Vol 50 Nr 4 (1973)
Artikel
-
Leren denken getoetst
In de Sovjetunie wordt bij het onderzoek van hetbasisonderwijs bijzondere aandacht besteed aanhet leren denken en de bevordering van de cognitieve ontwikkeling van de leerlingen in hetalgemeen. Bekend zijn ook hier te lande de onderleiding van El'konin ontwikkelde experimenteleonderwijsprogramma's. Deze twee artikelen zijngewijd aan een drietal evaluatieonderzoekingen,yaarin werd aangetoond, dat deze programma'sinderdaad beter aan de genoemde doelstellingbeantwoorden dan de in de Sovjetunie gangbareprogramma's voor het basisonderwijs. Belangrij•^er dan dit resultaat is nog de aard van de ontwikkelde evaluatieinstrumenten en de theoretische achtergronden waarop deze berusten. Desamenstellers van de toetsen hebben zich systematisch afgevraagd, welke leerresultaten aan dedoelstelling 'leren denken' eigenlijk beantwoorden. Hun toetsen vormen operationaliseringeii^an theoretische denkbeelden omtrent 'denken'en omtrent de onderwijsleerprocessen waarindenken kan worden ontwikkeld.
-
Waardegebondenheid en objektiviteit van de opvoedingswetenschap
Tussen betekenistheorie, wetenschapsconcept ende begrippen 'gedrag' en 'handeling' bestaat eenzekere samenhang (Spiecker, 1973). In dit artikelWillen we de relatie tussen de verschillende betekenistheorieën en de status van waardeoordelennagaan. Hierbij zal de vraag aan de orde komenof een 'wetenschappelijke' benadering van menselijke handelingen 'objektief' kan zijn. Dezevraagstellingen zijn aktueel; dit blijkt o.a. uit dediskussies rondom de 'opvoedingsdoelen' ennormproblemen' (Zecha, 1972). Voor het beantwoorden van de vraag naar de relatie betekenistheorie waardeoordeel, zullenWe te rade moeten gaan bij de metaethiek.Onder metaethiek verstaat men de bestuderingvan de logica en taal van de morele uitspraken.Hierbij komen vragen aan de orde als: 'Wat is debetekenis van een ethische term?' en 'Kunnenethische oordelen getoetst worden?' (Frankena,1963; Hospers 1961; Warnock, 1967).
-
De plaats van Scheepstra in het auteursdriemanschap Hoogeveen, Ligthart en Scheepstra
Wanneer twee auteurs samen een boek schrijvenen ze zelf niet aangeven waarin ieders aandeelbestaat tracht de lezer dit toch te achterhalen.Dat geldt voor artistieke werken als die van deSchartenAntinks, het geldt ook voor detectiveromans van Ellery Queen en zelfs voor de Erflaters van Jan en Annie Romein, al maakt hierde wetenschappelijke verantwoording het beantwoorden van de vraag minder intrigerend. Wie de vele boeken die Ligthart en Scheepstrasamen hebben geschreven analyseert, zal degrootste moeite hebben om uit te maken waarinieders aandeel precies heeft bestaan. Zelfs alsmen ze vergelijkt met wat de schrijvers afzonderlijk hebben doen verschijnen: bij Ligthart de velepedagogische opstellen en de Jeugdherinneringen,bij Scheepstra de wetenschappelijke werken overopvoedkunde, komt men er niet achter. De stijlen het woordgebruik van de schoolboekjes en deWerken voor een groter publiek wijken zo zeerVan elkaar af, dat een conclusie ten aanzien vanhet aandeel van elke schrijver in het gemeenschappelijk werk niet mogelijk is. Wel liepen ergeruchten die stelden: Ligthart maakte alleen deversjes en Scheepstra schreef de boekjes. Zoals20 dikwijls bevatten deze geruchten een kern vanwaarheid. Hoe de zaak zich echter precies heefttoegedragen is op te maken uit wat er aan correspondentie tussen de auteurs met enkele verderestukken is overgebleven. i Hieruit laat zich hetvolgende opmaken. In 18942 verzocht de firmaWolters aan Scheepstra om samen met Ligtharteen serie bloemlezingen samen te stellen, zoalsook Leopold dit gedaan had. Wolters stuurdeeen aantal Engelse,Franse en Duitse boeken omhieruit teksten te vertalen. Naar aanleiding vandit verzoek maakten beide schrijvers met elkaarkennis en ontstond een vriendschap op het eerstegezicht, die een geheel leven zou duren en waaraan het Nederlandse kind een aantal werken heeftte danken die onovertroffen zijn. Scheepstra enLigthart voelden voor vertalen immers niet veelen ze besloten een aantal oorspronkelijke boekjeste schrijven. De twee vrienden vulden elkaar uitstekend aan. Ligthart was inventief, hij zat volideeën, terwijl Scheepstra degelijk en nauwkeurigwerkte, meer wetenschappelijk ook dan Ligthart,die artistieker was of zich althans zo voelde. ^ Beiden hadden toen al afzonderlijk het een enander voor kinderen geschreven, maar dat wasover het algemeen wat stijf en oimatuurlijk. Ditging nu echter veranderen en het gevolg van hunsamenwerking was dat beiden losser, levendigeren vlotter gingen schrijven. Het door hen gevolgde procédé was in grote trekken als volgt. Lighthart ontwierp de boekjes en zette ze ingrote trekken in elkaar, hij maakte ook enkele versjes, maar Scheepstra schreef ze. Hierbij werdsoms het gehele gezin, maar ook de Rijkskweekschool waar Scheepstra les gaf te hulp geroepen.Ook bij Ligthart in Den Haag werd met allerleilesjes en woorden geëxperimenteerd. Scheepstrastuurde dan het manuscript aan Ligthart toe,die er soms iets aan wijzigde, maar de eindredactie aan Scheepstra overliet. Soms schreef Ligthartde eerste versie en corrigeerde Scheepstra, maarLigthart moest al gauw erkennen, dat wat Scheepstra schreef het zijne overtrof: jouw tekst is 'stellig beter dan wanneer ik er de hand aan sla',schreef hij naar aanleiding van Pim en Mien.^Het hoogtepunt van de grote reeks boeken is ongetwijfeld 'Nog bij Moeder', dat beter bekend isals 'Ot en Sien'. Ligthart heeft het plan van hetarbeidersgezin bedacht en Scheepstra heeft het
-
Een Zweedse visie op de toekomstperspectieven van onderwijsresearch en ontwikkeling
Lärarhögskola, Linköping (Zweden)In 1971 verscheen in Stockholm een publicatie vande bekende onderwijskundige Torsten Husén (Utbildning Ar 2000), waarin een aantal visies overde toekomst van het onderwijs voorkomen vandiverse onderzoekers uit het onderwijs en uit andere disciplines. Het gaat hier niet zozeer om een handboek van onderwijsplanning, maar om de presentatie vangoed doordachte alternatieven. Duidelijk blijkthieruit hoe belangrijk de beslissingen van vandaagzijn voor de onderwijssituatie in de toekomst.In het kader van deze toekomststudie, die plaatsvond onder leiding van Husén, geeft E. Malmquist hoogleraar aan de 'Lärarhögskola' in Linkököping een beeld van de mogelijke ontwikkelingvan onderwijsresearch, ontwikkeling en documentatie. Hij maakt daarbij gebruik van een methodiek, die ook wordt toegepast in de systeemanalyseen legt tevens grote nadruk op een continu encumulatief bedreven research, die moet kunnensteunen op een informatiesysteem nieuwe stijl.Momenteel werkt Malmquist aan een breder opgezette studie over hetzelfde thema, die bedoeld isals een schakel van een multidisciplinair, gecoördineerd en internationaal onderzoek over de maatschappij in de toekomst. Dit onderzoek geschiedtonder auspiciën van de Fondation Eropéenne de laCulture (Amsterdam) en resulteert in een aantalmonografieën, die onder de naam PLAN Europe2000 in het Engels verschijnen (M. Nijhoff, Den
-
Anxiety and educational achievement
Voor het onderwijs belangrijke onderwerpen als de rol van angst bij examens, de invloed van angstop het prestatieniveau in het algemeen, de wisselWerking tussen angst en intelligentie, de mogelijkevoordelen van het gebruik van geprogrammeerdeinstructie bij angstige leerlingen, de konsekwentiesVan 'Streaming' voor angstige leerlingen, komen indit gedeelte in aparte hoofdstukken aan de orde, nadat eerst voor het goede begrip is uiteengezet hoe inde praktijk met behulp van psychologische testskan worden nagegaan hoe groot de rol is van angstin het gedrag van individuele leerlingen. In verbandhiermee wordt aan de hand van uit onderzoek bekende gegevens nagegaan wat nu eigenlijk de karakteristieke kenmerken zijn van de angstige leerling.
-
Leren denken getoetst (II)
Jn deze artikelen worden verschillende in de Sovjetunie ontworpen methoden besproken, waarmeeonderwijsprogramma's voor de basisschool kunnenWorden geëvalueerd ten aanzien van de doelstelling'leren denken'. De in het vorige artikel besprokenMethode ging uit van de gedachte, dat leren denkeninhoudt het leren funtioneren op het 'inwendig plan^an handeling'. De in het hier volgende artikelbesproken methoden berusten op andere veronderstellingen, nl.:ö. leren denken leidt tot een positieve ontwikkeling van de leergeschiktheid. Deze kan wordengemeten met een toets, waarbij de ppn. eennatuurkundige wetmatigheid moeten ontdekken.leren denken inpliceert het kunnen werken mettheoretische begrippen. De gebruikte toets vereist het abstraheren van een gemeenschappelijkoplossingsprincipe uit een aantal verschillendeopgaven.
-
Computer-gestuurd onderwijs: onderzoek in Nederland
dit artikel wordt een inventarisatie gegeven vanhet onderzoek dat in Nederland gebeurt en gebeurdis op het gebied van computergestuurd onderwijs.In het eerste deel wordt een kort overzicht gegeven^on wat CAI (computerassisted Instruction) inhoudt. Na een hierarchische indeling in de begripP^n computermanaged Instruction, computerassisted Instruction en learnercontrolled Instruction wordt ingegaan op de voor CAI noodzakelijkeapparatuur en programmatuur waarna het eerstedeel wordt afgesloten met een voorlopige afweging^an vóór en nadelen van CAI.In het tweede gedeelte wordt het onderzoek besproken van de diverse instellingen in Nederlandzich met CAI bezighouden. Aan de orde komen"^htereenvolgens:Psychologisch Research Laboratorium, Vrije Universiteit AmsterdamPedagogisch Instituut, Rijksuniversiteit LeidenGroep Onderwijsresearch, Technische HogeschoolEindhoven.
-
Het functioneren van de school counselor in de Amerikaanse highschool
De school counselor1 is niet iemand, wiens activiteiten zich met algemene geldigheid in een paarregels laten beschrijven. Daarvoor lopen de visiesop zijn taak en functie te zeer uiteen. Eenzelfdemoeilijkheid geldt wellicht in nog sterkere matevoor de Amerikaanse highschool. De verschillenin opzet, outillage en situering tussen de verschillende highschools zijn zo groot, dat een ernstigeVertekening van de werkelijkheid kan optreden,als men in algemene termen het verschijnsel'Wghschool' tracht te beschrijven. De grote mateyan autonomie op onderwijskundig gebied, diein de Verenigde Staten voorbehouden is aan delokale gemeenschappen en de staten, en de verschillen in inrichting en faciliteiten van de scholen, die daar mede het gevolg van zijn, maken hetmet eenvoudiger te schrijven over het functioneren van dé school counselor in dé Amerikaansehighschool. Hieronder komen achtereenvolgens aan de ordeeen zeer beknopt overzicht van de ontstaansgeschiedenis van de guidance en counseling beweging in de Verenigde Staten, een schets van dehuidige situatie op dit gebied in de scholen voorvoortgezet onderwijs, enkele algemene kritischebeschouwingen over het huidige functioneren,meningen van en over de counselor en een aantalprominente probleemvelden, waarmee de counselor bij zijn functievervulling geconfronteerdwordt. De slotparagraaf wordt gevuld met enigeopmerkingen, die voor het merendeel gebaseerdzijn op eigen indrukken en ervaringen, gevormddoor eigen waarneming van het functionerenvan de school counselor.
-
Kanttekeningen bij enkele van de door Stellwag ontwikkelde pedagogische concepten
Hoewel het achteraf gezien lang heeft geduurdVoor filosofischanalytische beschouwingen binnen de pedagogiek ook in een Nederlandse taalzijn te vinden (in ZuidAfrika wordt bij mijn weten de pedagogiek nog volledig beheerst door eenfenomenologisch denken in een traditie van Heilegger en Langeveld (1)), zijn er inmiddels tochIQ ieder geval twee studies van niet geringe omgang verschenen van de hand van H. W. F.Stellwag: 'Situatie' en 'Relatie', Groningen 1970'Gezag' en 'Autoriteit', Groningen 1973, inhet vervolg respektievelijk aan te duiden alsen GA. De door haar aan haarzelf opgelegdetaak is nog niet af: gelijksoortige analyses betreffende verantwoordelijkheid', 'vrijheid', 'vertrouwen' enz. zullen nog volgen. Dat neemt niet^eg, dat reeds méér dan binnen het kader vaneen boekbespreking te zeggen is omtrent één derduidelijke resultaten van haar werk, namelijk dedoor haar als universele omschrijving gestipujeerde definitie van 'pedagogische situatie' enpedagogische relatie', én de op grond daarvanpntwikkelde concepten. Indachtig de uitsprakenin ga op p. 103 is het onderhavige artikel 'kritisch' te noemen. De zin ervan is gelegen in deargumenten die aangevoerd worden op het puntVan de aard van de werkelijkheid waarnaar middels de door Stellwag ontwikkelde concepten^ordt verwezen en de onderlinge relatie derbegrippen zelf. Wat dit laatste betreft: is er sprakevaii onderlinge konsistentie en logische kategori®®ring, is er sprake van universele geldigheid,hanteert Stellwag een zinnig concept van opvoeding?
-
Indrukken van twee congressen
Is het bezoeken van congressen zinvol? Er wordtnogal eens aan getwijfeld, of de hoeveelheid tijden geld die in congresbezoek wordt geïnvesteerd,opweegt tegen het rendement. Een algemene uitspraak hierover zal wel onmogelijk zijn. Congressen verschillen onderiing in onderwerp,opzet en deelnemertal, en zonder twijfel zal eencongres wel eens een teleurstellend verloophebben. Terugziend op de deelname aan tweezeer verschillend georganiseerde bijeenkomsten,ben ik geneigd tot een positief antwoord op de inde eerste zin gestelde vraag. Beide congressenvonden plaats in Canada, het eerste in Québec,het tweede in Montréal.Het vijfde wereldcongres van de internationalevereniging voor school en beroepskeuze vondplaats van 1924 augustus jl. in Québec, op decampus van de 'Université Laval'. Het deelnemertal lag tussen twaalf en veertienhonderd,ongeveer veertig landen waren vertegenwoordigd.Bij een omvang als deze blijft het congres overzichtelijk genoeg om uitwisseling van denkbeelden en het leggen van contacten mogelijkte maken. Algemene problemen en kenmerkendeverschillen kunnen tegenover elkaar wordengeplaatst. Is dit nu ook gebeurd in dit congres,dat 'Carrière et Personne: Libération ou Aliénation' als thema had? Twee lijnen liepen langselkaar: in de ene lijn werd beurtelings een daggewijd aan fysieke, psychische en sociaaleconomische factoren in het school en beroepskeuzeproces. De andere lijn werd uitgedrukt inde karakterisering van de congresdagen als: dagvan de Oriënt, dag van Europa, dag van deAmerika's. Elke dag startte met een plenairezitting waarin een voordracht door een 'keynotespeaker' plaatsvond, gevolgd door drie maal tienworkshops waaruit de deelnemers konden kiezen.De twee lijnen bleken in de praktijk moeilijkte combineren, zodat van de tweede weinig meeroverbleef dan een eerbewijs aan de deelnemers,uitgedrukt in de herkomst van de voorzittervan de plenaire vergadering. Op de dag van deOriënt sprak een Belgische (Fabienne van Roy),op de dag van Europa een Amerikaan (DonaldSuper), op de dag van de Amerika's inderdaadeen Canadees (Gérard Filion). De kern van het congres lag echter in de workshops, die een grote breedte van onderwerpenbesloegen, deels informatie aanboden, deelsgelegenheid voor discussie gaven. Naast onderwerpen die direct op de problemen van schooien beroepskeuze betrokken waren (zoals: Applied Psychology in the Employment Service inSweden; Paraprofessionals in Career ResourceCenters; Vocational Guidance for Girls andWomen in the Decade of the Seventies) waren erveel workshops met een bredere context (zoals:Changing Concerns in Educational and Vocational Counseling; Guidance for the Gifted;Conception opératoire du développement vocationnel; The Role of Comparative GuidanceStudies in Counselor Preparation). Hoewel hetmoeilijk is algemene tendenties aan te geven(ook al omdat één mens nu eenmaal slechts eendeel van het aanbod kan volgen), kan toch welgezegd worden dat de cojnplexiteit van het proces dat tot school en/of beroepskeuze leidt, enbovendien de verwevenheid van dit proces metde ontwikkeling van de persoon in zijn maat
-
Supervisie
Deze bundel biedt vijftien artikelen zowel reedseerder gepubliceerde als nieuwe over supervisie inhet kader van de opleidingen voor maatschappelijken kultureel werk in Nederland. De redaktie heeftbedoeld, een overzicht te geven van de bestaandeopvattingen en aktiviteiten, en daarmee een aanzettot de verdere ontwikkeling van een Nederlandsreferentiekader, ook voor andere beroepsvelden enopleidingen. Uit onbekendheid met de supervisiepraktijk in de pedagogische opleidingen meen ik ergoed aan te doen in deze bespreking vooral te informeren over het hier gegeven overzicht. Om tot afbakening van de bedoelde supervisieaktiviteiten te komen haalt Zier (pag. 15 e.V.) hetbegrip 'leerpraktijk' naar voren, ter onderscheidingvan toezicht of werkbegeleiding. De supervisie iséén van de didaktische middelen binnen het geheelvan de scholing van de beroepswerkers, met eennogal toegespitste doelstelling: Vanuit de opleidingwordt de lerende werker hulp geboden bij één vande essenties van zijn beroepsvaardigheid, nl. zijnpersoonlijk kreatief integratievermogen. In zijn beroepsvolwaardig handelen gaat het volgens Zier omhet voortdurend integreren van vier gegevenheden.Ten eerste vraagt het beroep er om, dat de werker inzijn relaties zichzelf authentiek disponiebel stelt; zijnpersoonlijke reactiewijze is mee bepalend voor zijnberoepsuitoefening. Daarnaast zal de werker inzichtmoeten hebben in de theorie en de objectieve methodische principes van zijn werk. In de derde plaats ishet nodig dat hij zijn aktuele werksituatie (beleid,instelling, kliënt) kan doorzien en kan verwerken inzijn handelen. Tenslotte zal de werker steeds verdergaan met zijn groeiend pakket van eigen, subjektievepraktische ervaringen. Het materiaal waaraan in desupervisie wordt geleerd ligt dus in de onderlingetoetsing van deze vier velden, zoals deze wordenoverdacht, beleefd en ingebracht door de supervisantrond zijn voortgaande handelen. Leren rust op zijneigen groeiende oordeelsvorming. Het vermogen(en het gezag) van de supervisor ligt daarin, dat hijop methodische wijze in staat is de supervisant bijdät leren te helpen.