Vol 66 Nr 2 (1989)
Artikel
-
Probleemaanpak en het oplossen van natuurkundige problemen
Uitgangspunt voor dit literatuuroverzicht is dat prestaties hij het oplossen van natuurkundige problemen ten dele bepaald worden door de probleemaanpak die de oplosser volgt. Binnen eensystematische probleemaanpak onderscheidenii c' vier fasen namelijk probleemanalyse, planning, uitwerking en evaluatie. Voor elke fasepresenteren irt' een procesanalyse en inventariseren ue resultaten van studies ter zake. Dezebelichten de gebruikelijke probleemaanpak vanstudenten en effecten van trainingen in probleemaanpak.
-
Over morele en intellectuele deugden
In talrijke publikaties over de morele opvoedingen ontwikkeling wordt een onderscheid gemaakt lussen de overdracht van morele inhouden (morele normen en waarden) en hetstimuleren van een bepaalde vorm van redeneren (kritisch moreel denken). In dit artikelwordt betoogd dat dit onderscheid correspondeert met twee hoofdtaken van de morele opvoeding, nl. het bevorderen van morele deugdzaamheid en het stimuleren van een bepaalde vormvan intellectuele deugdzaamheid. De specifiekeaard van deze twee hoofdtaken wordt verhelderd door de verschillen tussen morele deugdenenerzijds, en een groep van intellectueledeugden anderzijds, puntsgewijs in kaart tebrengen. Het resultaat van deze conceptueleanalyse is een beeld van de morele opvoedingwaartegen de nodige bedenkingen naar vorenzijn gebracht. Twee belangrijke tegenwerpingenworden besproken en weerlegd.
-
De 'neutraliteit' van het openbaar onderwijs Een historische beschouwing: 1795-1857
Eén van de wezenskenmerken van het openbaaronderwijs in Nederland is de 'neutraliteit'. In dit artikel wordt een antwoord gegeven op de vraagin hoeverre het 'neutraliteits'begrip, zoals datna 1857 naar voren komt in de discussies overhet karakter van de openbare school, is terug tevoeren op ontwikkelingen in de periode 17951857. Hierbij wordt levens ingegaan op de roldie de overheid en maatschappelijke organisaties hebben gespeeld bij de bepaling van hetkarakter van het openbaar onderwijs.
-
Onderwijs in heterogene groepen.
De onderzoeksliteratuur is zo besproken dat de stand van de kennis ten aanzien van de Nederlandse situatie goed is geanalyseerd. Het niet raadplegenvan buitenlandse literatuur wordt afgedaan met deonbevredigende argumentatie dat de randvoorwaarden in het buitenland te zeer verschillen van deonze. (p. 307).
-
Instructie aan leerlingen met (ernstige) rekenproblemen
Rekenproblemen komen in het Speciaal Onderwijs veel voor. De verschijningsvorm van dezeproblemen bestaat uit een minimale vooruitgang van rekenkennis en inzicht, gecombineerdmet een inadequate wijze van probleemoplossen. Het gevolg hiervan is dat de achterstand tenopzichte van leeftijdgenootjes steeds groterwordt, omdat basisvaardigheden (optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen) nietgekend en ook niet toegepast kunnen worden.Een specifieke zelfinstructietraining kan er toebijdragen dat de geringe rekenvaardigheid gericht wordt aangepakt op taak en instructieniveau. Het onderzoek naar de toepassing vanzelflnstructie, al of niet in combinatie met eenspeciaal rekenprogramma, wijst uit dat deze effectief angewend kan worden bij het leren optellen en aftrekken aan leerlingen die daarin aljaren falen.
-
De cognitieve verwerking van verhalen op televisie en op papier
Aansluitend aan een onderzoek waarin de invloed van de televisie op de cognitieve verwerking van verhalen door kinderen werd afgezettegen die van de radio en het voorgelezen prentenboek, werd in een exploratie/onderzoek eenvergelijking gemaakt tussen het kijken naar eentelevisieverhaal en het zelf lezen van een schriftelijk verhaal. Kinderen van 10 tot 12 jaar(N=127) kregen ofwel een TVfdm te zienofwel een tekstversie van hetzelfde verhaal telezen. Vervolgens schreef elk kind een opstelwaarin het verhaal werd naverteld. Het onderzoek wees uit dat kinderen in de TVconditie hetverhaal vollediger navertelden en minder vergissingen maakten. Daarentegen waren de opstellen van kinderen in de tekstconditie duidelijkervoor de lezer omdat personages uit het verhaalspecifieker werden aangeduid en omdat de opstellen vaker nadere beschrijvingen van diverseelementen uit het verhaal bevatten.
-
Leesvaardigheid in het Nederlands van allochtone en Nederlandse leerlingen in groep drie van het basisonderwijs
In dit artikel wordt verslag gedaan over eenonderzoek naar de leesprestaties van allochtoneen Nederlandse leerlingen uit de derde groepvan het basisonderwijs. In de onderhavige studieis de verblijfsduur van de allochtone leerlingengecontroleerd en zijn de gebruikte toetsen onderzocht op bias tegen de allochtone leerlingen.De toetsgegevens leveren weinig aanwijzingenop voor bias tegen allochtone leerlingen Deresultaten laten verder zien dat er aanzienlijkeverschillen bestaan tussen het succes in aanvankelijk lezen in het Nederlands van Nederlandseleerlingen en van Turkse, Marokkanse en Berber leerlingen die minstens vanaf hun tweedejaar in Nederland verblijven. Tus.^en de Nederlandse en de allochtone leerlingen doen zichvooral tempoverschillen voor; er lijkt veel minder sprake te zijn van verschillen in de aard vande leesvaardigheid.
-
Het tragisch potentieel van onderwijsstimulering
In de discussie over onderwijs, arbeid en socialeminima tussen Leune en Hartog bleven enkelepotentieel negatieve effecten van onderwijsstimulering onderbelicht. Diplomainflatie, verdringing op de arbeidsmarkt, 'upgrading,' en'credentialling' van functies kunnen door onderwijsstimulering worden versterkt. Doelen vanhet beleid worden dan 'bedorven'. Gevolgenvoor de primaire doelgroep van sociale minimakunnen averechts, per saldo negatief, uitvallen.Een tragisch dilemma.
-
Onderwijsstimulering en de minima
Meer onderwijs kan, onder bepaalde omstandigheden, de sociaaleconomische positie vande minima verslechteren in plaats van verbeteren, aldus De Vries. Dat komt volgens hemomdat meer onderwijs leidt tot diplomainflatie, verdringing op de arbeidsmarkt, stijgingvan opleidingseisen ('upgrading') en een toenemend belang van diploma's op de arbeidsmarkt ('cr^entialling'). Van deze effecten zijnminima méér de dupe dan burgers die behorentot de categorieën modaal of hoger, zo houdtDe Vries ons voor. De vraag rijst of De Vrieshet pendant van zijn stelling zou willen verdedigen: minder onderwijs leidt tot een verbetering van de maatschappelijke positie van deminima. Dat zo'n stelling onhoudbaar is blijktbijvoorbeeld uit de samenhang tussen diplomabczit en werkloosheid. De zwakste positiesop de arbeidsmarkt worden bezet door ongeschoolden; dit zal in toenemende mate hetgeval zijn. Onderscheid moet worden gemaakttussen meer (of minder) onderwijs van de minima ten opzichte van hun uitgangssituatie enmeer (of minder) onderwijs ten opzichte vanandere, hoger gewaardeerde, sociale strata.Het is denkbaar dat in het ene opzicht sprakeis van positieverbetering (bijv. in geval vanintergenerationele mobiliteit) terwijl er in anderopzicht sprake is van positieverslechtering.Dit laatste behoeft niet een causaal effectvan onderwijsstimulering te zijn. Processen als'upgrading' en 'credentialling' zijn veeleer hetresultaat van economischtechnologische ontwikkelingen dan van diplomainflatie. Metandere woorden: zij voltrekken zich ook zonder dat er veranderingen optreden in (debenutting van) het onderwijs.
-
Impressies van het tweede'International Congress forSchool Effectiveness' van 4 tot 6 januari 1989 te Rotterdam
Mijn voorkeur ging vooral uit naar die presentaties waarin werd gerapporteerd over ervaringen met programma's die waren gericht ophet verhogen van de effectiviteit van scholen.Opvallend was dat op de ene dag iemand zeerboeiend en overtuigend vertelde hoe goed allescholen verbeterd waren sinds de spreker enzijn team daar de leer van de effectieve schoolhadden gepredikt. Het ene sheet met stijgendegrafieken en histogrammen tuimelde over hetander. Een dag later woonde ik een andere,eveneens boeiende lezing bij, maar daar vertelde de spreker dat het in zijn district allemaalminder voorspoedig verliep. Enkele scholenwaren na de genomen maatregelen zelfs inkwaliteit gedaald. Is het toeval dat de optimistische verhalen afkomstig waren van beleidsfunctionarissen en de meer pessimistischeverhalen van evaluerende onderzoekers?
-
Moralisches Denken. Seine Entwicklung jenseits der Kindheit und seine Beeinflussbarkeit in der Sekundarstufe II
De auteur Lempert heeft zich in het verleden intensief bezig gehouden met het onderwijs voorwerkende jongeren in schoolenbedrijf en het beroepsonderwijs. De laatste jaren is zijn interessemeer verschoven naar de problematiek van de jongvolwassenen. In de onderhavige studie baseert hijzich onder meer op recent onderzoek van het MaxPlanckInstitut für Bildungsplannung te Berlijn vanEdding, Leschinsky en zichzelf Deze onderzoekersstaan in een traditie waarvan ook Rolff, Klafki entot op zekere hoogte Blankertz exponenten zijn. Destudie is helder van opzet, zij het af en toe wat schematisch. De aanleiding vormde de respons op eendrietal lezingen die de schrijver hield in het kadervan een bijscholingscursus voor godsdienstlerarenin het beroepsonderwijs: Berufsschulen in het kadervan het Duitse leerlingwezen, in de 'progressieve'deelstaat NordrheinWestfalen. Door deze impulswordt in de op rijke ervaring, empirisch onderzoeken een brede literatuurstudie gebaseerde beschouwing de sowieso bij Lempert aanwezige idealistischeen op emancipatie gerichte grondtoon licht medegekleurd, het sterkst in de korte inleiding en hetnawoord. De studie bestaat uit drie hoofdstukken.