Vol 45 Nr 2 (1968)

Gepubliceerd: 1968-01-01

Artikel

  • SCHOOLKEUZE, SCHOOLSUCCES EN MAATSCHAPPELIJKE CARRIÈRE

    M. GROEN

    De veel besproken uitbreiding en intensivering van wetenschappelijkonderzoek is slechts te realiseren als de onderwijsinstellingen voldoende goed opgeleide abituriënten afleveren. Willen de onderwijsinstellingen aan de toenemende vraag naar onderzoekers en hun hulppersoneel op adequate wijze blijven voldoen, dan zullen de nodige hervormingen in ons onderwijssysteem ingevoerd dienen te worden.Dit soort hervormingen vraagt onderzoek: onderzoek van het onderwijs. Het ligt voor de (hand dat de onderwijsinstellingen zelf over onvoldoende mankracht beschikken om naast de zich steeds uitbreidende taak van het onderwijsgeven ook nog grotere projecten naar de effectiviteit van het onderwijssysteem op te zetten. Volgens sommige autoriteiten raakt zelfs de „gewone" research aan de universiteiten in hetgedrang (Hellinga, 1967).

  • Pedagogisch nieuws

    O. Onbekend

    Aan het Nutsseminarium voor Pedagogiek staat de inschrijving weer openvan de opleidingen voor de volgende middelbare akten:Pedagogiek A en B schoolpedagogische opleidingen voor het algemeen vormend onderwijs, het kleuteronderwijs en het nijverheidsonderwijs orthopedagogische opleiding sociaalpedagogische opleidingen cultuurpedagogische opleidingNederlands A, Frans AEngels A en B, Duits A en BWiskunde A, Natuur en Scheikunde APlant en DierkundeGeschiedenis, Aardrijkskunde;Het programma van de gewenste opleiding vóór 5 juli of na 5 augustusaan te vragen bij de administratie, Oranje Nassaulaan 51, AmsterdamZ.,tel. (020) 714489. De nieuwe cursussen beginnen in september.

  • Boekbeoordelingen

    F. Grewel

    Dit psychologische proefschrift is met zeer gemengde gevoelens ontvangen. Terwijl sommige psychologen en artsen, didactische leken dus, erhoog van opgeven, zijn er pedagogen die het boek verwerpen. Het lijktdaarom nuttig een ruimere beschouwing aan dit werkstuk te wijden.Voorop moge staan dat het boek noch over lezen, noch over het lerendaarvan gaat. Met verschillende benaderingen, vooral ook Brus' eenminuutleestest is nagegaan hoeveel (b.v. eenvoudige eenlettergrepige woorden) kinderen uit eerste klassen in Enschede op bepaalde tijdstippen vanhet eerste schooljaar konden lezen. Op de methodieken die bij het leeronderwijs in de verschillende scholen gevolgd waren, op de doeleinden diedaarbij waren nagestreefd, op wat omstreeks Kerstmis bereikt kan zijnmet bepaalde methodieken, wat lezen en dictee (overigens heel ietsanders dan lezen, psychologisch en didactisch beschouwd) betreft, wordtniet dieper ingegaan; de vorderingen in decemberjanuari van verschillende leerlingen worden niet in verband gebracht met de toegepaste methodieken en hun doelstellingen. Daarmee zijn de uitkomsten van dezeonderzoekingen bij voorbaat al op losse schroeven gezet; wat was immers de doelstelling voor Kerstmis? Het onderzoek gaat dus duidelijkniet over leren lezen, het hoe en waarom van methodieken, en niet overeen vergelijking van hun resultaten na 4 en 9 maanden, en later. Omkort te gaan, didactisch is de opzet van het onderzoek naïef. Zeker warengevolgde methodieken niet overal dezelfde. Dat „het" leesonderwijs inEnschede verbetering behoefde (pag. 7) is voorts een onduidelijke aanSave: eerst aan het eind durft sehr, mee te delen dat de onderwijssituatiem de eerste klassen van Enschede vaak onbevredigend was. Dat is defeitelijke reden van het onderzoek geweest, en dit ongunstige oordeelover dat onderwijs kan niet van de schrijver zelf stammen, maar het komt^an de onderwijsdeskundigen in Enschede. Psychologisch is ons lezen een gecompliceerd iets. Het motorischacustische systeem der gesproken taal, omgezet in een geheel ander semiotisch systeem van aanccngerijde optische tekens (grafemen) moet wordenterugvertaald in de klanken die door die tekens worden voorgesteld, enklanken moeten vervolgens worden gecombineerd tot woordklank•'"^elden. Het is nogal wat: acustisch en optisch, een oud taalsysteem en^n nieuw visueel weergavesysteem; analyse der woorden in klanken ennotatie van die klanken in lettertekens, en omgekeerd opwekken vanspraakklank bij het zien van een gedrukt symbool; synthese van die•^'anken tot (acustische) woordbeelden, besef, dat de longitudinale sequens^^n links naar rechts van het gedrukte woordbeeld de volgorde in de tijd^an de onderdelen van het gesproken woord weergeeft. Er is dus een ge

  • POLYTECHNISCHE VORMING

    M. SANTEMA

    In het aprilnummer van dit blad hebben wij in een artikel „Polytechnische vorming", uitgaande van de vraag wat onder het begrip p.v.(polytechnische vorming) moet worden verstaan, geprobeerd dit begripte verhelderen door het van verschillende kanten te belichten. In het eerste gedeelte van dit artikel vermeldden wij dat de p.v. in decommmiistische landen nog steeds een actueel onderwerp vormt. Wijstelden achtereenvolgens aan de orde: het doel van de algemene vorming, van de p.v. en van de beroepsopleiding; de verhouding tussendeze drie begrippen en de principes van de p.v.

  • CHRISTELIJKE ARMENSCHOLEN

    A. HALLEMA

    Een wat navrante combinatie „christelijke" en „armenscholen", begrippen, die weliswaar niet bij elkaar passen maar toch eeuwen aaneen hebben bestaan. Gelukkig dan maar. zal de lezer zeggen of denken, dat iets dergelijks,tegenstrijdig in wezen, verleden tijd is geworden. Het te wraken standsverschil in de scholen en bij het onderwijs zou de mens en zeker deChristen in het heden kregelig maken.Het voormalige schooltype armenschool, later verzacht tot school voor kosteloos onderwijs, wekt reedsWeerstanden op. En als daar dan nog het verheven adjectief christelijkbijkomt, wordt het helemaal erg.

  • WETENSCHAPPELIJKE ARBEID VOOR HET BASISONDERWIJS

    J. BUL

    Als een Universitair instituut de taak op zich neemt een bepaalde vormvan onderwijs in het bijzonder te bestuderen met onder andere de bedoeling deskundigen voor dat onderwijs op te leiden, dan kan het nietanders of zo'n instituut moet contact zoeken met belangrijke leidinggevende instanties van dat onderwijs. Deze bijeenkomst kan tot dit contact dienstbaar zijn. Deze gelegenheid willen wij benutten om een globaal maar duidelijk overzicht te geven van wat wij deden, historisch ensystematisch.In het kort willen wij ook aangeven hoe wij ons wetenschappelijk werkals zodanig gestalte gaven en nog geven. Zo'n globaal overzicht kanu oriënteren en stelt ons in staat waar nodig dieper op zaken in te gaanzonder dat men daarbij zicht op het geheel verliest.Van samenwerking tussen inspectie en onderzoek van het onderwijskan men slechts spreken als men eikaars werk en doeleinden kent enbegrijpt. Vandaar het volgende: 1. De unieke plaats die de pedagogiek in het Nederlandse universitaire leven inneemt, danken wij — daarover kan geen twijfel bestaan —aan de arbeid van Kohnstamm.2 De kwalificatie „unieke" slaat danop de positie die de pedagogiek in verschillende vergelijkbare landenaan de universiteit inneemt. Bijna uitsluitend richt zich de universitairepedagogiek op de zorg voor het secundair onderwijs en dan nog weermet name op dat onderwijs, dat leidt naar de universiteit. Alleen in delaatste jaren doen zich in deze hier en daar wijzigingen van enige importantie voor.3 Onder Kohnstamms leerlingen is het Langeveld geweestdie sterk bijdroeg tot de vormgeving van de universitaire pedagogiekstudie in brede zin en die niet meer uitsluitend de lerarenopleidingals vooiwerp van wetenschappelijke zorg aanmerkte.

  • DYNAMISCHE ONDERWIJSSTATISTIEK

    Ph. Idenburg

    Sinds het begin van de reorganisatie van het voortgezet onderwijs, gemarkeerd door de nota betreffende onderwijsvoorzieningen van minister Rutten, nu al weer bijna 17 jaar geleden!, denken, spreken en schrijven wij over de structuur van het Nederlandse schoolwezen. Daarmedebedoelen wij het relatief statische aspect van de onderwijsorganisatie,dat slechts op lange termijn verandert. Daartegenover staat het dynamische element, dat zich binnen het doorde structuur gestelde kader als continu proces voltrekt. Dat is dan o.m.de binnenkomst der leerlingen, hun gang door de school, waarin zijplaats nemen, hun overgang naar een andere school en hun voortgahgaldaar alsmede het eventuele vervolg van deze gebeurlijkheden tot zijhet schoolwezen verlaten en de maatschappij binnentreden als beroepsbeoefenaar of als huisvrouw (een functie die wij hoog waarderen, maarnu eenmaal niet als beroep plegen aan te duiden).Het relatief statische en het dynamische aspect van een onderwijssysteem zijn nauw op elkaar betrokken. De bijdrage, welke een schooltype in het onderwijsproces levert bv. op het stuk van de interne ofexterne doorstroming — waaronder ik resp. de gang van de leerlingbinnen de school en zijn overgang naar voortgezette scholen versta —karakteriseert zijn plaats in de structuur en de analyse van die bijdrageen vooral van de ontwikkeling ervan in de tijd kan aanwijzingen geven voor een eventuele herziening van de structuur. Een politiek, dieeen optimale ontwikkeling der talenten in individueel en nationaal belang voorstaat, zal de doorstromingsverschijnselen daarom met oplettendheid volgen.

  • Boekbeoordelingen

    J. Grandia

    Twee intenties hebben Langeveld tot het schrijven van dit boek bewogen: nl. de school, die als instituut door volwassenen in het leven is geroepen voor het vervullen van een functie in de menswording van hetkind van tegenwoordig, te leren kennen en de betekenis van de school,in het leven van het kind, te onderkennen.

  • Pedagogisch nieuws

    J. Grandia

    Voor het verdedigen van zijn bestaan, rechten en vrijheid is het Israëlischevolk genoodzaakt sober te leven. Vandaar dat men aan televisie nog nietis toegekomen. Wel is in 1966 een bescheiden begin gemaakt met schooltelevisieuitzendingen. De financiële bijdragen daarvoor zijn verstrekt doorde zgn. Rothschild groep.Reeds in 1961 heeft Lord Rothschild aan de toenmalige minister vanonderwijs, Abba Eban (tegenwoordig minister van buitenlandse zaken),een werkschema voorgelegd inzake schooltelevisie om het onderwijs inIsraël nieuwe impulsen te geven en op een nog hoger niveau te brengen.Enige onderwijsmensen, waaronder de bekende dr. M. Schapira hoofdvan de Hebreeuwse „University Secondary School", hebben, n.a.v. ditinitiatief van Lord Rothschild, een bezoek aan Europa en Amerika gebracht om te onderzoeken, wat daar ten aanzien van de schooltelevisiewordt gedaan. Eén en ander heeft er toe geleid, dat de Israëlische regering in 1963 heeft toegestemd, dat met de voorbereiding van schooltelevisieuitzendingen een begin zou worden gemaakt. Na enige jaren van experimenteren is de tegenwoordige minister vanonderwijs, mr. Zalman Aranne, overtuigd van de onderwijskundige mogelijkheden en betekenis van de televisie voor de school. De schooltelevisieuitzendingen dragen er toe bij de educatieve mogelijkheden van hetonderwijs uit te breiden en de kennis der leerlingen te verbreden cn teVerdiepen. Deze uitzendingen maken niet, volgens de minister, de klasseonderwijzer overbodig, noch zullen deze de leerlingen verleiden zich intellectueel minder in te spannen dan voorheen.

  • KRITIEK OP HET „I.Q." EN DE CONSEQUENTIES

    F. Grewel

    Het begrip intelligentie is reeds oud, maar het is altijd moeilijk geblekenhet goed te definieren. Intelligentie is geen „vermogen" maar een resultante; zij is de mogelijkheid tot prestaties op denkgebied. Het begripintelligentie bevat wel de componenten: gebruik maken van verkregenervaringen, oplossingen kunnen vinden in nieuwe situaties en bijnieuwe problemen.

  • H.W.C. A. VISSER EN PESTALOZZI

    D. Jansen

    De schrijver van het artikel over de Friese schoolopziener H. W. C. A.Visser (17731826) in Paed. Stud. van dit jaar afl. 3 bid. 128 e.v. vestigt er de aandacht op dat tot heden over deze schoolman zo weinigis gepubliceerd. Ik hoop dat het volgende er ook toe mag bijdragenwat meer bekendheid te geven aan de arbeid van deze pionier.Visser behoort met Wester in Groningen, Nieuwold in Friesland enSchneither in Holland tot de verlichte mannen die in de laatste helftvan de achttiende eeuw de grondslagen hebben gelegd voor de laterevernieuwing en verbetering van ons onderwijs.Nog elf jaar na de dood van Visser, dus in 1837, schrijft inspecteurH. Wijnbeek wanneer hij het achtste schooldistrict in Friesland bezocht: „Hij (d.i. schoolopziener H. Amersfoordt) is de opvolger vanwijlen den beroemden Visser, die zich door zijnen ijver eenen grootennaam heeft verworven, doch die de zachtaardigheid miste, waardoorde Heer Amersfoordt zich zoo gunstig onderscheidt." Wanneer men het door de heer A. H. Joustra besproken werk vanVisser, „Verhandeling over de volstrekt noodzakelijke kundigheden,welke in de openbare en armenscholen in het koningrijk der Nederlanden behooren medegedeeld te worden" bestudeert, dan valt het op hoedikwijls de schrijver zich op Pestalozzi (17461827) beroept of diensinzichten propageert. Geen wonder. Visser was een groot bewonderaarvan Pestalozzi en heeft met onvermoeide ijver getracht de opvoedkundige denkbeelden van de grote Zwitserse pedagoog bij de onderwijzers,vooral in Friesland, ingang te doen vinden.De grote bewondering die Visser koesterde voor J. H. Nieuwold (17371812), evenals hij schoolopziener in Friesland en die hij zo vaak metPestalozzi vergeleek, was oorzaak van het eerste schriftelijk contacttussen hem en Pestalozzi. Visser had n.1. in 1814 voor eigen rekeningbij Smallenburg te Sneek een boekje doen verschijnen „Herinnering aanJ. H. Nieuwold, door H. W. C. A. Visser." Dit boekje zond hij Pestalozzi met een begeleidend schrijven dat hieronder volgt.

  • TOETSING VAN KENNIS BIJ TECHNISCHE OPLEIDINGEN

    L. Genderen van , H.F. Mulder

    Per jaar neemt Hoogovens (aanduiding voor Koninklijke NederlandscheHoogovens en Staalfabrieken en aangesloten bedrijven), 120 ä 200 leerlingvaklieden in opleiding voor bankwerker, instrumentenvakman, elektricien en dergelijke. Deze worden in 2 of 3 jaar (afhankelijk van hetvak), opgeleid voor diploma's van de landelijke leerlingstelsels van Bemetel en V.E.V. In totaal omvat het leerlingstelsel jaarlijks 350—400cursisten. De opleiding vindt grotendeels plaats aan de Bedrijfsschool,deels via roulatie in het bedrijf. Naast deze en vele andere opleidingsactiviteiten worden aan het Opleidingscentrum van Hoogovens avondcursussen gegeven op uiteenlopende vakgebieden. Hierbij zijn ruim duizend cursisten betrokken. Het onderstaande heeft betrekking op cursisten van het leerlingstelsel en van het avondvakonderwijs.In de volgende paragrafen komt een onderwerp aan de orde waarmedebijna elke opleiding te maken heeft, n.1. de noodzaak vast te stellen welke kennis een cursist heeft en welke niet.

  • Tijdschriftbesprekingen

    J. Gandia

    Onder de titel: „Adolescence: Cultural Deprivation, Poverty and the Dropout", heeft David E. Hunt een lezenswaardig en uitvoerig gedocumenteerd artikel geschreven in Review of Educational Research, jrg. 1966,vol. 36, pag 463/473, waaraan het volgende ontleend wordt.Het aantal studies over leerlingen, die „culturally deprived" zijn, is sterktoegenomen mede i.v.m. de pogingen effectieve onderwijsprogramma'svoor hen samen te stellen.Hunt vestigt in zijn studie in het bijzonder de aandacht op de volgendeaspecten van deze problematiek: het nagaan en het beproeven van mogelijkheden, om de onderwijssituatie voor deze jongeren te verbeteren de leerkrachten, die aan jongeren, afkomstig uit de sociaal lageremilieus, les geven, beter voor te bereiden op deze taak door hen daartoe te scholen opdat zij in staat zijn goede onderwijsresultaten methun leerlingen te bereiken bij de leerlingen, die behoren tot de „culturally deprived group",de motivatie om te studeren te versterken, hun studiemethoden critisch te bezien en deze zonodig te doen wijzigen opdat de leertakendoor hen efficiënter worden verricht.

  • Boekbeoordelingen

    P. Idenburg

    Dit boek over nieuwe onderwijsmethoden wordt beoordeeld door een belangstellende ondeskundige. Dat heeft het nadeel dat het niet op zijnwetenschappelijke correctheid kon worden geverifieerd. Als voordeel magwellicht gelden dat het is bekeken door één uit de categorie van lezers, diede auteur op het oog heeft gehad. Nieuwe inzichten in het leerproces,nieuwe methoden en nieuwe technische hulpmiddelen melden zich aan depoorten van onze onderwijsinstellingen. Hier en daar vinden ze toegang.In potentie kunnen ze inderdaad leiden tot een revolutie in de werkwijzen van de scholen. De auteur beschikt over de kennis van het bestaande systeem zowel als van de nieuwe technologie in haar verschillendevormen. Hij toont zich een kritisch beoordelaar, die oog heeft zowel voorde mogelijkheden als voor de vele nog onbeantwoorde vragen. Hij zouzijn boek echter niet de, op de realiteit vooruitgrijpende, titel hebben meegegeven indien hij er niet van overtuigd was dat het inzicht in de voorwaarden van succesvol doceren en leren in de jongste tijd aanzienlijkgroter is geworden. Daarmede is voor een toenemend aantal leerlingenin principe de weg geopend naar een hoger prestatieniveau. Het bock iseen boeiende inleiding tot het begrip van zulke zaken als „new mathematics", modern onderwijs in de natuurwetenschappen, talenpractica, audiovisuele hulpmiddelen, multimediacommunicatiesystemen, geprogrammeerd leren, enz. ph. j. i. Drie studicn omtrent onderwijzers van de West Duitse Volksschule, voortgekomen uit het Deutsches Institut für Internationale Pädagogische Forschung en als zodanig een vervolg op GahlingsMoering: Die Volksschullehrerin, Heidelberg 1961, und FrankRehbergHof: Untersuchungen zurSoziologie der Lehrer an berufsbildenden Schulen, Frankfurt am Main1965. Het gezamenlijk kenmerk van de onderzoekingen, waarvan hierhet resultaat thans wordt gepubliceerd, is dat ze zich gericht hebben nietin de eerste plaats op de eigenlijke beroepsuitoefening van de onderwijzersmaar op de externe aspecten ervan: hun sociale verplichtingen, hun openbare functies, hun werken aan eigen ontwikkeling en hun bezigheden opde terreinen van wetenschap en kunst. Op dit externe vlak verandert desituatie van de onderwijzer in West Duitsland merkbaar. De waarnemin

  • Onderwijskunde

    J. TUINMAN

    1. Binnen het veld van het didactisch denken vallen bij een eersteblik te onderscheiden:a. het onderwijsproces — een geheel van activiteiten gericht op derealisering van leerdoelen;b. leerdoelen — specificaties van onderwijsdoelen, concreet, d.w.z. met verwijzing naar tastbare leertaken, leerstof, geformuleerd;c. onderwijsdoelen — specificaties van een opvoedirigsdoel,met name die subdoelen van opvoedingwaarvan de verwerkelijking door geïnstitutionaliseerd onderwijs wordt geachtplaats te vinden.2. Wetenschappelijke theorievorming bij het onderzoek van empirischegegevens is gebonden aan de mogelijkheid tot objectieve toets vanrelevante hypothesen. Onder relevante hypothesen kunnen i.v.m. deanalyse van het onderwijsproces worden verstaan alle hypothesen dieeen uitspraak doen over het effect van een bepaalde onderwijsactiviteit gericht op realisering van een doel dat operabel gedefinieerd moetkunnen worden teneinde de gewenste verificatie mogelijk te maken.

  • POLYTECHNISCHE VORMING

    M. Santema

    De polytechnische vorming vormt in de communistische landen nogsteeds een actueel onderwerp.Uit de literatuur over dit begrip zijn onder meer de volgende vraagpunten te distilleren:— wat moeten we onder het begrip polytechnische vorming verstaan? — op welke wijze is dit begrip ontstaan? — waarom is dit begrip zovaag omschreven? — bestaat er verband tussen dit begrip en de ontwikkeling van de maatschappij? — vormt de polytechnische vormingin alle geïndustrialiseerde landen een probleem? — zijn er in de verschillende landen en in de loop der tijd reeds onderscheiden oplossingengegeven? — heeft de polytechnische vorming een belangrijke functiete vervullen bij het opheffen of althans verzwakken van de tegenstellingtussen 'hoofd en handarbeid? — heeft de polytechnische vorming betekenis voor de ontwikkelingslanden?

  • NABESCHOUWING NAAR AANLEIDING VANDE EINDEXAMENRESULTATEN VOORNEDERLANDS IN 1965 EN 1966

    J. Hoogteijling

    De resultaten van een goed opgezette enquête zullen door latere onderzoekingen geen principiële wijzigingen ondergaan, als de omstandigheden niet ingrijpend gewijzigd zijn; hoogstens zullen enkele conclusies wat voorbarig of onjuist blijken. De door mij ondernomenenquêtes naar de resultaten voor Nederlands op het eindexamen h.b.s.en gymnasium in 1965 en 1966 leveren hetzelfde beeld op, waaruitik meen te mogen afleiden dat ze juist opgezet zijn. In 1965 kreeg ikde beschikking over de resultaten van 28 % ä 35 % van de kandidaten, slecht gespreid over de verschillende richtingen; in 1966 was diespreiding veel fraaier: