Vol 81 Nr 2 (2004)
Artikel
-
Hoe meritocratisch zijn schooladviezen?
Een secundaire analyse van de PRIMA-IV-data laat zien dat bij de bepaling van het schooladvies de leerprestaties veel meer gewicht in de schaal leggen dan de sociaal-etnische achtergrond van een leerling. Met goede prestaties kan een leerling een minder voordelige achtergrond ruimschoots compenseren, maar een voordelige achtergrond biedt weinig soelaas bij ondermaatse prestaties. Bij een nadelige achtergrond is het verschil in advisering tussen sterke en zwakke presteerders wat groter dan bij een voordelige achtergrond. Het verschil tussen leerlingen met een gunstige en een minder gunstige achtergrond is bij slechte prestaties het sterkst. Op scholen die geen Cito-eindtoets afnemen, zijn de effecten van achtergrondkenmerken aanzienlijk sterker en de effecten van leerprestaties wat zwakker. Vergelijking met eerdere onderzoeken laat zien dat in de loop der jaren de relatie tussen capaciteiten en advies steeds sterker lijkt te worden.
-
Causale modellering van het vakkenkeuzeproces: Verschillen tussen jongens en meisjes
Uit eerder onderzoek bleek dat, na controle voor capaciteiten en prestaties, het milieu van herkomst bij meisjes wel en bij jongens geen rol speelt bij de keuze van exacte vakken in het vwo. Verder bood een zevental leerling- en gezinskenmerken een additionele verklaring voor de gevonden ‘mismatch’ tussen capaciteiten en prestaties enerzijds, en de keuze van exacte vakken anderzijds. In het voorafgaande onderzoek is echter genegeerd dat het gekozen eindexamenpakket de resultante is van een langdurig proces. In dit artikel wordt dit proces nader verkend door met behulp van padanalysemodellen in kaart te brengen hoe de gevonden leerling- en gezinskenmerken elkaar beïnvloeden. Bovendien wordt het vakkenkeuzeproces van jongens en meisjes apart gemodelleerd, zodat meer inzicht ontstaat in de achtergronden van het grote sekseverschil in de keuze van exacte vakken. Het proces van de keuze van exacte vakken blijkt bij meisjes anders te verlopen dan bij jongens, maar de gevonden causale modellen verklaren niet goed waarom meisjes minder exact kiezen dan jongens.
-
De rol van participatie en identificatie bij het voortijdig schoolverlaten van jongens
In dit artikel staat het voortijdig schoolverlaten van jongens in het boorbereidend beroepsonderwijs centraal. Ter verklaring van het feit dat sommige jongens wel en andere niet op school blijven om een startkwalificatie te behalen, wordt van twee theoretische invalshoeken uitgegaan. De eerste is het participatie-identificatiemodel van Finn, de tweede de invloed van sociaal milieu en hulpbronnen. Er wordt gebruikgemaakt van gegevens uit het LEO-VO-cohort, aangevuld met vragenlijstgegevens. Zowel structureel vergelijkende modellen als logistische regressieanalyses worden toegepast. Het participatie-identificatiemodel kan gedeeltelijk empirisch bevestigd worden, maar heeft weinig verklarende potentie. Participatie en identificatie hebben geen, en leerprestaties een geringe invloed op het wel of niet schoolgaand zijn. De mate waarin ouders over sociaal en/of cultureel kapitaal beschikken, heeft wel invloed op de kans wel of niet het onderwijstraject te verlaten.
-
Succes in het voortgezet onderwijs: Capaciteiten, inzet of achtergrond?
Aan de hand van secundaire analyses is nagegaan in hoeverre de achtergrond van leerlingen (milieu, sekse, etniciteit) bepalend is voor het niveau waarop een leerling in het voortgezet onderwijs begint, en het niveau dat na vier jaar is bereikt. Daarnaast is onderzocht in hoeverre het aanvangsniveau en het niveau in het vierde leerjaar worden beïnvloed door variabelen die betrekking hebben op door de leerling geleverde prestaties en inzet. Het unieke effect van de achtergrondkenmerken is marginaal te noemen, zeker in vergelijking met de grote effecten van prestatie en inzet, waarbij deze laatste dan blijkt uit de afwezigheid van spijbelgedrag. Nagegaan is tevens of de basisschool van herkomst nog een invloed doet gelden op het loopbaansucces in het voortgezet onderwijs. De basisschool blijkt dan een (zeer) klein beklijvend effect te hebben
-
Het meritocratisch gehalte van het voortgezet onderwijs: Inleiding op het themanummer
In een aantal studies die deel uitmaken van het onderzoeksprogramma “Het meritocratisch gehalte van het voortgezet onderwijs” is gezocht naar factoren die geconstateerde ongelijkheid in het onderwijs kunnen verklaren. In dit themanummer wordt gerapporteerd over de relatieve invloed van factoren die individuele capaciteiten en houdingen van leerlingen weerspiegelen enerzijds, en factoren die gekoppeld zijn aan de maatschappelijke groep of sekse waartoe zij behoren anderzijds. Geconstateerd wordt dat, gegeven de capaciteiten en houdingen bij het verlaten van het basisonderwijs, maatschappelijke factoren amper een invloed hebben op het advies en het verloop van de schoolloopbaan in het categorale Nederlandse voortgezet onderwijs, maar dat de gezinsachtergrond en de sekse van de leerling bij de keuze en selectie op andere relevante schoolloopbaanmomenten, zoals vakkenkeuze en voortijdig schoolverlaten, wel hun invloed doen gelden. Op dergelijke momenten is het meritocratisch gehalte van het onderwijs dus nog in het geding.
-
Groepsgebonden verschillen in de keuze van exacte vakken
De horizontale onderwijspositie van havo- en vwo-leerlingen is gunstiger naarmate in het eindexamenpakket meer exacte vakken zijn opgenomen, omdat daardoor het aantal toegankelijke vervolgopleidingen toeneemt. De meritocratie van het voortgezet onderwijs is in het geding als naar sekse en herkomst onderscheiden groepen leerlingen met vergelijkbare capaciteiten en prestaties, systematisch verschillen in hun exacte vakkenkeuze. In dit artikel wordt dit thema met behulp van data uit VOCL’93 onderzocht. Aan de hand van multiniveau-analyses en geordende multicategorale responsmodellen gaan we na in hoeverre er verschillen optreden tussen groepen havoen vwo-leerlingen qua keuze voor de exacte vakken, die niet terug te voeren zijn op verschillen in capaciteiten en prestaties, en welke overige factoren op leerling-, gezins- en schoolniveau hierop van invloed zijn. Uit de resultaten blijkt dat bepaalde groepen leerlingen bij vergelijkbare prestaties en capaciteiten minder kans hebben op een gunstige horizontale onderwijspositie dan andere. Slechts enkele leerling-, gezins- en schoolfactoren bieden een aanvullende verklaring voor deze ontoegankelijkheid.
-
Het concept meritocratie en het voortgezet onderwijs
In deze bijdrage wordt het concept meritocratie nader geanalyseerd. Onderscheid wordt gemaakt tussen enerzijds het kwalificatietraject van jongeren en anderzijds het proces van selectie en toewijzing van posities op de arbeidsmarkt. Meritocratisering van het eerste traject betekent dat succes in het onderwijs niet meer zou moeten samenhangen met ascriptieve kenmerken van leerlingen zoals sekse, sociaal milieu, etnische herkomst of geloof, maar uitsluitend gebaseerd zou moeten zijn op persoonlijke capaciteiten, inzet en belangstelling. Vervolgens worden twee mobiliteitsmodellen onderscheiden waarbinnen het onderwijs een belangrijke rol speelt. Het huidige voortgezet onderwijs in Nederland wordt getypeerd in het perspectief van de onderscheiden mobiliteitsmodellen en de begrippen potentieel en manifest talent worden in dit kader verder uitgewerkt. Ten slotte worden enkele conclusies getrokken op basis van de gerapporteerde onderzoeken in dit themanummer. De hoofdconclusie luidt dat het voortgezet onderwijs in algemene zin op redelijk meritocratische wijze leerlingen tot de eindstreep brengt, zij het dat leerlingen uit de onderscheiden groepen bij aanvang van hun loopbaan in het secundair onderwijs reeds sterk verschillen in capaciteiten, inzet en belangstelling. Echter, met name op selectie- of keuzemomenten binnen opleidingssoorten, zoals vakkenkeuze en voortijdig schoolverlaten, is de betekenis van de achtergrondkenmerken van de leerling ook binnen het voortgezet onderwijs nog belangrijk