Vol 47 Nr 2 (1970)

Gepubliceerd: 1970-01-01

Artikel

  • Oplossingen van het afkijkprobleem bij massale examens

    R.F. Naerssen van

    Het afkijkprobleem wordt door studietoetsdeskundigen nogal eens verwaarloosd. Men houdtzich liever bezig met statistische methoden vanitemselectie, de berekening van itemindices, dekunst van het itemschrijven, de subtiele herformulering van zwak gebleken alternatieven etc.Men vergeet graag dat alle interessante wetenschappelijke methoden om de toetsen valider,betrouwbaarder en acceptabeler te maken volkomen tevergeefs zijn wanneer er op het tentamen (examen, etc.) wordt afgekeken. Het probleem wordt des te nijpender naarmate meerWordt overgeschakeld op het gebruik van speciale formulieren, waarvan de door de examinandus op de plaats van de gekozen alternatieVen gezette streepjes, door een machine, de zogenaamde 'optical reader', worden gelezen. Deantwoorden (streepjes) op deze formulieren zijnvan grotere afstand zichtbaar dan de cirkeltjesof kruisjes op de 'ouderwetse' testboekjes. Er is een voor de hand liggende parallel te trekl^en tussen afkijken op examens en onveilig ge^■"ag op de weg. Meestal gebeurt er niets maarSoms wordt men ontdekt (krijgt men een ongeval). Over ongevallen is veel onderzoek verricht,daarvan bij het afkijkprobleem gebruik kanWorden gemaakt, minstens voor het stellen van"ypothesen. In de eerste plaats weet men datniets zo goed helpt als de aanwezigheid van veelPolitie op de weg. Dus: zo veel mogelijk survcil'^nten in de zaal laten circuleren. Natuurlijk"^oet het publiek in beide gevallen er goed van®^ertuigd zijn dat er bij ontdekking ook gestraft^ordt. Hoe vaker het voorkomt dat er bij eenovertreding gestraft wordt hoe gedisciplineerderhet publiek wordt. Maar daarentegen heeftonderzoek aangetoond dat het totaal zinloos isom streng te straffen: vele lichte straffen zijn veeleffectiever dan een enkele verwijdering uit maatschappij of school. Wat betreft de 'opvoeding'van het publiek: er zijn bepaalde groepen,waarbij men succes heeft met een beroep opveilig ge'drag of fair play (buschauffeurs, cadetten), bij andere groepen schijnt het echter alssportief beschouwd te worden om zo veel mogelijk ongemerkte overtredingen te plegen. Hierhelpt alleen het moeilijk of onmogelijk makenvan het begaan van fouten, in het ene geval doorverbetering van de wegen, borden, etc., in hetandere geval door bijvoorbeeld het ver uiteenplaatsen van de examinandi.

  • De beroepsopleiding tot onderwijzer

    J. Roggema

    In het kader van een op Rijkskweekscholen verricht onderzoek naar kenmerken van schoolor rganisaties, werd de leerlingen o.a. gevraagd aan de invulling van de enquête,gen oordeel uit te spreken over hun beroepsopleiding. In totaal werkten 716 leerlingen mee aan de invulling van de enquete.De gegevens werden verzameld aan de hand van een vragenlijst. Deze vragenlijst werd op 18 en de bijbehorende antwoorden van de leerlingenvan de 21 Rijkskweekscholen aan twee willekeurig gekozen klassen uit de tweede leerkring voorgelegd.

  • Begripsvorming omtrent opvoeding en onderwijs

    W. Brandenburg

    De begrippen, welke gehanteerd worden, zijn:ontwikkeling, vorming, rijping, eruditie, instructie,scholing en opvoeding. Zoals Nieuwenhuis reedsopmerkt in zijn Algemene Inleiding van de serieModerne Onderwijssystemen (Groningen, 1959),bestaat er wel enige verwarring over de inhoudvan deze begrippen. Men spreekt over bijv.^rheideTsontwikkeling als men wellicht vormingbedoelt. Elke zuil, die zich zelf respecteert in onsgoede vaderiand, beschikt wel over een vorw/ngjinstituut of wel een vormingscentrum,Waar dikwijls juist aan scholing of zgn. algemeneontwikkeling gedaan wordt. Worden scholingscursussen principieel onderscheiden van vor'W'ngscursussen? Wordt in beide aan opleidinggedaan?Ten aanzien van de hier voorgenomen beschrijving is het derhalve wenselijk om de tegebruiken begrippen opnieuw te omschrijvenoni aan de begripsverwarring te ontkomen.Onder ontwikkeling verstaan we hier de ontwikkeling van psychische en lichamelijke functies'n een leer of onderwijsprocesi. Bij de psychische functies denken we hier aan het waarnemen,bet voorstellen, het geheugen, het denken, hetgevoelen en het willen.

  • De structuur van het Nederlandse Onderwijs

    G. Stellinga

    In de laatste jaren is het duidelijk geworden dater in het Nederlandse onderwijs heel wat veranderingen aan de gang, maar vooral op til zijn.Toch kan men het gesleutel dat gebeurd is meerbetitelen als geknutsel aan de oude negentiendeeeuwse structuur van het onderwijs dan dat erop een radicale wijze gebruik gemaakt wordt vanervaringen en inzichten die een betere structuurmogelijk maken.Misschien zijn er om dat te doen te veel verschillende problemen die bij de onafwendbaarvoortschrijdende democratisering van het Nederlandse onderwijs om een oplossing vragen:het afschaffen van het zittenblijven, de helekwestie van de beoordeling van de resultaten vanleerlingen, de objectieve studietoetsen, de doorstroming, het blijven scheppen van kansen voorleerlingen, ook wanneer ze aan de grens of overde leerplichtige leeftijd heen komen, de gehelepositie van het met name lager beroepsonderwijs, de plaats van het hoger beroepsonderwijsten opzichte van het wetenschappelijke onderwijs, de inrichting van de universiteiten, kortom,het verwerkelijken van het bieden van dezelfdekansen aan allen. Een van de belangrijkste problemen die een goede aansluiting en doorstroming belemmeren, is wel de structuur die hetNederlandse onderwijs door de historie gekregenheeft. Het onderwijs aan alle kinderen van hetvolk, het volksonderwijs, is in de negentiendeeeuw langzamerhand uitgebreid tot de twaalfjarige leeftijd, al zullen er verscheidene grootvaders en grootmoeders zijn van nu levendeNederlanders die of niet of slechts tot hun achtof tienjarige leeftijd naar school gegaan zijn. Een van de grote uitgangspunten, principes zou A. D. de Groot zeggen, van het Nederiandse onderwijs is (geweest), dat, wanneer er eennieuw onderwijs, een nieuw schooltype begint,ook een nieuwe zelfstandige schoolorganisatiewordt opgericht in een ander gebouw met andereleraren. Daardoor maakt men breukpunten inwat een continu onderwijs zou moeten zijn.Natuuriijk poogt men wel contacten te leggen enovergangen te verzachten, maar juist het apartlaten functioneren van deze onderwijsrichtingenslijpt voor vele leeriingen de kloven tussen dezescholen bijzonder diep in en draagt allerminstbij tot een continu leerproces. Dit gebeurt zowelin verticale (de aparte lagere school na de kleuterschool) als in horizontale zin (de zelfstandigebrugklassen van bijv. een mavoschool en die

  • Pedagogische kroniek

    J. Grandia

    Bij het redactiesecretariaat zijn een aantal onderwijsrapporten binnen gekomen, die de moeite waardzijn nader te bezien. De volgorde noch de lengte van de besproken rapporten geven aanwijzingen voorde politieke voorkeur van de schrijver.1. Discussienota onderwijsbeleid van D'66In een kleine veertig stellingen met toelichting heeft een landelijke werkgroep van de politieke partijDemocraten '66 haar visie neergelegd ten aanzien van het nietwetenschappelijk onderwijs.De nota is opgesteld om binnen de eigen partij de discussie over deze problematiek op gang te brengenen voorts het Nederlandse volk kennis te doen nemen over de gedachtenvorming binnen D'66 aangaande een te voeren onderwijsbeleid.De nota begint, en terecht gezien de pragmatische aanpak van politieke problemen door deze partij,met enige stellingen over de maatschappelijke functie van het onderwijs.

  • Education and Social Crisis

    J.H.N. Grandiä

    Het boek bestaat uit drie delen:a. De culturele vi'aarden en het gezinsleven van gedepriveerde jongeren.b. De school en het onderwijs voor gedepriveerde jongeren.c. Projecten en activiteiten om te voorzien in de opvoedings en onderwijstekorten van gedepriveerdejongeren.In het eerste deel vindt men o.a. bijdragen van:Kneller over onderwijs en culturele waarden.Havighurst over wie de sociaal gedepriveerden zijn.Shonle Cavan over gezinnen uit de sociaal lagere milieus.Keiler over de sociale wereld van het kind uit de achterbuurt.

  • IJking van de AYL, de Nederlandse bewerking van de Study of Values van Allport, Vernon en Lindzey'

    G.J. Mellenbergh, A.D. Wolff-Albers

    De Study of Values (AUport, Vemen en Lindzey i960) is een test die in Amerika zeer veel wordt gebruikt voor research en andere doeleinden. Dit artikel is bedoeld om meer bekendheid te geven aan deze test in Nederland;voor meer gedetailleerde informatie wordt verhezen naar de bestaande uitgebreide literatuur(Büros 1959, Mellenbergh en Thio 1966). Detesteditie van 1960 is thans voor Nederland^werkt en wordt uitgegeven onder de naamAVL — naar de beginletters van de Amerikaanse auteurs (RITP 1969). Ter verkrijgingVan voor Nederland bruikbare normen is de'est geijkt; het navolgende is een verslag hiervan.

  • Dr. J. M. W. van Ussel: geschiedenis van het seksuele probleem

    I. Velde der van

    Het seksuele probleem is, naar het schijnt, totnog toe in de geschiedschrijving der pedagogiekeen vermeden aspect geweest. Voor onze oudere Nederlandse pedagogische historiografen,Rombouts en Waterink, die beiden als zodanigrond 1930 werkten, geldt dit zeer zeker.Noordam doorbreekt het taboe enigermate inzijn Inleiding in de historische pedagogiek(1968). Van een systematische behandeling ophistorische basis is ook bij hem nog geensprake. Binnen de opvoedingstotaliteit dientnaar thans algemeen geoordeeld wordt, tochook de seksuele opvoeding haar plaats tevinden. Deze inschakeling behoort er toe teleiden dat zij binnen het werkterrein van dehistorische pedagogiek zal uitgroeien tot eenzelfstandig en als zodanig ten volle geaccepteerd aspect. Mocht het tot deze uitbreidingbinnen ons taalgebied komen, dan zal deverdienste daarvan allereerst moeten wordentoegerekend aan Van Ussels Geschiedenis vanhet seksuele probleem. Zijn werk biedt eenuitnemend startpunt. Niet zozeer nog door de omvang als wel doorde kwaliteit, al biedt het ook door zijn omvang een stevige basis: 351 bladzijden tekst, 77bladzijden kleingedrukte noten, 10 bladzijdenliteratuur. Het is de bewerking van het proefschrift, waarop de auteur in 1967 promoveerdeaan de gemeentelijke universiteit te Amsterdam, met als promotor prof. dr. J. Presser. Destof is ingedeeld in 11 hoofdstukken. Hoofd

  • Uitgangspunten bij het opstellen van een biologie- leerplan voor een gemeenschappelijk brugjaar m.a.v.o., h.a.v.o. en v.w.o.

    C.D.N. Barel

    In dit artikel worden factoren nagegaan, diede keuze van de onderwerpen voor de biologiein de brugklas bepalen. De analyse beperktzich tot de uitgangspunten van een leerplanvoor een gemeenschappelijk brugjaar naarm.a.v.o., h.a.v.o. en v.w.o. en is in eersteinstantie niet bedoeld voor scholen(gemeenschappen) met slechts één of met veel meerrichtingen van onderwijs dan de drie bovengenoemde.Het leerplan moet voor alles een practischerealisatie mogelijk maken van de doelstellingen van het biologieonderwijs in de brugklas.Daarnaast zijn ook andere factoren van invloed op de samenstelling zoals: methodiek,relatie met andere (brugklas)vakken, continuïteit van het biologie onderwijs, de psychologie van het 12jarige kind en de persoonlijkevoorkeur van de docent.

  • Tweetaligheid in Friesland: één kind, twee talen

    J.M. Wijnstra

    Voor een groot deel van de friezen is het nederlands een tweede taal, die zij niet dagelijks spreken. De kinderen groeien op in het fries, maarook het nederlands moeten zij leren beheersen.Over de konsekwenties van deze taalsituatievoor het onderwijs wordt verschillend gedacht.Er is echter weinig met enige nauwkeurigheidbekend over de ontwikkeling van de beheersingvan het nederlands bij aanvankelijk eentalig friessprekende kinderen. In dit (beknopte) onderzoeksverslag wordt een poging ondernomen eenbijdrage te leveren tot het verstaan van de komplekse problematiek. Dit onderzoek is echterniet meer dan een momentopname geweest enhopelijk zal er meer onderzoek volgen.Het onderzoek werd uitgevoerd in het kadervan de 'kursus' ontwikkelingspsychologie in devoorkandidaatsopleiding pedagogiek aan deRijksuniversiteit te Utrecht. Bij de opzet van hetonderzoek moest daarom rekening worden gehouden met een zeer beperkt budget, waardoorniet alles uitgevoerd kon worden zoals welwenselijk geweest zou zijn. Wel kon gebruikworden gemaakt van het materiële apparaat vanhet Pedagogisch Instituut.De uitvoering van het onderzoek stond ondersupervisie van dr. G. A. Kohnstamm, lektor inde ontwikkelingspsychologie aan de Rijksuniversiteit te Utrecht, en diens assistenten mej.H. Oostergetel en de heer A. K. de Vries.

  • Social Class, Language and Education

    H.N. Grandia

    In deze studie houdt Lawton zich bezig met de sociale problematiek van het Engelse schoolstelsel. Eenzeer groot deel van de kinderen uit de sociaal lagere milieus profiteert namelijk onvoldoende van hetonderwijs tengevolge van hun geringe leerprestaties. Deze zijn evenwel minder een gevolg van hetschoolsysteem. De subculturele factoren van het gezins en buurtmilieu zijn terzake van meer betekenis. Zo zijn de verwachtingen, die ouders voor hun kinderen van het onderwijs hebben en hun houdingtegenover de school, zeer belangrijk. Ook wijst hij op het belang van het ontwikkelen van een leermotivatie bij de kinderen. Van bijzonder gewicht acht Lawton evenwel de verschillen in taalverwerving entaalgebruik tussen kinderen van de sociaal lagere milieus en die van de middengroepen uit onze samenleving. Zo worden door hem verscheidenen theoretische en empirische studies (McCarthy, Deutsch,Vera John, Luria, Piaget, Bernstein) beschreven waarvan de conclusies heen wijzen naar niet te miskennen relaties tussen het taalvermogen van kinderen en hun denkniveau. Twee groepen jongeren, resp. 12 en 15 waren afkomstig uit de sociaal lagere milieus. De andere tweegroepen, eveneens van resp. 12 en 15 jongens, waren afkomstig uit de middengroepen.Voor wat het taalgebruik betreft heeft het onderzoek van Lawton aangetoond, dat de verschillenbussen de 15jarige jongens, tengevolge van hun sociaal milieu, groter zijn dan tussen de jongens van'2 jaar.