Vol 75 Nr 1 (1998)
Artikel
-
Effecten van een instructieprogramma voor het afleiden van woordbetekenissen
In deze studie werden de effecten onderzochtvan een programma voor het afleiden vanwoordbetekenissen uit de context en uit dewoordvorm bij zwak en gemiddeld begrijpendelezers van groep 6 van het basisonderwijs. Hetvoornaamste doel van deze studie was teonderzoeken of het programma resulteerde ineen verbetering van het afleiden van de bete-kenis van onbekende woorden en of er eentransfereffect optrad op begrijpend lezen. Daar-naast wilden we weten of de zwak en gemid-deld begrijpende lezers evenveel van het pro-gramma profiteerden.
-
Medezeggenschap in het primaire en voortgezet onderwijs
Medezeggenschap voor personeel, ouders enleerlingen is in het Nederlandse onderwijs wet-telijk geregeld. Voor het primaire en het voort-gezet onderwijs is sinds 1981 de Wet medezeg-genschap onderwijs (WMO 1981) van kracht.Personeel, ouders en in het voortgezet onder-wijs ook leerlingen zijn vertegenwoordigd inéén, gemeenschappelijke medezeggenschaps-raad (MR). Het bevoegd gezag van een school isverplicht belangrijke besluiten ter advisering ofter goedkeuring voor te leggen aan de MR. In1992 werd de WMO bijgesteld, waarbij debevoegdheden van de MR werden uitgebreid.Onderzoek onder de voorzitters van de MR, devertegenwoordigers van personeel, ouders enleerlingen in de MR, de leden van de achterbanvan personeel, ouders en leerlingen, en onderde schoolleiding en het bevoegd gezag wees uitdat de Wet medezeggenschap onderwijs func-tioneert conform de bedoelingen van de wet-gever. Het grootste knelpunt, dat ook al speeldein de WMO uit 1981, is de kloof in kennis eninvloed tussen personeel enerzijds en ouders/leerlingen anderzijds. Het personeel heeft eendominerende stem binnen de MR. In het lichtvan deze bevinding is een discussie ontstaanover de vraag of het niet beter zou zijn deinspraak van personeel enerzijds en ouders/leerlingen anderzijds te ontkoppelen en te rege-len via aparte voorzieningen.
-
Analyse van de subjectieve realiteit van docentenbij onderwijsvernieuwing
In deze bijdrage staat de vraag centraal onderwelke condities vernieuwingen kunnen gedijen.Objectieve condities, zoals organisatiestructu-ren.technologische mogelijkheden en budget-ten zijn voor het slagen van een vernieuwingbelangrijk. Maar we gaan in deze bijdrage voor-al in op de vraag welke vormen van betrokken-heid van docenten bij vernieuwingsprocesseneen rol spelen. Allereerst beschrijven we hetprobleem hoe theoretische kennis over onder-wijzen en leren het best kan worden afgestemdop de praktijkinzichten en ervaringen vandocenten. Als er sprake is van onvoldoendeafstemming zullen betrokkenheidsproblemenontstaan. Daarna vragen we aandacht voor deindividuele vragen, behoeften en opvattingenvan docenten naar aanleiding van in te voerenvernieuwingen. Betrokkenheid wordt geschetstals indicator van een subjectieve realiteit, en alseen uiting van ambiguïteit. Na een korte schetsvan de erbij behorende theorie en het instru-mentarium geven we aan dat, ook bij 'recente'vernieuwingen al^ adaptief onderwijs, er sprakemoet zijn van verhoogde aandacht voor betrok-kenheid en daarbij behorende zorgen vandocenten. We zullen dit illustreren vanuit in delaatste jaren door ons verzameld onderzoeks-materiaal. De data laten onder andere zien datdocenten In verschillende stadia van de invoe-ring van een vernieuwing bepaalde typen vanbetrokkenheid en zorgen uiten.
-
Seventh EuropeanConference for Research onLearning and Instruction,Athene, 26-30 augustus 1997
Van 26 tot 30 augustus 1997 vond in Athene dezevende tweejaarlijkse 'European Conferencefor Research on Leaming and Instruction'plaats. Voorzitter van de conferentie wasS. Vosniadiou, die op dat moment tevenspresident was van de European Association forResearch on Learning and Instruction(EARLI), maar op het einde van de conferentiewerd opgevolgd door N. Bennett, die geduren-de de komende twee jaar de nieuwe presidentvan EARLI zal zijn.
-
Pesten. Een onderzoek naar beleving, visie en handelen van leraren en leerlingen
In het eerste hoofdstuk van deze dissertatiedefinieert Van Hattum pesten als '(•••) een her-haaldelijke en langdurige negatieve interactietussen één of meerdere actoren, gericht op eenindividu of groep, waarbij sprake is van eenongelijke machtsverhouding.' (p. 4). Zijonderscheidt verschillende uitingsvormen vanpestgedrag, mede in samenhang met anderevormen van agressief gedrag. Tevens besteedtzij aandacht aan omvang en achtergrondenvan het verschijnsel. In kort bestek komen ookverschillende interventieprogramma's terondervanging van het pesten aan bod. Debespreking mondt uit in de probleemstellingvoor onderzoek: 'In hoeverre heeft de bele-ving van leraren omtrent pesten invloed ophun handelen in situaties waarin gepestwordt?' (p. 26).