Vol 47 Nr 4 (1970)
Artikel
-
Algoritmen en heuristieken in het onderwijs en het programmeren van de denkaktiviteiten van leerlingen
Dit artikel werd door de auteur (in het Russisch)ter beschikking gesteld voor publikatie in eenNederlands tijdschrift.Oe vertaling is gemaakt door Drs. J. A. M.Carpay, wetenschappelijk hoofdmedewerker aanhet Psychologisch Laboratorium van de Rijksuniversiteit te Utrecht.yoor andere vertalingen van het werk van Prof.Landa zie de noten aan het einde van dit artikel(no's: 1, 2, 20, 21 en 22).Hoewel de geprogrammeerde instructie nietrechtstreeks uit de cybernetica is voortgekomen,zijn haar uitgangspunten in wezen cybernetisch.Geprogrammeerde instructie is de cybernetischerichting in de didactiek en kan daarom paskerkelijk begrepen worden vanuit de cybernetica.Zoals bekend, stelt de cybernetica zich als belangrijkste doel het optimaliseren van sturingspro"^essen. Object van sturing in het onderwijs zijnmentale processen (in het bijzonder de denkprocessen van de leerlingen) en hun gedrag.om bepaalde processen effectief te kunJen sturen, moet men hun bouw, hun structuur•bennen.cybernetica nu heeft kunnen aantonen uitgaande van het blackbox'model (vertaler:
-
Funkties en dysfunkties van de autonome school
Sedert de Napoleontische tijd (18101813) wordtons onderwijsbeleid gekenmerkt door een sterkemate van centralisatie. Vóór die tijd had vooralde lokale gezagskring het voor het zeggen. DeStatenGeneraal bemoeide zich niet met regelingen die door de gewesten en steden werdengetrofTen.iWie evenwel zou menen dat in die tijd (de tijdvan de Republiek der Verenigde Nederlanden)de scholen een grotere mate van autonomie hadden dan heden ten dage het geval is, vergist zich.Aan schoolverordeningen bestond er in de Republiek allerminst een tekort. Idenburg vermeldtuitvoerige bepalingen inzake de schooltijden, deverplichting tot schoolbezoek, het godsdienstigekarakter van het onderwijs, het salaris en derechtspositie van docenten. Historisch gezien heeft de mate van centralisatie(of decentralisatie) van het onderwijsbeleid dusgeen betrekking gehad op de mate waarin deschool werd vrij gelaten in de regeling van haarorganisatie en de bepaling van haar leerstofpakket. Eerder ging het om de mate waarin decentrale overheid, lagere overheden en privatelichamen toestond, regelingen te treffen.
-
Raadsels rond Ratke's verblijf in Holland
In het begin van de zeventiende eeuw heeft zichop gebieden, nauw verwant met opvoeding enonderwijs, maar ook op het gebied van opvoeding en onderwijs zelve, een coïncidentie vanprotest voorgedaan, die als coïncidentie weinigof in het geheel niet is opgemerkt. En wel protesten zowel bij een lid der oudere generatie. Wolfgang Ratke (15711635), als bij een drietal jongeren, die zich later zullen ontwikkelen tot figurenvan nationale en internationale betekenis, nl. deNederlander Constantijn Huygens (15961687),de Fransman René Descartes (15961650), deTsjech Johan Amos Comenius (15921670). Hungeboortejaren liggen zoals we zien in het laatstedecennium van de zestiende eeuw. In het beginVan het tweede decennium van de zeventiendeeeuw, zo ongeveer in 16121613, hebben zij hunPreuniversitaire opleiding voltooid.
-
Les enragés du XVe siècle. Les étudiants au Moyen-Age.
Volgens het voorwoord van Pierre Lyautey, 'Président honoraire de la Société des gens de Lettres',is de schrijfster geïnspireerd door de Parijse meigebeurtenissen van 1968. Rechtstreeks of indirect?Het kan n.1. ook zijn, menen wij, dat zij geïnspireerd is door een vergelijking die Georges Pompidou,Frankrijks huidige president, maakte in de bijeenkomst van de Assemblée Nationale d.d. 14 mei 1968en die als citaat het boek opent: Chantal Dupille constateert dat de geschiedenis heeft 'un caractère cyclique'. De vijftiende eeuw is evenzeer een overgangsperiode geweest als de twintigste eeuw dat is. Het laatste hoofdstuk maakt dat voorde vijftiende eeuw duidelijk. Vandaar zekere natuurlijke parallellismen, o.a. in de verhouding van dei.e. Parijse studentengemeenschap tot de overheden, wereldlijk en geestelijk. Pompidou, dat is in bovenstaand citaat duidelijk geworden, heeft deze parallellismen eveneens onderkend.
-
Het wetsontwerp van Heer Halewijn
Enige tijd geleden heeft de staatssecretaris vanonderwijs en wetenschappen een voorontwerp gepubliceerd van een wet op het basisonderwijs. Hierdoor is een openbaar vooroverleg over dit ontwerpfnogelijk geworden, voorafgaande aan de indieningen behandeling in de statengeneraal.Hij heeft hiermee een prijzenswaardige nieuwigheid geïntroduceerd in onze onderwijswetgeving:iedere belanghebbende kan zijn opinie naar vorenbrengen, en tenminste de hoop koesteren daarmeeenige invloed op de uiteindelijke redactie van de'^et uit te oefenen.Het verschijnen van het voorontwerp wet basisonderwijs (v.w.b.o.) is de directe aanleiding tot deVolgende beschouwingen. Wij zijn echter van tne^'ng ons niet tot het v.w.b.o., zoals het er ligt,moeten beperken. Het lijkt ons van fundamenteel belang, voorwaarden aan te geven die aan deWetgeving voor het onderwijs ten grondslag moetenborden gelegd, en deze te betrekken bij het oordelen over de wetgeving voor het onderwijs.
-
Het probleem van een adekwate onderwijsmethode
Zodra men aanvaardt dat de cognitieve ontwikkeling geen autonoom proces is, rijst het probleemde meest adekwate onderwijsmethode. Datprobleem was al bekend in de didactiek. Ook inontwikkelingspsychologie blijkt nu dat de aardVa« de instructiewijze van invloed is op het resulvan leerexperimenten. De ontwikkelingspsycholoog zou dus diemethodiek, voor zover die hem in zijn leerexperimenten van pas komt, aan de didactiek kunnenontlenen, ware het niet dat de didactiek haarmethode veelal ontleent en ontleende aan depsychologie (Rein. Ph. Kohnstamm)'. Psychologie en didactiek bevatten in deze problematiekeen gemeenschappelijke opgave.
-
Voorbereiding op het leren lezen
In hun eksperimenteerschool aan de pedagogischpsychologische afdeling van de universiteit vanMoskou hebben EVkonin* en anderen het effektonderzocht van een gestruktureerde voorbereidingop het leren lezen, vooral gericht op het 'op hetgehoor' analyseren van gesproken woorden. Onafhankelijk van het werk van El'konin onderzochtKarpova*, eveneens aan de universiteit van Moskou het vermogen van 5 en 6 jarige kinderen om'op 't gehoor' gesproken zinnen te analyseren. Voorde didaktiek van het voorbereidend lezen zijn uithet onderzoek van Karpova konsekwenties tetrekken.
-
Het 'Leesvoorwaardenonderzoek'
Kort na de oprichting van de afdeling Schoolpedagogiek binnen het Pedagogisch Instituutaan de R.U. Utrecht startte men daar met onderzoek in het eerste leerjaar van de basisschool.In dit artikel wordt een overzicht gegeven vanhet onderzoek, dat zich speciaal richt op hetaanvankelijk lezen en dat bij de subsidietoekenning door de Stichting voor Onderzoek van hetOnderwijs (SVO) in 1969 is ingeschreven alsproject 0117 'Onderzoek ten behoeve van dedidaktiek van het aanvankelijk lezen, speciaalwat betreft het ontwikkelen van een door de leerkrachten te hanteren voorwaardentoets en eendaarop gericht model van schoolbegeleiding.'Algemeen gesproken is het doel van het onderzoek de leerkrachten in de eerste klassen van debasisschool bij een van de belangrijkste en tevensmoeilijkste delen van het gehele onderwijs, nl. dejonge kinderen allemaal zo goed mogelijk te lerenlezen, behulpzaam te zijn. Alleen al het hoge aantal zittenblijvers in de eerste klas (landelijk 10%)waarbij de beslissing een leerling te laten doubleren voor een groot gedeelte berust op het oordeel onvoldoende gevorderd met lezen, wettigteen dergelijke onderzoeksopzet. In een kortgeleden gehouden enquête vond Haenen dezesamenhang zwakke lezer zittenblijven, nogweer duidelijk bevestigd (Haenen 1969). Hetleesvoorwaardenonderzoek werd mogelijk gemaakt door subsidie van de Stichting voor Onderzoek van het Onderwijs en door welwillendemedewerking van de firma WoltersNoordhofTteGroningen. Bij deze firma zal t.z.t. (streefdatum1971) het totale pakket 'Schoolbegeleiding aanvankelijk lezen' alléén voor schoolbegeleidende De lange omschrijving van het onderzoek geeftreeds een koersbepaling en een programma aan.In de periode van literatuurstudie en analyse vande in Nederland gebruikte methoden voor hetaanvankelijk lezen bleek, dat er in ons land, geletop het technischmechanische aspect, niet in deeerste plaats behoefte was aan een geheel nieuwemethode van lezenleren, al is het zeker gewenst,dat vele scholen hun keuze van methode herzien.Tevens werd duidelijk, dat de leerkrachten directer en beter moesten ervaren hoe groot de onderlinge verschillen zijn tussen hun leerlingen, die zosimpelweg allemaal eerste klasscrtjes worden genoemd.
-
Schoolrijpheid, een poging tot begripsbepaling
125 kinderen (50 jongens. 75 meisjes) uit de eersteklas van het g.l.o. werden onderzocht op defaktoren schoolrijpheid (beoordeling door klasseonderwijzeres). intelligentie (test bij het schoolbegin).sociale rijpheid (Vineland Social Maturity Scale,met de moeder als informant) en geslacht.Schoolonrijpheid werd vaker bij jongens dan bij»wisjes vastgesteld, verder blijkt het samen tehangen met intelligentie maar niet met socialeredzaamheid. Meisjes blijken meer sociaal red2aam dan jongens; de sociale redzaamheid hangtsamen met intelligentie.
-
Training in groepsrelaties gedurende de leraarsopleiding
Sinds 1961 organiseren de drie landelijke Pedagogische Centra conferenties voor beginnendeleraren^. Dit initiatief is destijds genomen op verzoek van een aantal rectoren die meenden dateen deel van de problemen waarmee beginnendeleraren te kampen hebben, terug te voeren is opeen onvoldoende beroepsopleiding.De opzet van de conferenties is van het beginafgeweest de leraren zich bewust te doen worden^an relationele problemen en interactieprocessen^elke in een groep kunnen optreden en die in dekerkelijkheid van de onderwijslecrsituaties eenbelangrijke rol spelen^.
-
Pedagogische kroniek
Aan de Utrechtse universiteit promoveerde op vrijdag 25 september 1970 mevrouw M. W. SteinWilkeshuis, geboren in 1930 te Bussum en wonende te Nuenen, Esdoornstraat 6, tel. 0499316 58 totdoctor in de letteren op het proefschrift getiteld: 'Het kind in de oudijslandse samenleving.'De studie geeft een schets van het kinderleven zoals zich dat waarschijnlijk in IJsland heeft afgespeeld gedurende de 'sagatijd', de periode van 930, het jaar waarin het 'Althing'werd gevestigd, totongeveer 1030, toen de invloed van het in het jaar 1000 ingevoerde christendom merkbaar werd.' Debasis van het onderzoek wordt gevormd door de Oudijslandse letterkunde, terwijl gegevens uit Oudnoorse wetboeken, berichten van Romeinse geschiedschrijver over de Germanen, en resultaten vanarcheologische opgravingen als aanvulling en als vergelijkingsmateriaal worden gebruikt. Het eerste deel van het boek begint met een behandeling van het te vondeling leggen van pasgeborenkinderen, en de bijzondere situatie die ontstaat bij de invoering van het christendom in IJsland. Dan^^omen uiterlijk, kleding en kinderspel aan de orde. Vervolgens de activiteiten van grotere kinderen,dc leeftijd waarop men een kind als volwassen beschouwde, en de resten van initiatieriten. De pleegopvoeding, die in de IJslandse maatschappij een geheel andere en belangrijkere plaats innam dan inonze maatschappij, verdient bijzondere aandacht. Nauw verbonden hiermee is het onderwijs dat voor'»amelijk bestond uit mondelinge overdracht van juridische kennis. De vorm van onderwijs die wij'^"cr opmerken is zeer oud, gevolg van het feit dat IJsland gedurende lange tijd buiten de invloedssfeerVan de Romeinse en christelijke beschaving is gebleven.