Vol 77 Nr 5 (2000)

Gepubliceerd: 2000-01-01

Artikel

  • Geletterdheid in ontwikkelingsperspectief Inleidende bijdrage

    L. Verhoeven, C. Aarnoutse

    Uit nationale en internationale peilingen blijkt dat nog steeds een groot aantal leerlingen de basisschool verlaat zonder een functionele mate van geletterdheid.

  • Buitenschoolse determinanten van beginnendegeletterdheid

    P.P.M. Leseman , P.F. Jong de

    In onderzoek onder 4-9-jarige kinderen met eengevarieerde sociaal-economische en etnischeachtergrond (N=6i) werd nagegaan wat de mid-dellange-termijn invloed is van informele leer-processen in het gezin op de ontwikkeling vangeletterdheid op school. Gezinsgegevens wer-den verzameld tijdens de kleuterperiode doormiddel van interviews en observaties. Als cen-trale maat werd de leesvaardigheid bepaald aanhet einde van de groepen 3 en 5. In de groepen1 en 3 werd het mondelinge taalbegrip geme-ten. Controlerend voor eerder taalbegrip, bleekmet name de instructie- en emotionele kwaliteitvan het oudergedrag, tijdens zowel voorlezenals probleemoplossen, van invloed op taalbe-grip en technisch lezen in groep 3, maar niet opbegrijpend lezen. In groep 5, controlerend vooreerdere leesvaardigheid, werden echter weleffecten van gezinsprocessen op begrijpendlezen gevonden, maar niet meer op technischlezen. Deze effecten bleken gemedieerd doormondeling taalbegrip. De resultaten wijzen uitdat onderwijs in technisch lezen effectiever isdan in begrijpend lezen.

  • Ontwikkeling van beginnende geletterdheid

    C. Aarnoutse, J. Verhoeven van

    In deze studie staan twee vragen centraal,namelijk de ontwikkeling van een aantal com-ponenten op het gebied van beginnende gelet-terdheid en de longitudinale invloeden tussendeze componenten. Twee cohorten van leerlin-gen van groep 1 en 2 van de basisschool maak-ten in de loop van drie jaar tests op het gebiedvan onder andere taalbegrip, fonemische ana-lyse en synthese, kennis van de namen van let-ters, het snel benoemen van letters (namingspeed) en het onthouden van verbale informa-tie. Bovendien werden tests voor woordidentifi-catie, begrijpend lezen en spellen afgenomen.Geconstateerd wordt dat er in de groepen 1 toten met 3 sprake is van een sterke groei op hetgebied van woordenschat, begrijpend luisteren,zinnen onthouden, fonemische analyse, letter-clusteridentificatie, letterkennis en het snelbenoemen van letters. Ook blijkt dat in de perio-de van groep 1 naar groep 2 taalbegrip (woor-denschat, begrijpend luisteren en kennis vanbegrippen), onthouden van zinnen, kennis vanletters en het onderscheiden van letterclusterseen sterke invloed hebben. Het effect van fone-misch bewustzijn is tegen de verwachting inniinder groot. In de periode van groep 2 naar 3zijn vier variabelen van belang: woordenschat,fonemische analyse en synthese, letterclusteri-dentificatie en het snel benoemen van letters.Het blijkt dat woordidentificatie in groep 3 vooreen belangrijk deel wordt bepaald door de ken-nis van letters en het snel benoemen van letters.Het snel benoemen van letters heeft in groep 3een zeer sterke invloed op woordidentificatie,spellen en begrijpend lezen.

  • Benoemsnelheid van diverse soorten stimuli in relatie tot

    K. Bos den van

    Uit recent Nederlands ontwikkelingspsycholo-gisch onderzoek (Van den Bos, Zijlstra en lutjeSpelberg, 2000) naar de voorspellende waardevan de benoemsnelheid van series cijfers, let-ters, plaatjes en kleuren ten aanzien van lees- ofdecodeersnelheid bij 'random' lezerssteekproe-ven vanaf basisschoolgroep 4 kunnen de vol-gende conclusies getrokken worden: (1) vanafgroep 4 basisschool tot in de volwassenheidneemt het verband tussen leessnelheid enbenoemsnelheid toe, (2) unieke verklaardevariantie is daarbij voornamelijk afkomstig vanbenoemsnelheden van alfanumerieke stimuli enniet van kleuren- en plaatjesbenoeming. Metdeze conclusies op de achtergrond wordt in ditartikel de vraag gesteld naar de aard van derelaties tussen benoemsnelheid en leessnelheidbij slechte lezers vergeleken met jongere 'ran-dom' lezers met dezelfde gemiddelde ruwescore op de EMT als de groep slechte lezers. Deanalyses betreffen de regressie van benoem-snelheid van cijfers, letters en kleuren op deleessnelheid van de EMT en de Klepel van ±11-jarige slecht lezende jongens uit het LOM/MLK-onderwijs (n=68) en 62 jongens uit groep 4 vande basisschool. Bij beide groepen leerlingen ver-klaren de benoemtaken tezamen substantiëlepercentages variantie van de leestaken. Bij geenvan beide groepen draagt kleuren benoemenunieke verklaarde variantie bij. De groepen ver-schillen in de volgende opzichten. Bij de groep4-leerlingen nemen letter- en cijferbenoemtij-den in beide leestaken unieke variantie voorhun rekening, maar bij de slechte lezers draagtalleen cijferbenoemtijd - en dit geldt bovendienalleen voor de Klepel - unieke variantie bij. In dediscussie wordt ingegaan op diverse interpre-taties van het enigszins andere patroon van deintercorrelaties bij de slechte lezers vergelekenmet de jongere groep 4-lezers. De conclusieszijn dat slechte lezers wat betreft hun lezen ern-stig ontwikkelingsvertraagd zijn. De huidigebenoem- en leessnelheidsgegevens van deslechte lezers wijken echter niet dusdanig af vandie van de jongere lezers dat gesproken zoukunnen worden van fcwa//taf/ef afwijkende cog-nitieve processen.

  • Aanvankelijk leren spellen:een voorspelling van goede antwoorden

    P. Reitsma, Array Array, J. Geelhoed1

    Het doel van dit onderzoek is een toetsing vande hypothese dat de relatieve moeilijkheids-graad van monosyllabische woorden in begin-nend spellen in belangrijke mate bepaald wordtdoor twee factoren: (1) de klankstructuur vanhet woord, en (2) de moeilijkheidsgraad van deklank-letter correspondentie. Aan de eerste fac-tor wordt voornamelijk bijgedragen door delengte van het woord, het aantal fonemen inhet woord, en het aantal medeklinkerclustersdat in het woord voorkomt. De tweede factorWordt bepaald door het aantal tekens datgebruikt wordt om een foneem weer te geven,de mogelijke alternatieven (v/f, s/z), en hetmoment waarop het betreffende grafeem in hetaanvankelijk spellingonderwijs aan de ordeWordt gesteld. Een tweede hypothese is datdeze betrekkelijk algemene factoren goedbruikbaar zijn voor de voorspelling van de rela-tieve moeilijkheidsgraad van slechts de 'klank-zuivere'woorden, maar tekortschiet in de voor-spelling van woorden waarin bijzonderepatronen voorkomen of spellingregels van toe-Passing zijn. In een onderzoek met 1276 leerlin-gen uit groep 3 en 4 werd gevonden dat detwee voorgestelde factoren 81.5 procent van deVariantie in het aantal correcte spellingen perklankzuiver woord in groep 3 kunnen verkla-gen; in groep 4 is deze proportie lager, 67.9%.Voor de niet geheel klankzuivere woorden is deVerklaarde variantie 39.3 in groep 3 en 7.3% ingroep 4. De conclusie is dat de relatieve moei-lijkheidsgraad van klankzuivere woorden voorbeginnende spellers goed in kaart te brengen is.Voor hogere niveaus gaat de woordspecifiekekennis een grotere rol spelen en algemene"laten voldoen dan niet meer om de kans opeen correcte spelling te kunnen schatten.

  • Incidenteel woorden leren tijdens het lezen

    K. Glopper de , R. Swanborn

    Een belangrijk deel van de woordenschat wordtopgebouwd doordat leerlingen de betekenisoppikken van onbekende woorden uit de con-text. Twee vaardigheden zijn bij dit zogenaam-de 'incidenteel woordleren' te onderscheiden,namelijk het afleiden uit de context en het ont-houden van de afgeleide woordbetekenis- envorm. In twee afzonderlijke meta-analyses isonderzocht hoe groot de woordleerkans is bijhet lezen (a) en of met behulp van instructie devaardigheid in het afleiden van woordbeteke-nissen uit de context is te verbeteren (b). Eenmeta-analyse van 20 studies naar incidenteelwoordleren tijdens het normale lezen laat ziendat leerlingen ongeveer 15 procent van deonbekende woorden leren die zij tegenkomen.Woordleerkansen zijn groter als partiële woord-kennis wordt gemeten en als leerlingen ouderzijn. De meta-analyse van 21 experimentele stu-dies die zich richten op verbetering van de vaar-digheid in het afleiden uit schriftelijke contex-ten, laat een gemiddeld effect zien van 0,43standaarddeviatie. Instructie waar leerlingenworden gewezen op het herkennen van speci-fieke tekstaanwijzingen ('clues'), lijkt effectie-ver te zijn dan andere instructietypen. Effectenzijn ook groter bij instructie aan kleinere groe-pen. Implicaties voor onderzoek en instructieworden besproken. Toekomstige studies moe-ten het effect van instructie op zowel het aflei-den van de woordbetekenis uit de context alshet incidenteel woordleren onderzoeken om debijdrage aan de woordenschatgroei te evalu-

  • Strategische leeshandelingen en vaardigheidin het begrijpend lezen

    P.E. Bimmel , E. Schooten van

    Bij leerlingen uit het voortgezet onderwijs(A/=144) is middels correlatloneel onderzoeknagegaan in hoeverre de beheersing van vierstrategische leeshandelingen, de vaardigheid inhet begrijpend lezen, de mate van structuur- enbetekenisgerichtheid van de leerstijl en de atti-tuden ten aanzien van lezen en ten aanzien vanhet gebruik van strategische leeshandelingen,samenhangen. De beheersing van strategischeleeshandelingen blijkt hoog samen te hangenmet de vaardigheid in het begrijpend lezen. Ver-schillen in de vaardigheid in het begrijpendlezen tussen schooltypen worden niet geheelverklaard door verschillen in de beheersing vanstrategische leeshandelingen. De mate vanstructuur- en betekenisgerichtheid van de leer-stijl hangt niet samen met de beheersing vanstrategische leeshandelingen of de vaardigheid•n het begrijpend lezen. De attitude ten aanzienvan het gebruik van strategische leeshandelin-gen correleert negatief met de beheersing ervanen met de vaardigheid in het begrijpend lezen.Geconcludeerd wordt dat de beheersing vanstrategische leeshandelingen waarschijnlijk vaninvloed is op de vaardigheid in het begrijpendlezen en dat strategietraining voor de meerleesvaardige leerlingen in het voortgezet onder-vvijs minder opportuun lijkt.

  • Variatie in geletterdheid in het Nederlands als tweede taal

    L. Vermeer

    Binnen het kader van de schoolloopbaanont-wikkeling van kinderen is de vraag naar variatiein taalvaardigheid Nederlands in het basison-derwijs uitermate relevant. Vaak wordt aange-nomen dat verschillen in taalvaardigheid in debovenbouw van het basisonderwijs geleidelijkaan nivelleren. In een onderzoek onder 2068autochtone en allochtone leerlingen in groep 5tot en met 8 is de mondelinge en schriftelijkevaardigheid in het Nederlands van kinderenonderzocht met behulp van taken op woord-,zins- en tekstniveau. De resultaten laten groteverschillen in taalvaardigheid zien tussen groe-pen. Mediterrane leerlingen hebben daarbij eenveel grotere achterstand op Nederlandse leer-lingen dan Surinamers en Antillianen. Over leer-jaren blijken de verschillen tussen autochtoneen allochtone groepen eerder toe- dan af tenemen. Sekseverschillen blijken nauwelijks bijte dragen aan de variatie in taaiscores.