geven wathij zelf ontvangen heeft. Als tienjarige verlaat hijzijn geboorteplaats en wordt leerjongen van eentextielhandelaar in Stamford. Hij beschrijft zichzelf als gevoelig, teruggetrokken en studieus.Hoewel hij religieus van aanleg en opvoeding isbrengt bestudering van Christendom en de anderewereldgodsdiensten hem tot een levenslang agnosticisme. In zijn autobiografie zegt hij hierover:'My reason taught me that I could not have madeone of my qualities, that they were forcedupon me by Society; and that I was entirely thechild of Nature and Society; that Nature gavethe qualities and Society directed them.'^ Hetbegrippenpaar aanleg en milieu zullen zijn heleverdere leven een belangrijke rol blijven spelen.Als hij veertien is zet hij zijn opleiding in Londenvoort vanwaar hij rond 1786 vertrekt naarManchester, het hart van het zich stormachtigindustrialiserende Engeland. Hier zal hij tot1800 blijven en uitgroeien tot een gefortuneerdexpert op het gebied van de katoenspinnerij eneen vooraanstaand industrieel met grote socialebelangstelling. Geleidelijk aan gaan de eerstekringen van de stad voor hem open en hij krijgt deintellectuele ridderslag Wanneer hij in 1793 wordttoegelaten tot de invloedrijke Literary andPhilosophical Society, een Engels brandpunt vanFranse Verlichtingsideeën, die diepe sporen in
-
Een structuurplan voor de lerarenopleiding van morgen
SamenvattingIn deze bijdrage wordt de visie van Knoers op delerarenopleiding van morgen geanalyseerd.Omdat de Nijmeegse hoogleraar uitgaat van eentotale herstructurering van het primair, secundairen tertiair onderwijs, betekent dit tevens een totaleherziening van de lerarenopleiding in de toekomst.Achtereenvolgens worden structuur, principes,consequenties, opleidingsschema's en innovatieplanning kritisch bezien.Bedenkingen worden geopperd over de aansluiting bij de huidige ontwikkelingen. Met name lijkthet scherpe onderscheid tussen h.b.o. en w.o. datKnoers maakt, achterhaald te worden door dekomende wet op het Hoger Onderwijs nieuwe stijl.Van de interpretatie van het samenwerkingsverband tussen h.b.o. en w.o. zal veel voor derealisatie van de opleidingen afhangen.
-
Meer samenwerking tussen leerkrachten en ouders
Naar aanleiding van een televisieuitzending vande V.P.R.O. op 3 december 1970 over de Elbertsschool in Zwolle is een conflictsituatie ontstaanover de vraag in hoeverre ouders voor de schoolen bij het onderwijs mogen worden ingeschakeld.Vandaar dat deze uitzending de uitdagende titelheeft meegekregen: 'Van wie is die school?' Deze titel is in lichte mate provocerend daarop de Elbertsschool de ouders hebben meegewerkt bij het eigenlijk leerproces. Deze oudersvervulden taken tijdens de lesuren voor hetgroepslezen, blokrekenen, handwerken, handenarbeid en muziek. Zelfstandig mochten de oudersoptreden bij de expressievakken maar bij deleervakken lezen en rekenen werkten zij onder dedirecte leiding van de leerkrachten. Dit betekentdat de onderwijzer(es) verantwoordelijk is enblijft voor de keuze van de leerstof en het niveauvan het onderwijs, dat gegeven wordt.
-
Innovative methods for studying Innovation in education
1. Verspreiding (diffusie, disseminatie) en invoering(implementatie) van nieuwe onderwijskundigeideeën en praktijken in onderwijsinstituten is eennog weinig onderzocht en weinig planmatig verlopend proces. Ervaringen bij industriële vernieuwingen wezen uit, dat vijf tot elf keer zoveeltijd nodig is voor verspreiding en toepassing vanonderzoeksuitkomsten, dan voor het speurwerkzelf. (2) Van Miles is de beruchte berekening, datin het onderwijs invoering van vernieuwingen gemiddeld vijftig jaar vraagt. (3)