Vol 91 Nr 6 (2014)

Gepubliceerd: 2014-01-01

Artikel

  • “Hoe zie jij het voor je?” Een kritische blik op de hedendaagse onderwijspraktijk van begrijpend lezen

    B.B. Koning de , M. Schoot der van

    In dit artikel wordt de manier waarop begrijpend lezen in het hedendaagse Nederlandse basisonderwijs wordt onderwezen kritisch besproken. Op vier onderdelen lijkt de begrijpend leesdidactiek in de onderwijspraktijk onvoldoende aan te sluiten bij cognitief-, onderwijs-, en neurowetenschappelijk onderzoek en theoretische inzichten over begrijpend lezen: 1) er wordt teveel gericht op het vormen van externe (in plaats van interne) voorstellingen, 2) er is nauwelijks aandacht voor situationele, niet-talige, representatievorming, 3) er is onvoldoende aandacht voor het inhoudelijk uitstijgen boven de tekst en 4) er wordt voornamelijk een beroep gedaan op slechts één van de zintuigen. Geconcludeerd wordt dat de onderwijspraktijk meer aandacht zou moeten besteden aan het (leren) vormen van een innerlijke voorstelling die is gebaseerd op multizintuiglijke ervaringen om de beschreven situatie te beleven.

  • Kennis delen onder leraren: Een onderzoek naar de relaties tussen occupational self-efficacy, werk-bevlogenheid, human resource management en kennis delen.

    M. Vermeulen, P. Runhaar, J. Konermann, K. Sanders

    Kennis delen is een vorm van professionele ontwikkeling en een van de kernprocessen binnen professionele leergemeenschappen. In deze studie wordt - gebruikmakend van het AMO (Ability, Motivation, Opportunity) raamwerk - onderzocht hoe en in welke mate kennis delen door leraren samenhangt met hun occupational self-efficacy (OSE), opgevat als de indivi-duele overtuiging van de leraar opgewassen te zijn tegen allerlei mogelijke problemen binnen het werk) en werk-bevlogenheid (WB), opgevat als de toestand tijdens het werk van ervaren vitaliteit, toewijding en absorptie en hun perceptie van human resource management (HRM, hier specifiek opgevat als personeelsbeleid gericht op het verhogen van de betrokkenheid van leraren bij de organisatie). Survey data zijn verzameld onder 126 leraren van een school voor voortgezet onderwijs. HRM, WB en OSE blijken allen positief gerelateerd aan kennis delen. De relatie tussen WB en kennis delen wordt versterkt door een hoge HRM, mits er tegelijk sprake is van een lage OSE. Bij een lage HRM geldt dat een als hoog ervaren OSE de relatie tussen WB en kennis delen versterkt.

  • Probleemgedrag en leraarstress: Het belang van een relationele benadering

    J. Spilt , H. Koomen , J. Thijs

    De ervaring van gedragsproblemen in de klas is volgens onderzoekers een belangrijke factor in het ontstaan van werkstress bij leraren. In deze narratieve reviewstudie wordt onderzocht welke rol ongunstige relaties met leerlingen spelen in het verband tussen probleemgedrag en leraarstress. Op basis van de gehechtheidstheorie wordt verondersteld dat leraren interne werkmodellen ontwikkelen van hun relaties met individuele leerlingen. In relaties met gedrags-problematische leerlingen is vaker sprake van rigide beeldvorming en geïnternaliseerd negatief affect, hetgeen in dagelijkse interacties tot negatieve emoties en stress kan leiden en op den duur kan bijdragen aan burn-out. Daarnaast impliceert een hiërarchisch netwerkmodel dat relatie-specifieke werkmodellen verbonden zijn met meer algemene (domeinspecifieke en globale) werkmodellen over relaties met anderen en het zelf. Deze niveaus beïnvloeden elkaar wederzijds, waardoor negatieve ervaringen in relaties met individuele leerlingen gevolgen kunnen hebben voor het (algemene) professionele en persoonlijke welbevinden en zelfbeeld van leraren. Een implicatie van deze benadering is dat leraren mogelijk niet in de eerste plaats geholpen zijn met programma’s gericht op gedragsproblemen, maar met relatiegerichte interventie.

  • Het effect van ‘Taallijn’ op de woordenschatontwikkeling van peuters

    L. Druten-Friesman van , M. Gijsel , E. Denessen, L. Verhoeven

    Kinderen uit gezinnen met een lage sociaal-economische status (SES) en kinderen van allochtone herkomst hebben een risico op een achterstand in hun woordenschatontwikkeling bij het begin van de basisschool. Hierdoor hebben zij kans op problemen bij het leren lezen en schrijven gedurende hun schoolloopbaan. Een belangrijk doel van Voor- en Vroegschoolse Educatie (VVE) is het stimuleren van de taalontwikkeling van kinderen uit risicogroepen in de peuterspeelzaal en groep 1 en 2 van de basisschool. Ter versterking van bestaande VVE-programma’s op het gebied van taalstimulering is de VVE-methodiek Taallijn ontwikkeld. In deze longitudinale interventiestudie is onderzocht wat het effect is van het gebruik van Taallijn, in combinatie met een integraal VVE-programma, op de woordenschatontwikkeling van peuters (n = 365). Op drie momenten in het interventiejaar werd de productieve en receptieve woordenschat getoetst. Uit de resultaten bleek dat SES en allochtone herkomst een significant effect hadden op de woordenschatscores. Er was geen significant effect van Taallijn op de groei in woordenschat over tijd. Concluderend kan gesteld worden dat met het alternerend gebruik van Taallijn gelijkwaardige resultaten worden behaald aan het gebruik van enkel een integraal VVE-programma op de woordenschatontwikkeling van het jonge kind.

  • De bijdrage van praktijkkennis van mentoren aan het leren van studenten

    M. Vervoort, E. Berg den van

    In dit onderzoek staat de bijdrage van praktijkkennis van mentoren aan het leren van (pabo)studenten centraal. In een meervoudige gevalsstudie met vijf mentor-student-koppels is onderzocht welke bijdrage praktijkkennis van mentoren levert aan het maken van een lesontwerp. Omdat mentoren hun praktijkkennis gewoonlijk niet verwoorden is een interventie ingezet: mentor en student kregen de opdracht om samen drie videocases met exemplarische onderwijssituaties te bekijken en de casusinhoud te verwerken in een lesontwerp voor de stagegroep. Een lesidee van de student vormde hiervoor het vertrekpunt. De resultaten laten zien dat het oorspronkelijke lesidee van de student wijzigingen ondergaat die leiden tot een meer gedetailleerd lesontwerp. Deze wijzigingen zijn te herleiden tot praktijkkennis die de mentor inbrengt in het lesvoorbereidingsgesprek. Uit de resultaten blijkt dat mentoren op basis van hun praktijkkennis adviezen geven over lesdoelen, instructie en materiaal in relatie tot de casusinhoud. Deze adviezen dragen op verschillende manieren bij aan de totstandkoming van het lesontwerp, namelijk door toevoeging en verfijning van onderdelen van het oorspronkelijke lesidee, door weglating van onderdelen van het lesidee of, in een enkel geval, door herziening van het gehele lesidee. Concluderend lijkt praktijkkennis van mentoren een belangrijke kennisbron voor studenten die een prominente plaats verdient in de stagepraktijk.