Vol 67 Nr 2 (1990)

Gepubliceerd: 1990-01-01

Artikel

  • De evaluatie van het onderwijsdeel van het InformaticaStimuleringsplan (INSP)

    J. SCHEERENS

    In dit artikel worden de inhoud, methodologie en resultaten van twee evaluatiestudies vanhet Nederlandse Informatica Stimuleringsplan (INSP) besproken; het onderwijsdeelvan het programma vormt daarbij het belangrijkste aandachtspunt. De eerste evaluatiestudie die wordt besproken is een evalueerbaarheidsanalyse, de tweede is een 'bescheidentoekomstgerichte evaluatie'. Elke studie werduitgevoerd in ruwweg zes maanden tijd. Desterke en zwakke punten van de evaluatiebenadering die gebruikt werd bij de tweede studie worden besproken. Geconcludeerd kanworden dat het proactieve, toekomstgerichteen deels analytische (zo wel als empirische) karakter van deze studie gerechtvaardigd was,gezien de ontwikkelingsfase van het te evalueren programma en de randvoorwaarden voorde evaluatie.

  • Vliegwieleffecten van een stimuleringsprogrammaEen evaluatie van INSP-deelprogramma's gericht op hetberoepsgeoriënteerde onderwijs

    W.J. NIJHOF

    Het Informatica Stimuleringsplan (INSP) dateffectief was in de jaren 1984 t/m 1988 heeftvooral gefunctioneerd als een prikkel om initiatieven tebevorderen. Binnenditplan waseendeelprogramma gericht op het beroepsgeoriënteerde onderwijs. Dat deel is voorwerpgeweest van een bliksemevaluatie. De conclusie van die evaluatie is dat het programmaheeft gewerkt als een vliegwiel en een diversificatie aan verwachte en onverwachte effectenheeft gesorteerd die niet allemaal even gunstiguitpakken. De belangrijkste conclusie is dat inde aanvangsfase heel naief de nadruk lag opapparatuurverstrekking, dat er geen samenhang was met leerplanontwikkeling en nascholing en dat de beoogde kwalificatieontwikkeling, nl. aansluiten op veranderingin de beroepenstructuur niet uit de verf is gekomen. Verwacht wordt dat een aantal vliegwieleffecten in het vervolgprogrammaPRINT beter tot zijn recht komt. Een echteoutputevaluatie is dan wèl op zijn plaats.

  • Mét of zonder basisvorming? Evaluatie in het voortgezet onderwijs

    J.L. PESCHAR

    In 1989 zou de basisvorming in het voortgezetonderwijs worden ingevoerd. De evaluatievan de voorgenomen doelstellingen bij de invoering is reeds in een vroeg stadium gepland.In dit artikel wordt de achtergrond van de evaluatie geschetst. De doelstellingen van de basisvorming zijn vertaald in evaluatievragen,die in een uitgebreid evaluatieplan zijn opgenomen. Hoewel er op dat moment van invoering van de basisvorming nog geen sprake is,zijn de eerste stappen van evaluatieonderzoekinmiddels gezet. Daarbij worden drie leerlingencohorten op relevante momenten getest enin de schoolloopbaan gevolgd, zowel in hethuidige onderwijs als in scholen met basisvorming. De verschillende voorstudies en deelonderzoeken worden kort besproken, alsmedeenkele consequenties van de evaluatie. Ondanks de uiterst trage politieke besluitvorming over de basisvorming isJn twee opzichten winst geboekt: de erkenning dat evaluatieeen essentieel onderdeel is van grootschaligeinnovaties en de start van een grootschalig onderzoeksprogramma naar de effectiviteit vanschoolkenmerken in het voortgezet onderwijs.

  • De evaluatie van het onderwijsvoorrangsbeleid

    M.P.C. WERF

  • Periodiek peilingsonderzoek: de opzet van het project PPONgeïllustreerd aan de rekenpeiling einde basisonderwijs

    J.M. WIJNSTRA

    In ]986 is de voorbereiding van het project Periodieke Peiling van het Onderwijsniveau(PPON) gestart om, voorlopig beperkt tot hetbasisonderwijs, periodiek inhoudelijke gegevens over de stand van zaken te verzamelen,^eze gegevens moeten een basis verschaffenVoor een discussie over de inhoud en het ni'^eau van het onderwijs.

  • Produkt- versus procesevaluatie

    J. NIJHOF, J. SCHEERENS

    de discussies over de kwaliteit van het onderwijs is de laatste jaren steeds duidelijker"^t accent komen te liggen op de resuhaten het onderwijssysteem en in het bijzonderde effecten van voorgenomen of voor te ne•^en innovaties (Scheerens, 1989). De bijdraêen van Peschar, van Van der Werf en Tesser,van Wijnstra verschillen uiteraard in aanmaar beogen in wezen leereffecten op te^Poren van interventies in het onderwijssysteem.