Vol 58 Nr 1 (1981)

Gepubliceerd: 1981-01-01

Artikel

  • Een onderzoek naar de sociale herkomst van de onderwijzerin de gemeente Leiden 1850-1900

    M. BOIS-REYMOND , J. LAMBOO, M. Leiden

    Laten we voorop stellen, dat wij onderzoek naar hetonderwijs verrichten als onderwijssociologen, die altijd ook een onderwijspolitieke en wetenschappelijkeinteresse hebben voor de actuele onderwijsproblemen. De historische verdieping, die we in ons onderzoek steeds aanbrengen, dient vooral om de huidigesituatie in het onderwijs beter te kunnen analyseren.Onze bijdrage aan het onderzoek van de Nederlandse onderwijzer is zeker beperkt het gaat hiervooralsnog alleen om voorlopige interpretaties van de beroepsstructuur van de vaders van onderwijzers.Juist deze sociale herkomst van onderwijzers is volgens ons echter een belangrijke factor om het lageronderwijs als geheel te kunnen begrijpen.

  • Een onderzoek naar attitude-veranderingen bij leerkrachten

    I. SCHOEBER

    In dit artikel wordt de vraag onderzocht of attitudes van leerkrachten in positieve richting veranderen doordat zij een (experimenteel) onderwijsprogramma voor de sociaalcognitieve ontwikkeling uitvoeren inhun klas en/of doordat zij als deelnemers betrokkenzijn bij een curriculumonderzoek naar het effect vaneen dergelijk onderwijsprogramma (d.i. het hoofdonderzoek). De attitudes hebben betrekking op de volgende onderwerpend a) stimulering van de socialeontwikkeling bij leerlingen, b) onderwijsvernieuwingen c) onderwijsdoelstellingen voor de sociale ontwikkeling.

  • GEON: Summatieve evaluatie (I)

    K.M. STOKKING

    Dit artikel is het laatste uit een reeks van vijf over hetGEONproject (19731979) en de evaluatie ervan.Het behandelt de summatieve evaluatie op basis vantestafnames bij kinderen. De resultaten op de WPPSI,afgenomen aan het begin en aan het einde van dekleuterschool, zijn positief, ook indien vergeleken metgegevens van scholen waar wel getest werd, maar hetproject (nog) niet werd uitgevoerd. Testafnames in deperiode nadat scholen intensief begeleid werden tonenresultaten die wijzen op een zekere beklijving van heteffect van de inservice trainingsactiviteiten van leerkrachten. Testafnames op 8jarige leeftijd (WISCR)tonen voor de kinderen een zekere terugval, maar hetexperimentele resultaat blijft duidelijk zichtbaar.

  • Het instituut voor onderwijs-onderzoek in Moskou

    J. Reus de

    Wanneer in de Sovjetliteratuur gesproken wordt over buitenlandse betrekkingen dan dient er rekening mee gehouden te worden dat dat vaak slaat op betrekkingen met andere Oostbloklanden. Maar ook contacten met westerselanden komen aan de orde. In het Russische artikel stellende auteurs van het Nll (januari 1979) de samenwerkingmet onderwi jsvertegenwoordigers uit de westerse landen tewillen uitbreiden. Enige informatie omtrent een aantal betrekkingen van de SovjetUnie met het buitenland op hetgebied van leerplanontwikkeling in de afgelopen vijf jaarlijkt op zijn plaats, omdat hier vaak weinig over bekend is.Interessant is het te constateren dat getracht wordt omleerdoelen en leerinhouden internationaal te bezien en opelkaar af te stemmen.

  • Het leren van psychomotorische vaardigheden

    H.F. pijning

    Welnu in het proefschrift 'Leren van een grootmotorische vaardigheid' (1975), hetgeen verkort in paragraaf 5.3van 'Motoriek en Leren' is weergegeven, wordt verslaggedaan van interactieonderzoek waarbij de invloed vantwee instructiewijzen op de leerstrategie en het leerresultaat van 13/14 jarige meisjes is nagegaan. In concreto werdbij het leren van de onderhandse volleybalserve onderzocht welke invloed een doel en een gedragsgecentreerdeinstructiemethode op de verhouding foutenanalyserendeversus momentane leerstratege, en via dat aanpakgedrag,op het uiteindelijke leerresultaat heeft. Het is duidelijk dateen dergelijk onderzoek volkomen past in het ROL model.

  • Spellingsproblemen bij werkwoordsvormen

    E.M.H. ASSINK

    Drie vragen worden in dit artikel aan de orde gesteld:a) Is er op dit moment, ondanks inhoudelijke verbeteringen in de leerstofpresentatie bij de moderne taalmethoden, nog sprake van een werkwoordsvormenprobleem? b) Kan men bij werkwoordsvormen bepaaldeprobleemtypen aanwijzen die ook in het voortgezetonderwijs en bij volwassenen moeilijkheden blijvengeven? c) Is de hardnekkigheid van deze probleemtypen onderwijspsychologisch te verklaren?

  • Fysieke aantrekkelijkheid van kleuters

    W. HELDENS

    Verondersteld werd dat l. fysiek aantrekkelijke kleuters meer populair zijn dan fysiek minder aantrekkelijke kleuters, dat 2. aan de eerstgenoemden meer positief sociaal gedrag en minder negatief sociaal gedragwordt toegekend dan aan de laatstgenoemden, en dat3. de eerstgenoemden sociaal vaardiger zijn dan delaatstgenoemden. Deze veronderstellingen werden getoetst in een onderzoek onder 80 kleuterschoolleerlingen, met als onafhankelijke variabelen fysieke aantrekkelijkheid, leeftijd en sekse en als afhankelijke variabelen sociometrisch bepaalde populariteit, sociabiliteit en agressie, en via een rollenspel met poppen enleidsterbeoordelingen verkregen maten van socialevaardigheden. Slechts de eerste veronderstelling werdduidelijk gesteund; fysieke aantrekkelijke kleuters bleken meer populair dan hun minder aantrekkelijkeleeftijdsgenoten. In de bespreking werd o.m. het praktisch belang van dit en soortgelijk onderzoek aan deorde gesteld.

  • GEON: Summatieve evaluatie (II)

    K.M. STOKKING

    Dit is het tweede gedeelte van het afsluitende artikel inde reeks in dit tijdschrift over GEON. Deze reeksstartte in maart 1980. Dit laatste artikel gaat over desummatieve evaluatie. Het eerste deel (waaraan eensamenvatting van het geheel voorafging) verscheen inhet vorige nummer (januari 1981). Een inhoudelijkesplitsing was, gezien de opbouw van de tekst, nietmogelijk. Aanbevolen wordt dan ook beide deelartikelen als één geheel te lezen. We denken niet dat deze valkuil in het geval vanGEON een bedreiging van de effectconclusie inhoudt, en wel omdat er tussen projectschoolgroepenen vergelijkingsschoolgroepen geen verschil in testervaring was: in beide experimentele condities werdhetzelfde testprogramma afgewerkt. BovendienWerden de effecten waarover Sandbergen rapporteert bij oudere kinderen geconstateerd (cf pp. 506

  • Een studiereis naar Moskou en Oost-Berlijn

    J.M.C. Nelissen, W.S. Klukhuhn, A.C. Vuurmans

    In februari 1980 maakten wij een studiereis naar OostEuropa. Deze reis werd mogelijk gemaakt door een subsidievan O. en W. Wij waren een tiental dagen te gast bijprofessor V. V. Davydov, directeur van het Instituut voorAlgemene en Pedagogische Psychologie van de Academievan Pedagogische Wetenschappen (A.P.N.) in Moskou. Delaatste vier dagen werden doorgebracht in OostBerlijn,waar wij een gesprek hadden met dr. Jantos, hoofd van hetInstitut für Pädagogische Psychologie van de Academie derPädagogische Wissenschaften. Het instituut is gevestigd ineen van de OostBerlijnse scholen. Deze school fungeerttevens als experimenteerschool.

  • Tobben, tobben, tobben

    L.W. Tavecchio

    Dit boek, zo stelt de auteur in zijn voorwoord, speelt zich afrond de keuze van een onderzoeksbenadering. Het gaathierbij niet om een exposé over een aantal methodologischekwesties in engere zin, veeleer beoogt Slot zich bezig tehouden met enkele grondslagen van de eigen wetenschapen wetenschapsbeoefening. Hoewel dat in zijn geval depsychologie is, bezit hetgeen aan de orde wordt gesteldzonder twijfel ook relevantie ten aanzien van sociaalwetenschappelijk onderzoek in het algemeen. In hoofdstuk 2 bespreekt Slot de meer vertrouwde tegenstelling 'idiografischnomologisch' als analogon van het'emicetic dilemma' uit hoofdstuk 1. Evenals in dat hoofdstuk wordt geargumenteerd dat een gecombineerde emicetic benadering een nastrevenswaardig ideaal is, wordt hiergepleit voor het in sterkere mate betrekken van het idiografische gezichtspunt bij het verrichten van empirisch onderzoek. Ter illustratie wordt uitgebreid ingegaan op een onderzoek van Bem en Allen naar crosssituationele consistentie van persoonlijkheidstrekken in het gedrag van individuen. Bem en Allen bestrijden de nomothetische aanname dat een bepaalde trekdimensie (of groep van trekdimensies) universeel toepasbaar zou zijn op alle personen endat individuele verschillen gelijk gesteld moeten wordenmet verschillende posities op die dimensies. Naar hun mening is het noodzakelijk meer persoonlijke gegevens vanproefpersonen bij het onderzoek te betrekken, hetgeen zijrealiseerden door na te gaan in welke mate de onderzochtekenmerken en de door de onderzoekers gehanteerde definities van deze kenmerken relevant waren voor de door henonderzochte individuen. Nomothetisch gebaseerd onderzoek, waarmee voorspellingen over mensen kunnen worden gedaan, is volgens Bem en Allen gewoon een onmogelijkheid. Het kost weinig moeite in te stemmen met hunconclusie dat het in principe niet mogelijk is méér te bereiken dan het voorspellen van 'some of the people some ofthe time'. Aan de andere kant gaat hun opmerking dat'onze argumenten lijken te impliceren dat een onderzoekerhet hoogvariabele individu gewoonweg moet opgeven (...)'toch te ver. Het gevarieerde karakter van het menselijkgedrag is geen reden er de regelmatigheden in te ontkennen.