Vol 44 Nr 1 (1967)

Gepubliceerd: 1967-01-01

Artikel

  • VERSLAG OVER H.A.V.O.-EXPERIMENTEN BEGELEID DOOR HET ONDERWIJSKUNDIG STUDIECENTRUM 1964/1965

    A.J.S. DAM

    De algemene lijn, bij deze proefnemingen gevolgd, kan men aanduidenmet de woorden: doeleindenanalyse, het zoeken van middelen, evaluatievan het resultaat. De contacten met een aantal scholen i zijn gelegd in het voorjaar van1963. In besprekingen, eerst met de directeuren, later met de op grondvan dit overleg gevormde lerarenteams voor het h.a.v.o. (hoger algemeen voortgezet onderwijs) zijn de fundamentele ideeën, neergelegd in'Beschouwingen over experimenten met h.a.v.o.' en 'Conceptleerplanvoor h.a.v.o.' aan een discussie onderworpen en als uitgangspunt voorhet gemeenschappelijk werk aanvaard.

  • PLAATSELIJKE OVERHEIDSMAATREGELEN BETREFFENDE KOSTELOOS ONDERWIJS GEDURENDE DE 16de-18de EEUW

    A. HALLEMA

    „Klaas, de zoon van een schepen, klaagt: „Meester,zwarte Dirk heeft my voor den neus gestompt!" Deschoolmonarch grypt de bullepees, zet twee gespalkteblikken en roept met een donderende stem: „Dirk,loeder, kom hier!" Dirk wil zich verontschuldigen,maar de knaapt leeft van de armenkas en dus wordthij niet gehoord. De meester grypt hem in zijn haren,rost hem op een onbarmhartige wijze, en zendt hemmet een blauwen rug onder het faveur van eenigeoorvijgen weder naar zijn plaats. Alles is onder dezerechtspleging in rep en roer."

  • BUBERS REDE „ÜBER CHARAKTERERZffiHUNG" TEGEN DE ACHTERGROND VAN ZUN LEVEN EN LEER

    R. TURKSMA

    Het zal moeilijk vallen een Joodse filosoof te noemen die in delaatste dertig ä veertigtal jaren een grotere invloed op het intellectuele en culturele leven van WestEuropa heeft uitgeoefend alsMartin Buber gedaan heeft. Niet alleen met wijsgerige en theologischeproblemen heeft deze grote geleerde zich beziggehouden, niet alleendanken we aan hem, in samenwerking met Franz Rosenzweig, eenBijbelvertahng, maar ook psychologische en pedagogische vraagstukken hadden zijn warme belangstelling. De Hebreeuwse universiteit te Jeruzalem heeft hem zelfs eens de leerstoel voor opvoedkundeaangeboden, maar dit aanbod heeft Buber geweigerd met de motivering dat de pedagogiek hem steeds meer praktisch dan theoretischgeïnteresseerd had. (12;479)

  • Boekbeoordelingen

    Ph. Idenburg

    Dit werk met zijn aanvechtbare titel bevat een reeks sociologische teksten. Het zijn voor meer dan de helft overzichten, ontleend aan het bekende Wörterbuch der Soziologie van Bernsdorf/Bülow en het oudere, reeds verouderde,fiandwörterbuch der Soziologie van Vierkandt. Er zijn stukken bij van uitmuntende kwaliteit, waarvan enkele onder vakgenoten vermaard zijn, zoalsGeiger's beschouwing over Gemeinschaft. De stukken uit andere bron zijnmerendeels van overeenkomstige oorsprong; het zijn overzichtelijke inleidingenop deelgebieden. Aan het einde vindt men een uitvoerig iitteratuurovcrzicht eneen register van namen, niet van zaken.

  • ONDERZOEK VAN HET ONDERWIJZEN

    L. GELDER

    1 In de Amerikaanse didactische literatuur treedt in de laatste jareneen verschuiving op van de aandacht van de leertheorie naar de onderwijstheorie. Op zichzelf is deze aandacht voor de theorie van hetonderwijzen reeds belangwekkend, omdat hierdoor een begin gemaaktkan worden met het onderzoek van de techniek van het onderwijzen.In de regel wordt het onderwijzen meer als een kunst, gebonden aan depersoon, dan als een techniek beschouwd. De persoonlijkheid van de docent wordt vrijwel als enige categorie gebruikt, waarmee men het probleem van het onderwijzen tracht tebenaderen. i Een meer empirische benadering van het onderwijzenstuit af op de verwijzing naar het menselijk karakter van de relatietussen docent en leerling, waarbij tevens het artistieke, resp. intuïtieveaspect zo centraal gesteld wordt, dat een zakelijke analyse onmogelijkgeacht wordt.

  • ONDERWIJSPROBLEMEN EN ONDERWIJSBIJSTAND IN ONTWIKKELINGSGEBIEDEN

    P.B. RENES

    Ons onderwerp is in de mode, de betreffende literatuur is overstelpenden we zullen ons dus enerzijds moeten hoeden voor gemeenplaatsen,anderzijds voor de geheimtaal die is ontstaan onder deskundigen op onsgebied, een soort ontwikkelingsbargoens, dat zich uitstekend leent tothet houden van betogen waarbij de geschokte leek zich afvraagt ofvoortgaande abstractie nu tot grote diepzinnigheid of blote onverstaanbaarheid heeft geleid. Het zal daarom goed zijn, de altijd wat ongemakkelijke houding aan tenemen, waarbij men met de neus op de werkelijkheid en dus op de grondgedrukt is. Daarbij evenwel lopen we weer het gevaar van het zeer beperkte uitzicht dat zulk een houding biedt, het gevaar van een vervallenin het al te subjectieve, het slechts in al te beperkte mate geldige, hetanecdotische èn het gevaar van een pessimisme, dat immers juist dan dekop op steekt wanneer wij de blik te zeer op de begane grond houdengericht. We kunnen daarbij de vraag in het midden laten, of het hangende hoofd met de op moeder aarde gerichte blik nu tot pessimismeleidt dan wel voor de bij voorbaat pessimistische instelling symptomatisch is.

  • BOUWSTEEN VOOR EEN LEERPLANTHEORIE(Enkele kanttekeningen bij Dr. J.Bijl, Over Leerplanonderzoek, Groningen, 1966).

    N. DEEN

    Bijl moge mij vergeven, dat ik een door hem onbedoeld gebruik hebgemaakt van zijn uitlating over het bijdragen van steentjes, door op dezewijze zijn geschriftje te karakteriseren, dat onlangs in de serie ActaPaedagogica Ultrajectina is verschenen. Het is niet onvriendelijk bedoeld.Integendeel. Het onderwerp waarover hij handelt, is zo belangrijk, en deliteratuur erover zeker in Nederland zo schaars, dat iedere bijdrage,die de discussie over leerplanonderzoek op hoger niveau tracht te brengen,met vreugde verdient te worden begroet. De kanttekeningen, die ik zou willen maken, zijn dan ook bedoeld alseen poging om de discussie rondom leerplanonderzoek en leerplantheoriete helpen op gang houden, niet als critiek. Zo wil ik mij dus niet gedragen als een recensieschrijver, die op kleinigheden ingaat, zoals bijvoorbeeld als ik mij één dergelijke opmerking veroorloven mag dewat merkwaardige ingeklemdheid van Klafki tussen Ballauf en Derbolavin Bijl's beschouwing over het Duitse leerplandenken. Voorzover détailsbepaalde vragen oproepen, stel ik die liever naar aanleiding van het overdenken van het thema, dat door Bijl in zijn boekje centraal wordt gesteld.

  • Boekbeoordelingen

    Ph. Idenburg

    Dit boek bevat een reeks studiën op het terrein der vergelijkende opvoedkunde. Het begint met een inleiding tot deze discipline. Dan volgen beschouwingen over de pedagogiek der onderwijshervorming, waarbij de Montessorien Daltonscholen in Nederland de aandacht krijgen. Een volgend hoofdstukis gewijd aan het probleem van de pedagogische structuur van het schoolwezen,zoals het zich in een aantal landen voordoet. Daarna is er een opstel over deontwikkelingshulp als pedagogisch vraagstuk. Het boek wordt besloten meteen beschouwing over de zin van het reizen. In elk van deze studies legt de auteur, hoogleraar in de pedagogiek in Heidelberg, een brede orientatie aan dedag, die zich zowel in de historische als in de internationale dimensie uitstrekt.Er is in dit boek een enorme hoeveelheid informatie verwerkt. Het kan ertoebijdragen om zijn lezers in de ruimte te zetten. Op enkele punten zou ik gaarne gezien hebben dat de sehr, zich duidelijkerzou hebben uitgesproken. Amerikaanse en Engelse auteurs worden nog al eensop afkeurende wijze van het epitheton „pragmatisch" voorzien. Mij persoonlijktreft in gelijke zin de aanduiding „aus typisch angelsächsischer Sicht". Wathebben deze veroordeelden op hun geweten? Kandel heeft gezegd, dat de vergelijkende opvoedkunde ertoe kan bijdragen om het eigen onderwijssysteemjuister te zien. Hans heeft betoogd dat vergelijken tot hervormen stimuleert(S.5) en ik heb eens beweerd dat een onderwijsministeric plannen tot schoolhervorming met een vergelijkend onderzoek zou moeten begeleiden (S.15). Deauteur is kennelijk bezorgd voor het wetenschapskarakter van het vak, dat zichmoeilijk met enig praktisch nut zou verdragen. Maar elders prijst hij het „Lernen an der Erfahrung des anderen" (S.69) ea in het kader van de ontwikkelingshulp wordt van de vergelijkende opvoedkunde „ein konstruktiver Beitragerwartet" (S.16) cn hij gaat dan ook lustig aan de arbeid. Als de lezer hieruitafleidt dat het bock in dit opzicht beter is dan de enigszins onzekere leer, waarmede het begint, heeft hij gelijk. pm. j. i.

  • Tijdschriftbesprekingen

    I. Veld der van

    „Levende Talen" no 234, april 1966, bevat een kort maar belangrijk artikel vande hand van C. M. Bolle over „De taak van de moedertaalleraar". Hij gaat ervan uit dat de moedertaal de gehele onderwijsduur door bedoeld is de geheleonderwijsduur van het v.h.m.o. het centrale vak dient te zijn, al prefereert hijmet ons het amendement dat Van Dis op deze gangbare term heeft voorgesteld„het fundamentele vak": „Het moedertaalonderwijs wordt gegeven door deschool in algemene zin, door dè leraren. Doch in het bijzonder en doelgerichtdoor de neerlandicus". Bolle roert niet een ander teer punt aan, het Nederlands der vertalingen. Boven de vertaalopdracht staat als manend motto: Vertaal in goed Nederlands.Het komt ons voor dat niet ieder docent doordrongen is van het feit dat vertalen in góed Nederlands alleen dan mogelijk is als het Nederlands zelve beheerst wordt op hóger dan goed niveau. AI drukt Bolle zich niet in deze zin uit,hij is niet blind voor het feit, dat, gezien de nauwe samenhang tussen taal endenken, een hoog geklassificccrde beheersing van het Nederlands tot betere resultaten ook voor de andere vakken moet leiden, zowel voor dc vertalingenin het Nederlands als voor wat hij noemt de exogene vakken. van der v

  • DE SOCIALE BETEKENIS VAN DE WET OP HET VOORTGEZET ONDERWIJS

    P.C. GRIEND

    Wel zelden zal nog voor het in werking treden van een nieuwe wet inzó ruime kring zó duidelijk zijn geweest welk fundamenteel streven aan diewet ten grondslag ligt, als het geval is met de wet op het voortgezet onderwijs. Termen als mammoetwet, één sluitend geheel van onderwijsvoorzieningen, scholengemeenschap, brugjaar, horizontale en verticale doorstroming laten er geen twijfel aan bestaan, dat het er om gaat een aantalschotten en barrières die aanwezig zijn binnen het totale systeem van hetvoortgezet onderwijs, weg te nemen.Men zou ook kunnen spreken van het streven naar aansluiting, waarbijvalt te denken aan aansluiting in drieërlei opzicht.1. Tussen de verschillende onderdelen i.e. schooltypen van het totalesysteem, met inbegrip van de aansluiting van het geheel bij het basisonderwijs.2. Tussen school en maatschappij (het vak maatschappijleer, de havoals nieuwe maatschappijschool, die de taak van de in dat opzichtgedenatureerde h.b.s. overneemt).3. Aansluiting tussen de gedoceerde vakken, zodat deze alle op éénvormingsdoel gericht worden (bijv. kern en keuzevakken als middelom dergelijke gerichtheid te bevorderen).

  • OVER STUDIETOETSEN

    J. BIJL

    Er zijn in onze dagen twee bezigheden, die wetenschappelijke werkers,welke zich voor de school dienstbaar willen maken, beoefenen: „Hetmaken van studietoetsen" en „Het programmeren van leerstof'.Dat wij onze aandacht op de eerste bezigheid willen richten is eengevolg van het verschijnen van twee publicaties \ die beide zeer recent verschenen en dit thema behandelen.Het boek van de Groot vormt stellig een „gebeurtenis" binnen onsonderwijs. En wel om verschillende redenen: 1. Om de persoon van de schrijver. De Groots positie binnen depsychologiebeoefening is zonder meer „gezaghebbend" en velen zullenhem zien als een „vernieuwer" op dit terrein en mogelijk ook binnenandere gedragswetenschappen. Het kan niemand verborgen blijven dathij zich op de school richt als een belangrijk werkterrein voor detoegepaste psychologie. Op het gebied van de beleidsvorming terzakevan de onderwijsresearch is de Groot dan ook actief doordat hij bestuurslid is van de Stichting voor Onderzoek van het Onderwijs.

  • VERLICHTING EN ROMANTIEK - GEMEENSCHAPPELIJKE OORSPRONG

    I. VELDE

    Jean Fabre, hoogleraar aan de Sorbonne, cultuurhistoricus van naam,heeft onder de titel Lumières et Romantisme. Energie et nostalgie deRousseau ä Minkiewicz een bundel opstellen gepubliceerd (Paris, Librairie C. Klincksieck, 1963) en deze verzameling, als gebruikelijk, latenvoorafgaan door een Introduction. De centrale figuren in de vijf eersteopstellen zijn drie der grote Franse denkers uit de achttiende eeuw:Diderot, Rousseau, Voltaire; de centrale figuur uit de laatste opstellen isde Pool Minkiewicz (17981855), in 1829 uitgeweken. Hij werd later deeerste hoogleraar in de Slavische talen aan het Collége de France. Hetgaat ons echter niet om de opstellen zelf, hoe lezenswaard deze ook zijnom de diepgaande en toch haast achteloos gespreide eruditie en om dehumane geest waarvan deze eruditie getuigt, wel om de inleiding. En danspeciaal om dat gedeelte, waarin Fabre de verhouding VerlichtingRomantiek nader onderzoekt en waarin hij tot een visie komt, die velenverrassen zal.

  • HOE ROUSSEAU'S „EMILE" TWEE EEUWEN GELEDEN HIER TE LANDE WERD ONTVANGEN

    A. HALLEMA

    Het is geheel onnodig, om op deze plaats het meest beroemde werkvan JeanJacques Rousseau bij mijn lezers in te leiden. Wie ooit kennisnam van de pedagogische geschriften uit vervlogen dagen, kwam tochongetwijfeld wel in de eerste plaats tot bestudering van die „roman deropvoeding", welke door niemand minder dan Goethe het natuurevangelie der opvoeding werd gedoopt, waarvoor de Koningsbergerphilosoof zelfs eenmaal zijn dagelijkse wandeling staakte, verdiept alshij was in de lektuur er van en die Pestalozzi zowel als de meest vooraanstaande Philantropijnen een vruchtbare pedagogische aandrift bezorgde. Begeestering, betovering, geestelijke overheersing moesten er trouwens wel uitgaan van deze weelderige samenlezing van aforismen, hoetegenstrijdig dan ook vaak met het leven en de praktijk van deschrijver. Maar juist door zulke contrasten, de paradoksale wijze vanvoorstellen, welke Rousseau bijna op de spits dreef, daarnaast deverleidelijke zoete klank van zijn gedegen taalplastiek en harmonischetaalmuziek, die hij tevens aanwendde om voor het oude dogmatischekerkgeloof zijn „dessins", voortspruitende uit een geloof aan Godals gevolg van gemoedsbehoeften en physicotheologische bewijzen vanhet Godsbestaan, in de plaats te stellen, zij alle moesten wel medewerken, om schrijver en geschrift bij de heersende machten van zijntijd in discrediet te brengen, zelfs een vervolging tegen hem uit telokken.

  • ENKELE OPVOEDKUNDIGE EN ONDERWIJSKUNDIGE IDEEEN VAN DE FRIESE SCHOOLOPZIENER H. W. C. A. VISSER (1773—1826)

    A.H. JOUSTRA

    Ook op het terrein van onderwijs en opvoeding zoekt men vaakver wat men dichtbij kan vinden. Jarenlang prijkten op de boekenlijsten voor het vak opvoedkunde van de kandidaten voor de oudehoofdakte titels van werken van Comenius, Salzmann, Rousseau. Kerschenstemer en andere buitenlandse pedagogen, terwijl de Nederlandse pedagogen slechts een zeer bescheiden plaatsje kregen toebedeeld.Alleen Jan Ligthart met zijn Jeugdheriimeringen kon zich met de buitenlanders meten, maar van andere Nederlandse pedagogen werdzelden een werk bestudeerd.Niettegenstaande dit verschijnsel kunnen we toch bogen op een keurvan namen van mannen, die met name in het begin van de negentiende eeuw, met hart en ziel de zaak van het onderwijs en de opvoeding waren toegedaan en er over dachten, er voor werkten enerook over schreven.

  • Boekbeoordelingen

    Ph. Idenburg

    Als gevolg van de enorme uitbreiding van het onderwijs, het wetenschappelijk onderwijs daaronder begrepen, zijn wij op weg naar de "the educatedsociety", waarin de scholing van dominerende betekenis zal zijn. De auteurvan dit boek, universiteitspredikant van de Universiteit van Sussex, vraagtzich af wat de maatschappelijke gevolgen van deze ontwikkeling zullen zijn.Hij onderzoekt daartoe eerst de oorzaken van deze expansie. Vervolgensbespreekt hij de nieuwe relatie, die erdoor ontstaat tussen de academischegemeenschap en de maatschappij. Maar reeds hier doet hij meer dan beschrijven, hij roept op tot bezinning en positiekeuze. "Sometimes universities give the impression of believing in research about everything exceptthose matters which have a practical hearing on their own job." (p. 47),zegt hij. Jenkins leidt zijn lezer tot zulk een onderzoek in en hij uit daarbij velestimulerende gedachten. De taak van de universiteit in onze huidige samenleving gaat hem zeer ter harte. Een thema, dat telkens terugkeert is in devolgende zinsneden neergelegd. "Vocational education pursued in an illiberal manner produces uncreative philistines. Liberal education withoutany vocational reference engenders dilletantism and intellectual irresponsibility." (p. 41).

  • Tijdschriftbesprekingen

    N.F. Noordam

    C. A. Flitner, G. Bittner, M. Vollen trachten door middel van tests uit te makenof de duitse kinderdorpen te accepteren zijn als vormen van moderne opvoeding of juist te verwerpen.W. Brezinka bespreekt de crisis in de hedendaagse wetenschappelijke pedagogiek. Hij gaat uitvoerig in op het bekende werk van Henz, waarvoor hij maarweinig waardering heeft: het is geen Erziehungswissenschaft, maar een Katholieke beschouwing over de opvoeding vanuit scholastiek standpunt.Zeitschrift für Pädagogik, jrg. 12, nr. 2, april 1966S. Strasser behandelt de begrippen functionalisme en intentionalisme, te beginnen met Rousseau. Hij ziet geen tegenstelling, maar synthese.M. Liedtke schrijft over Kantsche opvoedingswetenschap en H. H. Schepp overvrijheid, gelijkheid in Condorcets plan van 1792.R. Ingenkamp meent op grond van een empirisch onderzoek bij rekenen enduits, dat de 5 daagse school niet minder presteert dan de 6 daagse.