Vol 58 Nr 3 (1981)
Artikel
-
Onderwijskundig onderzoek: twee doelstellingen, één onderzoeksmodel
In dit artikel wordt een onderzoeksmodel gepresenteerd waarin de regulatieve cyclus van het praktijkdenken wordt gecombineerd met de empirische cyclus vanonderzoek. Toepassing van dit model biedt de mogelijkheid een concrete bijdrage te leveren aan zowel deoplossing van concrete praktijkproblemen als de ontwikkeling van algemene handelingstheorieën. Eenhandelingstheorie wordt hier opgevat als een variantvan verklarende theorie en is als zodanig te beschouwen als een wetenschappelijke theorie.Deze poging tot integratie van de dubbele opdrachtVan de onderwijskunde als praktische wetenschap is^en reactie op diverse pleidooien voor een professioneel paradigma van praktijkgericht onderzoek met eeneigen status, waarbij aan praktijkgericht onderzoekkenmerken worden toegeschreven die suggereren datzij fundamenteel verschilt van theoriegericht onderZoek, zowel wat betreft doelstelling als methoden vanonderzoek.
-
'Vrijheid' als grondbegrip van de pedagogiek (II)
In het eerste deel van deze verhandeling (dat in hetvoorgaande nummer van dit tijdschrift verscheen) besprak ik de vraag in hoeverre er een logisch verbandbestaat tussen de begrippen 'opvoeding' en 'vrijheid'.Dit bleek inderdaad het geval te zijn: het begrip 'opvoeding' kunnen we alleen adequaat verhelderen dooreen beroep te doen op de noties 'vrije handeling' en'vrije situatie'.Maar indien opvoedingshandelingen tot de overkoepelende klasse van vrije daden behoren, is het danmogelijk dergelijke gebeurtenissen causaal te verklaren? Is gegeven de logische samenhang tussen 'vrijheid' en 'opvoeding'hetoptreden van opvoedingssituaties verenigbaar met de waarheid van de propositiedat alle gebeurtenissen in het universum causaal verklaarbaar zijn? In dit deel van mijn opstel zal ik proberen deze vragen in positieve zin te beantwoorden. We zijn nu beland bij het tweede vraagstuk van ditopstel: is de unityofscience positie (logisch) verenigbaar met de bewering dat 'vrijheid' een grondbegrip is van de pedagogiek? Deze mistige vraag zal ikin deze paragraaf scherper omlijnen, zodat de contouren van het probleem wat duidelijker zichtbaarworden.
-
Sociale markering en cognitieve ontwikkeling
Dit artikel volgt op twee vorige artikelen, in dit tijdschrift, over de invloed van sociale interactie op de cognitieve ontwikkeling van het kind. In het eerste artikel (Doise, 1980) werd een overzicht gegeven vande recente onderzoekingen op dat terrein aan de Universiteit van Genève. In deze onderzoekingenWerden drie fasen onderscheiden. De eerste fasehandelde over de structurerende invloed van degroep: kinderen, die in een overgangsfase van hunintelligentie verkeren, kunnen in groep op een hogerniveau functioneren dan alleen. De tweede fase handelde over de individuele naeffecten van de activiteiten in groep: kinderen, die in groep op een hogerniveau actief zijn geweest, behouden vaak dit hogerniveau in hun later individueel gedrag (ook bij wisselingen van taak). De derde fase handelde over de rolvan het 'sodocognitief conflict' in de stijging van deintelligentie, die zich kennelijk voordoet tijdens degroepsactiviteiten: aangetoond werd dat het groepseffect geen simpel modelleringseffect is, maar veeleer een effect dat te wijten is aan de 'decentratie' (hetzich losmaken van een bepaalde kijk op de werkelijkheid), die optreedt bij kinderen, wanneer ze eencognitief conflict ondervinden in een sociale context(sodocognitief conflict). Het tweede van de genoemde vorige artikelen in dit tijdschrift, ging dieperin op de predeze betekenis van het sodocognitiefconflict in de intelligentieontwikkeling (Rijsman,Zoetebier, Ginther, Doise, 1980). Aangetoond werddat een conflict, waarbij de mogelijkheid werd opengehouden om het gedrag van de ander als constructieft.o.v. zichzelf te ervaren, relatief meer bijdroeg aande intelligentieontwikkeling dan een conflict, waarinde mogelijkheid voor een tegenovergestelde ervaringwerd gecreëerd.
-
Verslag van de 'Educational Research Workshop on the evaluation of the effectiveness of in-service education for teachers', Strasbourg 20-23 oktober 1980
De 'workshop' werd geopend door een lezing van Spelling,rector van de Royal Danish School of Educational Studies,over de bijdrage van evaluatieonderzoek inzake de nascholing van onderwijsgevenden. Aangegeven werd dat iedereen de belangrijkheid van een goede nascholing wel inzag,maar dat onderzoek op dit terrein nog nauwelijks van degrond was gekomen. Onderzoek naar de effectiviteit van
-
De Kohnstamm-Kuijer-rel
Toen, begin september 1980, in Amsterdam een groot aantal medici bijeenkwam uit allerlei landen om over 'deslaap' te confereren, werd o.a. de aandacht op het feitgevestigd, hoe verschillend de slaapbehoefte is van mens totmens. 'Onze kwaal is' zo zei een van de deelnemers 'dat wijin het algemeen onvoldoende naar onze biologische klokluisteren. Daarmee bedoel ik' zo zei de spreker 'dat we pasnaar bed zouden moeten gaan als we slaperig worden, ookals dat moment na twaalf uur aanbreekt, maar veel mensengaan veel eerder en liggen dan te woelen. Kinderen luisteren doorgaans beter naar hun biologische klok dan volwassenen. Ze verlangen pas naar bed als ze moe worden.Daarom is het ook onjuist om kinderen coüte que coüte omzeven of acht uur naar bed te sturen. Dat heeft soms meer temaken met de eigen behoefte aan een rustige avond danmet de zorgen om de nachtrust van het kind. Sommigekinderen krijgen pas om tien uur slaap en ik zou zeggen:laat ze rustig opblijven.' Enz., enz. (zie de N.R.C. van 5september 1980).
-
Leren en onderwijzen met de computer
Het boek start met een model waarin de verschillendetoepassingen van de computer in het onderwijs wordenaangegeven, waarna het zich verder concenteert op (direct)computergestuurd onderwijs (CGO of CAI). Na een aantalpraktijkvoorbeelden, vooral uit het universitair onderwijs,krijgt de lezer een introductie in hardware, software encourseware (leerstofmateriaal) voor CAI. De benadering isonderwijskundig, niet technisch.
-
Het Verbórgen-Figuren Diagnosticum
In dit artikel schetsen we de constructie van een diagnostische toets met behulp waarvan we het ontwikkelingsniveau van de herstructurering in de waarnemingtrachten vast te stellen. De opgaven die in de toets zijnopgenomen zijn in hun soort gelijk aan die van deEmbedded Figures Test van H. A. Witkin. We beginnen het artikel met een plaatsbepaling van de Embedded Figures Test in de cognitievestijltheorie van Witkin. Vervolgens schetsen we enkele theorieën over deoplossingsstrategieën die aan de EFTprestaties tengrondslag liggen. Indien we niet uitsluitend, zoals Witkin deed, de prestaties en de interindividuele verschillen hierin op een cognitieve stijltest willen bepalen,maar ook de beheersing van oplossingsstrategieën,dan moeten we kunnen beschikken over een toetsinstrument met behulp waarvan het gebruik van strategieën in kaart kan worden gebracht. Voor een dergelijke toets wordt een model geschetst. In de toets worden vier oplossingsstrategieën onderscheiden. Dezezijn vooral gebaseerd op de theorie over de ontwikkeling van de waarneming van de psychologen L. A.VengerenA. V. Zaporozec. Met de diagnostische toetsis door ons een onderzoek verricht bij 30 kinderenvariërend in de leeftijd van 5V2 tot 7'/2 jaar. Uit ditonderzoek kwam naar voren dat de kinderen bij hetouder worden de tendentie vertonen oplossingsstrategieën te hanteren die volgens de theorie op een hogerniveau liggen.Binnen het onderzoeksdomein van de cognitieve stijlen is waarschijnlijk de stijldimensie veldonafhankelijkheid versus veldafhankelijkheid het meest bekendgeworden (Witkin, Lewis, Hertzman, Mächover,Meissner en Wapner, 1954/1975; Witkin, Dyk, Faterson, Goodenough en Karp, 1962/1974). Dezestijldimensie werd door Witkin en zijn medewerkersaanvankelijk opgevat als een relatief stabiele individuele voorkeur in de wijze van waarnemen. Zij ontwikkelden enkele waamemingstests om de mate vanveld(on) afhankelijkheid vast te stellen, waaronderde Embedded Figures Test (EFT). De prestaties opdeze test bleken significant te correleren met scoresop tests in de gebieden van leren, geheugen en probleemoplossen.
-
Sovjetvisies op de psychologie van het spel
Het volgende artikel is het eerste van een drietal, datgewijd is aan Sovjetpsychologische visies op het kinderspel. Dit eerste artikel is een vertaling van een fragment uit het boek 'Psichologija igry' (Psychologie vanhet spel) van de Moskousepsycholoog D. B. El'konin.El'konin is ten onzent vooral bekend door zijn opklankanalyse gebaseerde leesmethode en als initiatorvan het onderzoek naar de cognitieve potenties vanbasisschoolleerlingen (waarvan de experimentele onderwijsprogramma's thans onder leiding staan vanDavydov). Het tweede artikel zal worden gevormd door eenvertaling van de posthuum afgedrukte tekst van eenvoordracht waarin Vygotskij zijn speltheorie uiteenzet.Deze tekst was tot nu toe alleen in een sterk verkorteEngelse versie beschikbaar. Hij vormt de voornaamsteachtergrond van het resumé, dat El'konin in het eersteartikel van Vygotskifs theorie geeft. In het derde artikel zal ik een samenvatting en kritische analyse gevenvan El'konins eigen theorie, zoals die in zijn boek isuiteengezet.
-
Integratie Individueel Beroepsonderwijs-Lager Beroepsonderwijs
Dit artikel schetst een beeld van leerlingen van hetindividueel beroepsonderwijs. Op grond van de diversiteit qua herkomst, capaciteiten en mogelijkheden eenonderwijsprogramma aanbieden waarbij elke individuele leerling optimaal tot zijn recht komt, is geeneenvoudige zaak. De problemen nemen nog toe wanneer het niet alleen iboleerlingen betreft, maar door deintegratie van ibo en lbo de diversiteit onder de leerlingen nog groter is. In dit artikel wordt een aantal aspecten van de diversiteit en van de problemen uiteengezet.Er wordt voor gepleit eerst binnen het ibo goed individueel aangepast onderwijs te realiseren en pas dan tebezien of de integratie ibolbo al dan niet verwezenlijktmoet worden.
-
Autisme: oorzaken, symptomen en behandeling.
Het boek behelst de resultaten van een uitvoerige literatuurstudie over verschillende facetten van het verschijnselautisme bij kinderen. Het betreft de literatuur tot begin1979. Na een korte inleiding beschrijft Janssens achtereenvolgens de oorzaken, symptomen en diagnose en behandelingsmethoden. De verscWllende standpunten die er overde oorzaken van autisme zijn ingenomen worden in eentweedeling weergegeven. Ten eerste de psychogene verklaringen en ten tweede de visies waarin autisme aan eenorganische bepaaldheid wordt toegeschreven. Bij deze laatste groep wordt een onderscheid gemaakt tussen auteursdie de sociale stoornis en auteurs die de cognitieve stoorniscentraal stellen. Na een beschrijving van de psychogenetische verklaringen, tracht Janssens aan de hand van eenzevental door Rimland aangevoerde argumenten deze verklarirtgen te weerleggen. Veel meer aandacht krijgen de in hoofdstuk 4 beschreven behandelingsmethoden. Deze worden in vier groepeningedeeld zijnde: de psychodynamische benadering, de gedragstherapie, structuur en liefde en een aantal specifiekeprogramma's. Bij laatstgenoemde groep wordt ook op decombinatie van gedragstherapie en de psychodynamischebenadering gewezen.