Vol 100 Nr 2 (2023): Themanummer: ONDERWIJS EN OPVOEDING IN SURINAME EN OP DE CARIBISCHE EILANDEN

Gepubliceerd: 2023-06-15

Artikel

  • Onderwijs en opvoeding in Suriname en op de Caribische eilanden Inleiding op het themanummer

    M.R. Sanches, R.M. van der Rijst, S.A. Isabella, I.N.Z. Day, G.J. Visser-Wijnveen
    137-146

    Dit themanummer ontsluit wetenschappelijke studies naar de praktijk van opvoeding en onderwijs in Suriname en op de Caribische eilanden binnen het Koninkrijk der Nederlanden. Met dit themanummer hoopt de redactie het wetenschappelijk gesprek over opvoeding en onderwijs tussen de Nederlandstalige gebieden te versterken en een impuls te geven.  

    Dit themanummer richt zich specifiek op onderwerpen die gaan over opvoeding en onderwijs in Suriname en op de Nederlands-Caribische eilanden. De opgenomen artikelen dragen bij aan een verheldering van hedendaagse problematieken van opvoeding en onderwijs in het Nederlandstalig Caribisch gebied. De artikelen bestaan uit verslagen van empirisch onderzoek uitgevoerd op Aruba, Bonaire en Curaçao en in Suriname, alsook een kritische methodologische notitie.

Empirische Studie

  • Validering van een academische taalvaardigheidstoets in de Surinaamse context: testscores en test-percepties

    W. Matawlie, S. Pelgrim, J. Heeren, L. de Wachter
    147-171

    De studieduur van studenten aan de Anton de Kom Universiteit Suriname is vaak langer dan de nominale studieduur. Omdat onderzoek laat zien dat taal een noodzakelijke (maar geen voldoende) voorwaarde is voor studiesucces, lijkt het nuttig om de academische taalvaardigheid van eerstejaarsstudenten te testen en zo nodig remediërende maatregelen aan te bieden. Hiervoor is een in Vlaanderen (België) ontwikkelde digitale academische taaltest als uitgangspunt gebruikt. Om de test te valideren voor de Surinaamse context deden 109 eerstejaarsstudenten van de Faculteit der Maatschappijwetenschappen de test. Testresultaten laten een veel lagere score voor Surinaamse studenten zien in vergelijking met resultaten in België. Ondanks de talige overeenkomst, was duidelijk dat de test niet zonder meer transfereerbaar is. Daarom focust dit onderzoek expliciet op de validiteit van de test in een Surinaamse context vanuit het argumentatief kader van Knoch en Elder (2013). Deze studie gaat vanuit dat kader dieper in (1) op de psychometrische kwaliteiten van de testitems; (2) op de testperceptie door de studenten en (3) op de perceptie door de docenten. Deze triangulatie van perspectieven verschaft een duidelijker inzicht in de validiteit van de test voor de Surinaamse context.

  • The implementation and evaluation of a program for Dutch language proficiency for teacher education in Curaçao

    M. Bak-Piard, S. Kroon
    172-195

    This contribution deals with the implementation and evaluation of a program for Dutch language proficiency that was developed in a long-term educational design study in Teacher Education at the University of Curaçao. It first gives an overview of the study and describes the multilingual context of the Dutch Caribbean in which it was conducted. It then briefly goes into the large study dropout rates and low Dutch language proficiency of student teachers that led to developing design principles and a new language proficiency program. The program’s implementation was investigated in a mixed methods case study with classroom observations, interviews, and language tests, to describe and evaluate its use and effect. The case study included a formative part, investigating how the program and its implementation were perceived and evaluated by the teacher educators and student teachers and a summative part, investigating the effects of the program for the student teachers’ Dutch language proficiency and study success. The results of the case study showed that the program and its underlying design principles were positively evaluated by the student teachers and teacher educators and that it contributed to higher Dutch language proficiency scores and lower dropout rates in teacher education.

  • Validatie van een ontwikkelingsvaardighedenlijst voor jonge (0-5 jaar) Surinaamse kinderen

    S. Pelgrim, C.E. Oenema-Mosterd, M. Sanches, A.E.M.G. Minnaert
    196-220

    Vroege interventie is van groot belang voor kinderen met ontwikkelingsproblemen. Voor een effectieve interventie is het belangrijk dat deze interventie goed aansluit bij de ontwikkeling van een kind. Voor lage inkomenslanden, zoals Suriname, is dit een probleem, omdat de gebruikte interventiemethoden vaak ontwikkeld zijn in hoge inkomenslanden en niet volledig aansluiten bij de ecologische situatie in lage inkomenslanden en om die redenen minder valide zijn. Dit onderzoek richt zich op het aanpassen en valideren van een ontwikkelingsvaardighedenlijst, welke onderdeel is van een vroege interventie programma. Deze vaardighedenlijsten betreffen zes verschillende ontwikkelingsdomeinen, te weten cognitie, motoriek, sociale vaardigheden, zelfredzaamheid, taalbegrip en taalproductie. In totaal hebben 485 verzorgers van kinderen (in de leeftijd van 0 tot en met 5 jaar) samen met een onderzoeker de ontwikkelingsvaardighedenlijsten ingevuld. De vaardighedenlijsten bleken over het algemeen betrouwbaar te zijn voor Suriname, maar enkele vaardigheden sloten niet aan bij het Surinaamse kind. Om die reden moest de volgorde van de items in de vaardighedenlijst aangepast worden om beter aan te sluiten bij de Surinaamse ontwikkeling. De resultaten van het onderzoek bevestigen dat meetinstrumenten en interventies om afstemming vragen aan de socioculturele omstandigheden van een land en/of doelgroep.

  • Quality of life of Aruban Schoolchildren: Pathways to well-being and problem behavior within the context of school

    A. Slotboom, P. Kibbelaar, J. Hendriks
    221-247

    In deze studie combineren we een kwalitatieve verkenning van een aantal samenhangende thema's die de ontwikkeling van kinderen beïnvloeden, gezien door de ogen van school medewerkers, met een kwantitatieve verkenning van deze thema's zoals waargenomen door de kinderen zelf. Op basis van het kwalitatieve deelonderzoek blijkt dat scholen vooral verwijzen naar opvoedings- en buurtproblemen, die het welbevinden en probleemgedrag van het kind beïnvloeden. Daarnaast kampen scholen zelf met financiële beperkingen en taalproblemen en beperkte ouderparticipatie op school. Uit het kwantitatieve deelonderzoek blijkt dat individuele en relationele factoren de sterkste voorspellers zijn voor welzijn. Probleemgedrag wordt voorspeld door individuele, school, peer- en buurtfactoren. Waar leerlingen de buurt iets minder bepalend vinden voor hun eigen welbevinden, wordt probleemgedrag beïnvloed door meerdere sociale contexten. Naast de betekenis die scholen geven aan de verschillende sociale contexten rond het kind, laten kinderen zien dat het goed is om op verschillende manieren rekening te houden met deze contexten. Individuele en relationele factoren versterken lijkt van belang voor het vergroten van welbevinden terwijl naast individuele factoren, aandacht voor het gedrag van vrienden en ervaringen in de buurt eveneens van belang lijkt voor het verminderen van probleemgedrag.

Methodische notitie

  • Cultural Sensitivity: Guidelines for Qualitative Research

    H. J. M. Lie-A-Ling, P. H. Zuurbier, J. L. Roopnarine, L. R. Lindauer
    248-260

    Culturele diversiteit tussen onderzoekers en deelnemers kan in verband worden gebracht met culturele bias die de betrouwbaarheid en validiteit van studies afzwakken en doelgroepen tekort doet. Deze methodologische nota speelt in op het gebrek aan standaarden voor culturele sensitiviteit in kwalitatief onderzoek in het sociale domein in het Koninkrijk der Nederlanden, het Nederlands Caraïben, Suriname en Vlaanderen. Op basis van een literatuuronderzoek en illustraties van good en inconvenient practices uit een casestudie zijn richtlijnen voor cultuur sensitiviteit in fasen van kwalitatief onderzoek geformuleerd. De richtlijnen benadrukken het belang van het ontwikkelen van culturele sensitiviteit op het niveau van onderzoekers, instituten en vooral door leden van de doelgroep te betrekken bij alle fasen van onderzoek. Tot slot wordt de reikwijdte van de richtlijnen aangegeven en wordt het belang van een integrale evaluatie benadrukt.